3
Af en toe ging ze naar de kamer met het vastgespijkerde luik. Tot dusverre hadden ze nog weinig aan de bovenverdiepingen gedaan, omdat ze er de voorkeur aan gaven eerst alles in orde te maken wat door anderen werd gezien. Dus was de kamer onaangeraakt gebleven. Onbetreden, met uitzondering van die paar bezoekjes van haar.
Ze wist niet precies waarom ze erheen ging, noch hoe ze de eigenaardige gevoelens kon verklaren die haar overvielen als ze daar was. Maar het donkere interieur had iets wat haar troost gaf; het was een soort van moederschoot, de schoot van een dode vrouw. Soms, als Rory aan het werk was, liep ze naar boven en ging stil in die kamer zitten, aan niets denkend; of in ieder geval niet aan iets wat ze onder woorden zou kunnen brengen.
Die bezoekjes gaven haar merkwaardigerwijze een schuldig gevoel en ze probeerde uit de buurt van de kamer te blijven als Rory er was. Maar dat was niet altijd mogelijk. Soms brachten haar voeten haar erheen zonder dat zij daartoe opdracht had gegeven.
Zo ging het die zaterdag, de dag van het bloed. Ze had toegekeken hoe Rory met de keukendeur bezig was, verschillende lagen verf van de scharnieren verwijderde, toen ze meende dat de kamer haar riep. Omdat ze er zeker van was dat hij volledig in het klussen opging, liep ze naar boven. Het was er koeler dan gewoonlijk en daar was ze blij om. Ze legde haar hand tegen de muur en drukte toen haar koud geworden handpalm tegen haar voorhoofd. 'Zinloos,' zei ze tegen zichzelf toen ze de man die beneden aan het werk was, in gedachten voor ogen zag. Ze hield niet van hem, evenmin als hij van haar hield, al was hij dan stapelverliefd op haar gezicht. Hij was aan het werk in zijn eigen wereld, zij leed hier, ver van hem vandaan.
Een windvlaag pakte de deur beneden. Ze hoorde hem dichtslaan.
Rory verloor er zijn concentratie door. De beitel sneed diep in de duim van zijn linkerhand. Hij schreeuwde toen het rode bloed uit de wond stroomde. De beitel viel op de grond. 'Wel verdomme!'
Ze hoorde het, maar deed niets. Te laat kwam ze uit haar verdoving bij om te beseffen dat hij naar boven kwam. Ze stond op, zoekend naar de sleutel, om een excuus te hebben voor haar aanwezigheid in die kamer, maar hij was al bij de deur en rende de kamer in, met zijn rechterhand onhandig om zijn linkerhand geklemd. Bloed bleef stromen, tussen zijn vingers door, langs zijn arm, van zijn blote elleboog afdruppend, waardoor de plas op de houten planken steeds groter werd. 'Wat heb je gedaan?' vroeg ze.
'Wat denk je?' zei hij tussen opeengeklemde kaken. 'Ik heb mezelf gesneden.'
Zijn gezicht en hals waren heel bleek geworden. Zo had ze hem wel eens eerder gezien. Af en toe viel hij flauw door het zien van zijn eigen bloed. 'Doe iets,' zei hij zwak. 'Is die snee diep?'
'Dat weet ik niet!' schreeuwde hij. 'Ik wil er niet naar kijken!' Hij was belachelijk, dacht ze, maar dit was het moment niet om uiting te geven aan de minachting die ze voelde. In plaats daarvan nam ze zijn bloedende hand in de hare en bekeek de snee, terwijl hij een andere kant opkeek. Hij was groot en bloedde nog altijd fiks. Diep bloed, donker bloed. 'Ik denk dat we beter even naar het ziekenhuis kunnen gaan,' zei ze tegen hem.
'Kun je me verbinden?' vroeg hij, met een stem waarin nu geen woede meer doorklonk.
'Natuurlijk. Ik zal wat schoon verband pakken. Kom mee...' 'Nee,' zei hij, zijn lijkbleke hoofd schuddend. 'Als ik ook maar een stap verzet, denk ik dat ik zal flauwvallen.' 'Blijf dan maar hier,' zei ze geruststellend. Toen ze in de kast in de badkamer geen verband kon vinden dat het bloeden kon stelpen, pakte ze een paar schone zakdoeken uit zijn lade en liep de kamer weer in. Hij stond tegen de muur aangeleund, zijn huid glanzend van het zweet. Hij had gelopen in het bloed op de grond en ze kon de geur ervan ruiken.
Terwijl ze hem rustig verzekerde dat dit niet zijn dood zou worden, bond ze een zakdoek om zijn hand, zette die met een tweede zakdoek vast en nam hem toen mee naar beneden, trede voor trede (alsof hij een kind was), terwijl hij trilde als een espeblad. Toen gingen ze verder naar de auto. In het ziekenhuis moest hij een uur wachten voordat een arts hem eindelijk kon bekijken en de wond dichtnaaide. Toen ze op die periode terugblikte, wist ze niet wat komischer was geweest: zijn zwakte, of de overdreven dankbaarheid die hij daarna aan de dag legde. Ze zei dat ze door hem niet bedankt wilde worden, en dat was de waarheid. Ze wilde niets wat hij haar te bieden had, behalve wellicht zijn afwezigheid.