3
Julia was trillend weer naar boven gelopen en vond Witte Das bij de deur. Of beter gezegd: zijn hoofd. Ditmaal had Frank het lijk aan stukken gescheurd, uit hebzucht of boosaardigheid. Overal in de kamer lagen stukjes bot en gedroogd vlees. Van de gulzigaard zelf viel geen spoor te bekennen. Ze draaide zich weer om naar de deur en daar was hij, haar de doorgang versperrend. Er waren slechts enige minuten verstreken sinds ze hem had zien buigen om de energie uit de dode man te halen. In die korte tijd was hij onherkenbaar veranderd. Spieren waren aangegroeid, aderen en slagaderen begonnen zich opnieuw te vormen, kloppend van gestolen leven. Er waren zelfs al weer een paar haren op zijn schedel, iets te vroeg, wellicht, door het ontbreken van huid. Zijn uiterlijk werd door dat alles echter geen spat aantrekkelijker. Integendeel - in veel opzichten werd het er beroerder door. In eerste instantie was er nauwelijks iets herkenbaars aan hem geweest, maar nu waren er overal weer menselijke deeltjes terug, waardoor de catastrofale aard van zijn verwondingen nog eens extra werd geaccentueerd.
Het werd nog erger. Hij sprak en toen hij dat deed, sprak hij met een stem die onmiskenbaar die van Frank was. De korte lettergrepen waren verdwenen. 'Ik heb pijn,' zei hij.
Zijn ogen, met halve oogleden en zonder wenkbrauwen erboven, namen iedere reactie van haar in zich op. Ze probeerde niet te laten merken dat ze zich misselijk voelde, maar wist dat ze daar niet afdoende in slaagde.
'Mijn zenuwen functioneren weer en ze doen zeer,' zei hij.
'Wat kan ik daaraan doen?'
'Misschien... misschien wat verband.'
'Verband?' herhaalde ze.
'Help me mezelf bij elkaar te binden.'
'Als je dat wilt.'
'Maar ik heb meer nodig dan dat, Julia. Ik heb nog een lijk nodig.'
'Nog een?' zei ze. Kwam hier dan geen einde aan?
'Wat heb ik te verliezen?' vroeg hij en liep dichter op haar af.
Ze werd bang en zodra hij dat zag, bleef hij staan.
'Ik zal binnenkort weer normaal zijn...' beloofde hij haar, 'en
als dat zo is...'
'Ik kan beter gaan opruimen,' zei ze, zonder naar hem te kijken.
'Als dat zo is, lieve Julia...' 'Rory komt zometeen thuis.'
'Rory?' Hij spuugde de naam uit. 'Mijn lieve broer? Hoe heb je in godsnaam met zo'n saaie vent kunnen trouwen?' Even werd ze boos op Frank. 'Ik hield van hem,' zei ze. Toen dacht ze even na en corrigeerde zichzelf. 'Ik dacht dat ik van hem hield.'
Zijn lach maakte zijn afzichtelijke naaktheid alleen erger. 'Hoe heb je dat ooit kunnen geloven? Hij is een saaie piet. Dat is hij altijd al geweest en dat zal hij altijd blijven. Heeft nooit zin voor avontuur gehad.' 'Anders dan jij.' 'Anders dan ik.'
Ze keek naar de grond. De hand van de dode man lag tussen hen in. Even werd ze vrijwel overmand door walging jegens zichzelf. Alles wat ze de afgelopen dagen had gedaan, of had gedroomd te doen, herinnerde ze zich weer: een reeks verleidingen, die eindigde in de dood, allemaal voor deze dood, waarvan ze zo hevig had gehoopt dat die met een verleiding zou eindigen. Ze was evenzeer verdoemd als hij, dacht ze. Hij kon geen smeriger ambities koesteren dan zij op dit moment. Nu ja... het was gebeurd.
'Genees me,' fluisterde hij haar toe. De hardheid was uit zijn stem verdwenen. Hij sprak als een minnaar. 'Genees me... alsjeblieft.'
'Dat zal ik doen,' zei ze. 'Dat beloof ik je.' 'En dan zullen we samen zijn.' Ze fronste haar wenkbrauwen. 'En Rory dan?'
'We zijn broers,' zei Frank. 'Ik zal hem doen inzien dat dit het
allerverstandigste is, dat er sprake is van een wonder. Je hoort
niet bij hem, Julia. Niet meer.'
'Nee,' zei ze en wist dat het waar was.
'We horen bij elkaar. Dat is toch wat je wilt?'
'Dat wil ik.'
'Weet je... Ik denk dat ik niet was gaan wanhopen als ik jou had gehad,' zei hij. 'Dan zou ik mijn lichaam en ziel niet zo goedkoop hebben weggegeven.' 'Goedkoop?'
'Voor genot. Enkel voor sensualiteit. In jou...' Hij liep weer naar haar toe en ditmaal hielden zijn woorden haar gevangen en deed ze geen stap achteruit. 'In jou zou ik wellicht een reden hebben ontdekt om verder te willen leven.' 'Ik ben er,' zei ze. Zonder erbij na te denken, stak ze een hand uit en raakte hem aan. Het lichaam was heet en vochtig. Zijn hartslag leek overal voelbaar te zijn. Het contact wond haar op. Het was alsof ze tot dit moment niet echt had kunnen geloven dat hij werkelijkheid was. Nu leed dat geen enkele twijfel meer. Ze had deze man gemaakt, of opnieuw geschapen. Ze had haar verstand en haar sluwheid gebruikt om hem weer vaste vorm te geven. Ze vond het heerlijk dit te kwetsbare lichaam aan te raken, had het gevoel dat zij er de eigenares van was.
'Dit is de gevaarlijkste tijd,' zei hij. 'Tot nu toe kon ik me verstoppen. Ik was bijna niets. Nu is dat echter anders.' 'Inderdaad. Daar heb ik ook al aan gedacht.' 'We moeten dit snel afhandelen. Ik moet sterk en gezond zijn, wat dat ook moge kosten. Ben je dat met me eens?' 'Natuurlijk.'
'Daarna zal er een einde komen aan het wachten, Julia.' Zijn hartslag leek zich door die gedachte te versnellen. Toen knielde hij voor haar neer. Zijn nog niet voltooide handen waren bij haar heupen, gevolgd door zijn mond. Ze zette de laatste restjes van haar afkeer van zich af en legde een hand op zijn hoofd en voelde het haar - zijdezacht, als dat van een baby - en het dunne schedeldak eronder. Sinds de laatste keer dat hij haar in zijn armen had gehouden, was hij niet zachtzinniger geworden. Maar wanhoop had haar geleerd nog bloed uit stenen te knijpen; op een gegeven moment zou dit ding haar liefhebben...