negen
Het eerste dat Kirsty zag toen ze de volgende morgen Ludovico Street opliep, was dat het luik van het raam op de eerste verdieping weg was. In plaats daarvan waren er kranten tegen het raam geplakt.
Ze zocht een veilig plekje in een heg, vanwaar ze hoopte het huis in de gaten te kunnen houden zonder zelf te worden gezien. Toen begon haar wake.
Daar werd ze niet snel voor beloond. Het duurde meer dan twee uur voordat ze Julia weg zag gaan, nog een uur en een kwartier voordat ze terugkwam, en tegen die tijd waren Kirsty's voeten verdoofd door de koude. Julia kwam niet alleen terug. De man die ze bij zich had, kende Kirsty niet en hij zag er niet uit als iemand die tot haar kringetje behoorde. Van een afstandje leek hij van middelbare leeftijd te zijn, gezet en kalend. Toen hij achter Julia het huis in ging, keek hij even zenuwachtig over zijn schouder, alsof hij bang was voor voyeurs.
Ze wachtte nog een kwartier, omdat ze niet precies wist wat ze nu moest doen. Moest ze hier wachten tot de man weer te voorschijn kwam en dan op hem aflopen? Of moest ze naar het huis gaan en trachten zich een weg naar binnen te praten? Geen van beide mogelijkheden was bijzonder aantrekkelijk. Ze besloot niet te besluiten. In plaats daarvan liep ze wat dichter op het huis af om te kijken of ze opeens inspiratie zou krijgen. Weinig, zo bleek. Toen ze het pad opliep, jeukten haar voeten van verlangen meteen om te draaien. Net toen ze vrijwel op het punt stond inderdaad weg te gaan, hoorde ze binnen een schreeuw.
De man heette Sykes. Stanley Sykes. En dat was niet het enige wat hij Julia had verteld onderweg van de bar naar haar huis. Ze kende de naam van zijn vrouw (Maudie) en zijn werk (assistent voetdeskundige); ze had foto's gezien van de kinderen (Rebecca en Ethan), waar ze Oooh en Aaah tegen had moeten zeggen. De man leek haar op die manier te willen tarten door te gaan met hem te verleiden. Ze had alleen geglimlacht en gezegd dat hij een gelukkig man moest zijn. Maar eenmaal in huis begonnen er dingen mis te gaan. Halverwege de trap had vriend Sykes opeens verklaard dat het fout was wat ze deden, dat God hen zag, hun hart kende en hen veroordeelde. Ze had haar best gedaan hem weer tot bedaren te brengen, maar hij liet zich niet teruglokken van de Heer. In plaats daarvan werd hij boos en trachtte haar te slaan. Het had allemaal nog erger kunnen worden als een stem op de overloop hem toen niet opeens had geroepen. Hij hield meteen op met haar te slaan en werd lijkbleek, alsof hij geloofde dat hij door God zelf werd geroepen. Toen verscheen Frank boven aan de trap, in al zijn glorie. Sykes slaakte een kreet en trachtte weg te rennen. Maar Julia was snel. Ze hield hem lang genoeg vast om Frank de gelegenheid te geven een paar traptreden af te lopen en de man stevig vast te pakken.
Pas toen ze het gekraak van de botten van Franks prooi hoorde, besefte ze hoe sterk hij de laatste tijd was geworden; beslist sterker dan een normale man. Toen Frank Sykes vastpakte, had die opnieuw geschreeuwd. Om hem tot zwijgen te brengen trok Frank zijn kaak los.
De tweede schreeuw die Kirsty hoorde, was abrupt beëindigd, maar ze had er voldoende paniek in horen doorklinken om naar de deur te lopen en aarzelend een hand naar de bel uit te steken.
Pas toen bedacht ze zich. Ze liep langs de zijkant van het huis, bij iedere stap twijfelend aan de wijsheid daarvan, maar even zeker van het feit dat een frontale aanval geen enkel effect zou sorteren. Het hek dat naar de achtertuin leidde, had geen grendel. Ze glipte erdoor, aandachtig luisterend naar ieder geluid, vooral dat van haar eigen voeten. Er kwam geen enkel geluid uit het huis, niet eens een gekreun.
Ze liet het hek open, voor het geval ze zich snel moest terugtrekken en liep toen verder naar de achterdeur. Die was niet op slot. Ditmaal ging ze langzamer lopen, door twijfel overmand. Misschien moest ze Rory opbellen om hem te vragen hierheen te komen. Maar tegen die tijd zou hetgeen binnenshuis gebeurde, wel achter de rug zijn en ze wist heel goed dat Julia zich onder iedere beschuldiging zou uitdraaien wanneer ze niet op heterdaad werd betrapt. Nee, dit was de enige manier. Ze stapte naar binnen.
In het huis bleef het volkomen stil. Ze hoorde niet eens een voetstap die haar een aanwijzing zou kunnen geven over de plaats waar de acteurs die ze was komen bekijken, zich ophielden. Ze liep door de keuken naar de eetkamer. Haar maag verkrampte zich en haar keel was opeens zo droog dat ze nauwelijks kon slikken.
Vanuit de eetkamer naar de zitkamer en toen naar de gang. Nog steeds niets, geen gefluister, geen zucht. Julia en haar metgezel konden alleen boven zijn, hetgeen suggereerde dat ze het mis had gehad toen ze meende angst in het geschreeuw te bespeuren. Een kreet van hartstocht, in plaats van doodsangst. Dat was een vergissing die je makkelijk kon maken. Rechts was de voordeur, slechts enkele meters van haar vandaan. Ze zou nog weg kunnen glippen, zei de lafaard in haar, en dan zou niemand verder iets weten of merken. Maar ze was gegrepen door een grote nieuwsgierigheid, een verlangen om de mysteries van het huis te kennen, te zien. Toen ze de trap opging, moest nieuwsgierigheid vrijwel wijken voor uitgelaten vreugde.
Ze was boven en liep over de overloop. Opeens besefte ze dat de vogels nog wel eens door de voordeur gevlogen zouden kunnen zijn terwijl zij langs de achtertuin naar binnen sloop. De eerste deur links was die van de slaapkamer; als Julia en haar minnaar ergens aan het vrijen waren, moest het daar zijn. Maar nee. De deur stond op een kiertje. Ze loerde naar binnen en zag de sprei strak op het bed liggen. Toen een misvormde kreet. Zo dichtbij, zo luid dat haar hart een slagje oversloeg.
Ze zag een gestalte uit een van de kamers verderop komen. Het duurde even voordat ze de man herkende die met Julia was gearriveerd, en dan nog alleen door zijn kleren. De rest was veranderd, afschuwelijk veranderd. Binnen een paar minuten na zijn aankomst leek hij te zijn bevangen door een alles verterende ziekte.
Toen hij Kirsty zag, wierp hij zich haar kant op, zoekend naar de breekbare bescherming die zij hem wellicht kon bieden. Maar toen hij net een stap van de deur vandaan was, werd achter hem een andere gestalte zichtbaar. Die leek eveneens ziek te zijn. Het lichaam was van top tot teen verbonden en het verband zat onder de vlekken van bloed en pus. Maar de snelheid en woede waarmee de gestalte in de aanval ging, suggereerden geen enkele ziekte. Integendeel. De vluchtende man werd bliksemsnel bij zijn nek vastgegrepen. Kirsty slaakte een kreet toen de tweede man zijn prooi weer in zijn armen trok. Het slachtoffer kreunde, voor zover zijn mismaakte gezicht daartoe in staat was. De aanvaller pakte hem nog steviger vast. Het lichaam trilde en draaide. De knieën knikten. Bloed spoot uit ogen, neus en mond. Bloeddruppeltjes schoten door de lucht, als hete hagel, sloegen tegen haar voorhoofd aan. Daardoor kwam ze in beweging. Nu kon ze niet stil blijven staan en kijken. Ze rende.
Het monster kwam niet achter haar aan. Ze bereikte de trap zonder te zijn ingehaald. Maar toen ze een voet op de bovenste trede had gezet, zei de gestalte iets tegen haar. De stem klonk... bekend. 'Daar ben je,' zei die.
Het klonk alsof hij haar kende en ze bleef staan. 'Kirsty, wacht nog even.'
Haar verstand zei haar dat ze moest wegrennen, maar haar gevoel verbood dat. Dat wilde zich herinneren bij wie de stem hoorde. Ontsnappen kon ze altijd nog, dacht ze, want ze had een voorsprong van acht meter. Ze keek om naar de gestalte. Het lichaam in zijn armen had zich als een foetus opgekruld, met de benen tegen de borst. Het beest liet het vallen. 'Je hebt hem gedood..' zei ze.
Het ding knikte. Verontschuldigingen werden niet geuit, noch
tegenover het slachtoffer, noch tegenover de getuige.
'Later zullen we om hem rouwen,' zei de gestalte en deed een
stap haar kant op.
'Waar is Julia?' wilde Kirsty weten.
'Maak je daar nu maar geen zorgen over. Alles is in orde...' zei de stem en bijna herinnerde ze zich bij wie die hoorde. Terwijl zij nadacht, kwam de gestalte nog een stap naar voren, met een hand tegen de muur aan, alsof zijn evenwicht nog wankel was.
'Ik heb je gezien. En ik denk dat je mij hebt gezien. Bij het raam...'
Was dat ding aldoor in het huis geweest? vroeg ze zich steeds
verbaasder af. Zo ja, dan moest Rory beslist...
En toen herkende ze de stem.
'Ja, je herinnert je het. Dat kan ik zien...'
Het was Rory's stem, of in ieder geval leek hij daar erg veel op.
Schorder, eigenzinniger, maar de overeenkomst was griezelig genoeg om haar als aan de grond genageld te laten staan, terwijl het beest steeds dichter naar haar toe schoof. Op het allerlaatste moment draaide ze zich om om te vluchten, maar vrijwel op datzelfde moment voelde ze vingers in haar nek. Er kwam een kreet naar haar lippen, maar voordat ze die had kunnen uiten, waren de gehavende handpalmen al op haar gezicht gedrukt...
Het ding tilde haar op en nam haar mee terug, de overloop op. Tevergeefs trachtte ze zich los te maken uit zijn greep; het leek zich niets aan te trekken van de kleine verwondingen die ze het lichaam toebracht door aan het verband te trekken en haar nagels in het rauwe vlees eronder te zetten. Toen werd ze de kamer ingetrokken waaruit de levende en de dode te voorschijn waren gekomen. Daar rook het naar zure melk en vers vlees. Toen ze op de grond werd gesmeten, voelden de planken nat en warm aan.
Haar maag wilde zich omdraaien. Ze verzette zich daar niet tegen en gaf alles over. Door de mengeling van dat ongemak en de dreigende doodsangst was ze er niet zeker van wat er daarna precies gebeurde. Zag ze even iemand anders (Julia) op de overloop, vlak voordat de deur werd dichtgesmeten, of was het een schaduw? In ieder geval kon ze niets meer doen. Ze was alleen met de nachtmerrie.
Ze veegde de gal van haar mond en stond op. Het daglicht kwam her en der door de krant voor het raam heen, als zonlicht door boomtakken. Het ding kwam snuivend op haar af. 'Kom bij pappa,' zei het.
In haar zesentwintig levensjaren had ze nog nooit eerder een uitnodiging gehoord die ze zo makkelijk kon afslaan. 'Raak me niet aan!' zei ze.
Het ding hield zijn hoofd een beetje scheef. Toen kwam het dichter op haar af, een en al pus en gelach en - God mocht haar bijstaan! - begeerte.
Wanhopig deed ze een paar stappen achteruit in de richting van
de deur, tot ze niet meer verder kon.
'Herinner je je me niet?' vroeg het.
Ze schudde haar hoofd.
'Frank,' zei het. 'Dit is broer Frank.'
Ze had Frank slechts eenmaal ontmoet, in het huis aan Alexan- dra Road. Hij was daar op een middag op bezoek gekomen, vlak voor het huwelijk. Meer kon ze zich niet herinneren. Behalve dan dat ze hem meteen had gehaat. 'Laat me met rust!' zei ze toen het zijn armen naar haar uitstak. De manier waarop zijn gevlekte vingers haar borst aanraakten, had een griezelige finesse. 'Niet doen!' gilde ze. 'Want anders...' 'Wat?' vroeg de stem van Rory. 'Wat zou je dan doen?' Niets, was het antwoord natuurlijk. Ze was hulpeloos, zoals ze dat voorheen alleen in haar dromen was geweest, die dromen over achtervolging en aanval die in haar geest altijd plaatsvonden in een smalle straat met een soort eeuwig licht. Nooit, zelfs in haar wildste fantasieën niet, had ze zich voorgesteld dat de arena een kamer zou zijn waar ze vele malen langs was gelopen, in een huis waar ze gelukkig was geweest, terwijl de dag buiten gewoon verder ging, grijs op grijs.
Met een zinloos, walgend gebaar duwde ze de onderzoekende hand weg.
'Niet wreed zijn,' zei het ding en zijn vingers vonden haar huid weer, even onafwendbaar als een zwerm wespen in oktober. 'Waar ben je bang voor?'
'Buiten...' begon ze, denkend aan het afschrikwekkende ding op de overloop.
'Een man moet eten,' antwoordde Frank. 'Dat kun je me toch zeker wel vergeven?'
Waarom voelde ze zijn aanraking? vroeg ze zich af. Waarom deelden haar zenuwen haar walging niet en stierven die door zijn liefkozing niet af?
'Dit gebeurt niet,' zei ze hardop, maar het beest lachte slechts. 'Dat heb ik vroeger ook vaak tegen mezelf gezegd,' zei hij. 'Dag in dag uit. Ik probeerde mijn pijn weg te dromen. Maar dat kun je niet, neem dat maar van mij aan. Pijn moet worden verdragen.'
Ze wist dat hij de waarheid sprak, een onplezierige waarheid die alleen door monsters kon worden geuit. Hij had gevlei niet nodig, hij hoefde niet over een filosofie te debatteren, hij had geen preek uit te spreken. Zijn afschuwelijke naaktheid was een soort geraffineerdheid, die verder ging dan de leugens van een geloof, naar zuiverdere oorden.
Ze wist ook dat ze dit niet zou kunnen verdragen. Dat ze, als
Frank haar opeiste voor het smerige dat hij in gedachten had, een kreet zou slaken waardoor er niets meer van haar heel bleef.
Nu stond haar geestelijke gezondheid op het spel. Ze moest terugvechten, en snel ook.
Voordat Frank de kans kreeg om feller in de aanval te gaan, had ze haar handen tegen zijn gezicht gedrukt en trokken haar vingers aan zijn oogkassen en mond. Het vlees onder het verband voelde aan als gelei. Het liet los, in hompen, en daardoor kwam er een vochtige hitte vrij.
Het beest schreeuwde en hield haar minder stevig vast. Van dat moment maakte ze gebruik en dook onder hem vandaan, met zo'n klap dat ze tegen de muur aan kwam en even ernstig in ademnood verkeerde.
Weer brulde Frank. Ze verspilde geen tijd om daarvan te genieten, maar sloop verder langs de muur, haar benen te weinig vertrouwend om van die muur vandaan te gaan, naar de deur. Haar voeten duwden een openstaand potje gember om, dat door de kamer heen rolde en gember en sap knoeide. Frank draaide zich naar haar om. Het verband rond zijn gezicht hing in knalrode repen omlaag op de plaatsen waar zij het had losgetrokken. Daar was het bot weer zichtbaar. Hij streek met zijn handen over de wonden en brulde terwijl hij de ernst ervan trachtte te bepalen. Had ze hem blind gemaakt? Ze was er niet zeker van. Zelfs als ze dat had gedaan, zou het slechts een kwestie van tijd zijn voordat hij haar in deze kleine kamer had gevonden en dan zou zijn woede geen grenzen kennen. Ze moest bij de deur zijn voordat hij zich weer had kunnen oriënteren.
Voordat ze ook maar een stap had kunnen zetten, haalde hij zijn handen van zijn gezicht af en keek om zich heen. Hij zag haar, dat leed geen enkele twijfel. Een hartslag later kwam hij met hernieuwd geweld op haar af.
Bij haar voeten lagen allerlei huishoudelijke artikelen. Het zwaarste was een kistje. Dat pakte ze op en zodra ze weer rechtop stond, was hij bij haar. Ze slaakte een kreet en sloeg met het kistje. Dat kwam hard aan en ze hoorde bot versplinteren. Het beest wankelde naar achteren en ze vloog op de deur af, maar voordat ze die had bereikt, was zijn schaduw al weer bij haar en werd ze achterwaarts de kamer doorgesmeten. Daarna vloog het ding opnieuw woedend op haar af. Ditmaal had het duidelijk moord in de zin. Zijn slagen waren bedoeld om te doden en dat hem dat niet meteen lukte, was eerder een gevolg van het feit dat hij door zijn woede niet goed kon richten, dan van haar snelheid. Toch was een van de drie klappen raak. Er verschenen diepe wonden in haar gezicht en borst en het kostte haar erg veel moeite niet flauw te vallen. Toen ze op de grond viel, herinnerde ze zich het wapen weer dat ze had gevonden. Dat kistje had ze nog altijd in haar hand. Ze hief het op, maar toen Frank het zag, hield hij opeens halt. Kirsty vroeg zich af of de dood niet makkelijker zou zijn dan verder vechten. Toen stak Frank zijn arm naar haar uit, strekte zijn hand en zei: 'Geef dat aan mij.'
Hij leek het echt te willen hebben, maar ze was niet van plan afstand te doen van het enige wapen dat ze had. 'Nee,' zei ze.
Hij vroeg het een tweede keer en nu klonk zijn stem duidelijk bezorgd. Het kistje leek te kostbaar voor hem te zijn om het met geweld van haar af te pakken.
'Nog eenmaal! Geef het aan mij, anders vermoord ik je,' zei hij.
Ze woog haar kansen. Wat had ze te verliezen? 'Zeg alsjeblieft,' zei ze.
Hij keek haar vragend aan en gromde zacht. Toen zei hij, beleefd als een berekenend kind: 'Alsjeblieft.' Dat woord was het startsein. Ze smeet het kistje zo hard ze kon naar het raam. Het zeilde langs Franks hoofd, versplinterde het glas en verdween uit het zicht.
'Nee!' schreeuwde hij en was binnen één enkele hartslag bij het raam. 'Nee! Nee! Nee!'
Ze rende naar de deur, waarbij haar benen het voortdurend dreigden te begeven. Toen was ze op de overloop. Ze hield zich wanhopig aan de trapleuning vast en slaagde erin zonder vallen de gang beneden te bereiken.
Boven hoorde ze weer herrie. Hij riep haar, maar ditmaal zou ze zich niet laten pakken. Ze vluchtte naar de voordeur en smeet die open.
Het was lichter geworden buiten - nog even de zon, voordat het avond werd. Ze kneep haar ogen tot spleetjes samen en begon het pad af te lopen. Er lag glas en midden ertussen haar wapen. Dat pakte ze op, als een souvenir, en rende. Toen ze de straat had bereikt, kwamen er woorden, fragmenten van dingen die ze had gezien en gevoeld. Maar Ludovico Street was verlaten, dus begon ze te rennen en bleef rennen tot ze een heel eind van het verbonden beest vandaan was. Toen ze op een gegeven moment door een straat liep die ze niet kende, vroeg iemand haar of ze hulp nodig had. Die vriendelijke woorden werden haar te veel. Het kostte haar te veel moeite om een samenhangend antwoord te geven en haar uitgeputte geest verloor het bewustzijn.