vijf
Soms leken er eeuwen te verstrijken terwijl hij zich in de muur bevond. Eeuwen die later zouden blijken slechts uren of zelfs minuten te zijn geweest, meende hij.
Nu was er echter veel veranderd, nu was er een kans op ontsnapping. Hij voelde zich door die gedachte meteen een stuk opgewekter. Het was een kleine kans, wat dat betreft draaide hij zich geen rad voor ogen. Er waren meerdere redenen waarom zijn meest doortastende pogingen konden falen, en Julia was daar een van. Hij herinnerde zich haar als een alledaagse, praalzieke vrouw wier opvoeding haar hartstocht aan banden had gelegd. Hij had haar ongeremd gemaakt, natuurlijk; in één klap. Hij herinnerde zich die dag met enige voldoening, hoeveel duizenden keren hij de geslachtsdaad dan ook had voltrokken. Ze had zich niet meer verzet dan voor haar ij delheid noodzakelijk was en had zich toen zo vol ongeremde hartstocht aan hem overgegeven dat hij bijna de controle over zichzelf had verloren.
Onder andere omstandigheden had hij haar misschien onder de neus van haar aanstaande echtgenoot weggekaapt. Maar hij had weinig gevoeld voor een broederlijke twist. Binnen een paar weken zou hij toch genoeg van haar hebben gekregen en dan zou hij niet alleen zijn blijven zitten met een vrouw naar wie hij al niet meer kon kijken, maar ook met een wraakzuchtige broer. Het was de moeite niet waard geweest. Bovendien moest hij nieuwe werelden veroveren. De dag daarna was hij naar het Oosten vertrokken, naar Hongkong en Sri Lanka, naar rijkdom en avontuur. En die had hij ook gekregen. In ieder geval een tijdje. Maar vroeg of laat glipte alles weer door zijn vingers en op een gegeven moment begon hij zich af te vragen of de omstandigheden het hem onmogelijk maakten hetgeen hij had verdiend vast te houden, of dat hij er domweg te weinig in was geïnteresseerd te behouden wat hij had verkregen. Toen hij eenmaal in die trant was gaan denken, leek hij de rem niet meer op zichzelf te kunnen zetten. Overal waar hij om zich heen keek, leek hij een bevestiging te zien van dezelfde bittere stelling: dat hij in zijn leven niets was tegengekomen - geen persoon, geen geestesgesteldheid, geen lichamelijke toestand - die hij voldoende begeerde om daarvoor ook maar het geringste ongemak op de koop toe te nemen. Daarna was de neergaande spiraal begonnen. Drie maanden lang was hij vervuld geweest van depressiviteit en zelfmedelijden, gevoelens die aan het suïcidale grensden. Maar zelfs die oplossing werd hem onthouden door zijn pasgevonden nihilisme. Als niets de moeite waard was om voor te leven, was ook niets de moeite waard om voor te sterven. De ene steriele gedachte volgde toen op de andere, tot alle gedachten waren weggerot door de verdoving die werd geleverd in de vorm van immorele handelingen.
Hoe hij van het bestaan van Lemarchands kistje op de hoogte was geraakt? Dat kon hij zich niet meer herinneren. In een bar wellicht, of in een goot, uit de mond van een soortgenoot. In die tijd was het niets anders dan een gerucht, die droom over een genotskoepel waar degenen die genoeg hadden gekregen van de triviale menselijke genoegens, een nieuwe definitie van vreugde konden ontdekken. En de weg naar dat paradijs? Er waren er meerdere, kreeg hij te horen, wegen tussen het werkelijke en het nog werkelijkere, bewandeld door reizigers wier botten allang tot stof waren vergaan. Een van de routebeschrijvingen bevond zich in het Vaticaan, als code verborgen in een theologisch geschrift dat sinds de Reformatie door niemand meer was gelezen. Er werd beweerd dat een andere beschrijving in het bezit was geweest van markies De Sade, die dat, toen hij in de Bastille gevangen zat, had gebruikt als ruilobject om van een bewaker papier te krijgen om er De 120 dagen van Sodom op te schrijven. Weer een andere was vervaardigd door een vakman, de maker van zingende vogels, Lemarchand geheten. Zijn versie had de vorm gekregen van een muziekdoosje dat zo ingewikkeld was ontworpen dat iemand er een half leven lang mee kon spelen zonder het open te kunnen maken. Verhalen. Verhalen. Maar omdat hij in helemaal niets meer geloofde, was het niet zo moeilijk om de tirannie van de te verifiëren waarheid uit zijn hoofd te bannen. Het was een tijdverdrijf om, dronken, dergelijke fantasieën te hebben. In Düsseldorf, waar hij heroïne naar toe had gesmokkeld, hoorde hij opnieuw het verhaal van het kistje van Lemarchand. Weer werd zijn nieuwsgierigheid geprikkeld, maar ditmaal ging hij achter de bron van het verhaal aan. De naam van de man luidde Kircher, hoewel hij waarschijnlijk ook nog wel een twaalftal andere namen had. Ja, de Duitser kon het bestaan van het kistje bevestigen en ja, hij zag wel een mogelijkheid om het Frank in handen te spelen. De prijs? Kleine diensten, her en der. Niets bijzonders. Frank bewees die diensten, waste zijn handen en eiste zijn beloning op.
Kircher had hem instructies gegeven over hoe hij het zegel van Lemarchands kistje kon verbreken, instructies die deels pragmatisch, deels metafysisch waren. Om het raadsel op te lossen moet je reizen, had hij gezegd, of zoiets dergelijks. Het scheen dat het kistje niet alleen de kaart was, maar ook de route zelf. Deze nieuwe verslaving genas hem al snel van de verdovende middelen en de drank. Misschien waren er andere manieren om de wereld aan te passen aan de vorm van zijn dromen. Hij ging terug naar het huis aan Ludovico Street, naar het lege huis achter welks muren hij nu gevangen zat, en bereidde zich voor op de ontwarring van Lemarchands Configuratie, zoals Kircher hem had aangeraden. Nog nooit van zijn leven had hij zo'n strikt levenspatroon gevolgd, nooit was hij zo vastberaden op één doel gericht geweest. In de dagen voordat hij met het kistje aan de slag ging, leidde hij een leven waarop een heilige nog jaloers had kunnen zijn, en gaf al zijn energie aan de komende plechtigheden.
Nu zag hij in dat hij zich te arrogant had opgesteld tegenover de Orde van de Gapende Wonde; maar ze waren overal in en buiten deze wereld - krachten die een dergelijke arrogantie aanmoedigden omdat zij erbij gedijden. Op zich had dat zijn ondergang niet hoeven te betekenen. Nee, zijn werkelijke fout was het naïeve geloof geweest dat zijn definitie van genot in aanzienlijke mate overeenstemde met dat van de Cenobieten. Ze hadden hem ongelooflijk veel lijden bezorgd. Ze hadden hem een overdosis aan gevoeligheid gegeven tot zijn geest op de grens van krankzinnigheid balanceerde, en toen hadden ze hem ingewijd in ervaringen waaraan zijn zenuwen nog steeds niet zonder het maken van spastische bewegingen konden terugdenken. Ze hadden dat genot genoemd en misschien meenden ze dat ook wel. Misschien ook niet. Met die geesten kon je daar onmogelijk zeker van zijn. Ze waren zo hopeloos, zo vlekkeloos tweeslachtig. Ze erkenden geen principes van beloning of straf waarmee hij kon hopen op enig respijt van hun kwellingen, en ze reageerden ook totaal niet op welke smeekbede om genade dan ook. Dat had hij geprobeerd, tijdens de weken en maanden die verlopen waren na het oplossen van het raadsel van het kistje.
Aan deze zijde van het schisma viel niet op medelijden te rekenen; daar werd alleen gehuild en gelachen. Tranen van vreugde soms (vanwege een uur zonder angst, een ademstoot lang zelfs), gelach, hoe paradoxaal ook, bij het aanschouwen van een nieuw, afschrikwekkend fenomeen, door de Ingenieur geschapen om verdriet te leveren.
De kwelling was nog verder geperfectioneerd door een geest die een perfect begrip had van het wezen van lijden. De gevangenen werden in de gelegenheid gesteld te kijken naar de wereld waarin ze eens hadden geleefd. Hun rustplaatsen, waar ze geen vreugde of genot kenden, keken uit op de plaatsen waar ze eens de Configuratie hadden opgelost. In Franks geval dus op de kamer op de eerste verdieping van het huis aan Ludovico Street nummer vijfenvijftig.
Het merendeel van het jaar had hij daar niets gezien, omdat niemand ooit het huis betrad. Toen waren zij gekomen: Rory en de lieflijke Julia. En toen was hij weer gaan hopen...
Hij had horen fluisteren dat er manieren waren om te ontsnappen; gaten in het systeem die een geest die soepel en slim genoeg was, in staat konden stellen de kamer weer in te gaan waaruit hij was gekomen. Als een gevangene zo kon ontsnappen, konden de opperpriesters op geen enkele manier achter hem aan komen. Ze moesten worden opgeroepen, over het schisma heen. Zonder zo'n uitnodiging moesten ze als honden op een stoep voor een deur achterblijven, krabbend en krabbend, maar niet in staat naar binnen te komen. Dat betekende dus dat een ontsnapping zorgde voor een totale opheffing van het verkeerde huwelijk dat de gevangenen hadden gesloten. Het was een risico dat de moeite van het nemen waard was. In feite was het helemaal geen risico. Welke straf zou erger kunnen zijn dan de gedachte aan pijn zonder hoop op verlossing? Hij had geluk gehad. Sommige gevangenen waren van de wereld weggegaan zonder van zichzelf een zodanig teken achter te laten dat hun lichamen opnieuw gevormd konden worden wanneer er sprake was van een juiste samenloop van omstandigheden. Hij had dat wel gedaan. Afgezien van het schreeuwen, had hij bijna als laatste handeling zijn testikels op de grond geleegd. Dood sperma was geen al te beste bewaker van zijn wezenlijke ik, maar voldoende was het wel. Toen die lieve broer Rory met zijn beitel was uitgegleden, had iets van Frank van de pijn kunnen profiteren. Hij had zichzelf weer met een vinger kunnen vastpakken, had een glimp opgevangen van de kracht waarmee hij zichzelf wellicht weer in veiligheid zou kunnen brengen. Nu moest Julia de rest doen.
Soms dacht hij wel eens dat ze hem uit angst in de steek zou laten. Of een rationele verklaring zou bedenken voor het visioen en tot de conclusie zou komen dat ze had gedroomd. In dat geval was hij verloren. Hij miste de energie om zich nogmaals te laten zien.
Maar er waren tekenen die hem reden gaven tot hoop. Het feit dat ze twee- of driemaal naar de kamer was teruggekomen, bijvoorbeeld, en eenvoudigweg in het donker naar de muur had staan kijken. De tweede keer had ze zelfs een paar woorden gemompeld, al had hij daar slechts flarden van kunnen opvangen. Het woord 'hier' had erbij gehoord. En 'wachten' en 'spoedig'. Voldoende om te voorkomen dat hij ging wanhopen.
Zijn optimisme werd ook nog door iets anders gevoed. Ze was verloren, nietwaar? Dat had hij aan haar gezicht gezien toen zij en zijn broer samen in deze kamer waren geweest, voordat Rory zich met die beitel had verwond. Hij had tussen de regels van hun blikken door gelezen, had haar verdriet en frustratie gezien toen ze even onvoldoende op haar hoede was. Ja, ze was verloren. Ze was getrouwd met een man van wie ze niet hield en wist niet hoe ze van hem moest loskomen. Nu, hij was hier. Ze konden elkaar redden, zoals gelieven dat volgens dichters geacht werden te doen. Hij was het mysterie, hij was de duisternis, hij was alles waarover ze ooit had gedroomd. En als ze hem kon bevrijden, zou hij met haar vrijen - o ja - dan zou hij met haar vrijen tot haar genot die drempel bereikte waar de sterken sterker werden en de zwakken omkwamen.
Daar was genot pijn, en omgekeerd. En hij kende die plek goed genoeg om hem zijn thuis te noemen.