zeven
1
'Ben jij dat, Kirsty?'
'Ja. Met wie spreek ik?'
'Met Rory...'
Het klonk waterig, alsof de stromende regen buiten via de telefoon verder ging. Toch was ze blij iets van hem te horen. Hij belde zo zelden op, en als hij dat deed, meestal namens hem en Julia. Ditmaal echter niet. Ditmaal was Julia het onderwerp van gesprek.
'Er is iets met haar aan de hand, Kirsty,' zei hij. 'Ik weet alleen niet wat.'
'Is ze ziek?'
'Misschien. Ze gedraagt zich zo vreemd tegenover mij. En ze ziet er afschuwelijk slecht uit.' 'Heb je er met haar over gesproken?'
'Ze zegt dat er niets met haar aan de hand is, maar dat is niet zo. Ik vroeg me af of ze er soms met jou over had gepraat.' 'Ik heb haar niet meer gezien sinds het feest waarmee jullie je huis hebben ingewijd.'
'Dat is ook zoiets. Ze wil het huis nooit uit en dat is niets voor haar.'
'Wil je... dat ik eens met haar praat?'
'Zou je dat echt willen doen?'
'Ik weet niet of het zin zal hebben, maar ik wil het best proberen.'
'Zeg haar dan maar niet dat wij met elkaar hebben gesproken.' 'Natuurlijk niet. Ik ga morgen wel even bij haar langs.' ('Morgen. Het moet morgen zijn.' 'Ja... dat weet ik.'
'Julia, ik ben bang dat ik mijn greep zal verliezen. Ik begin terug te glijden.')
'Donderdag bel ik je vanuit kantoor. Dan kun je me vertellen
wat je van haar vond.'
('Terug te glijden?'
'Ze moeten nu weten dat ik weg ben.'
'Wie?'
'De Gapende Wonde. Die rotzakken die me te grazen hebben genomen...' ' Wachten ze op jou?'
'Even voorbij de muur.')
Rory zei hoe dankbaar hij was, en zij zei hem op haar beurt dat dat wel het allerminste was wat een vriendin kon doen. Toen legde hij de hoorn op de haak en liet haar luisteren naar de regen op de lege lijn.
Nu waren ze beiden wezens van Julia, zorgend voor haar welzijn, zich zorgen over haar makend als ze nare dromen had. Het deed er niet toe, het was een vorm van samenzijn.