zes
De derde week van september werd het koud. Een poolkoude nam een gemene wind met zich mee die de bomen binnen een paar dagen van hun bladeren ontdeed.
De koude maakte het aantrekken van andere kleren noodzakelijk, en het wijzigen van plannen. Julia ging met de auto in plaats van te lopen. Vroeg in de middag reed ze naar het centrum van de stad en vond een bar waar het rond lunchtijd druk, maar niet lawaaiig was.
De klanten kwamen en gingen. Yuppies van advocaten- en accountantskantoren, die over hun ambities spraken; groepen die stevig wijn aan het innemen waren, in driedelig pak; en - interessanter - allerlei verschillende individuen die alleen aan een tafeltje zaten te drinken. Ze trok heel wat bewonderende blikken, maar voornamelijk van de yuppies. Pas toen ze er een uur was en de loonslaven weer verder moesten zwoegen, zag ze iemand die via de spiegel achter de bar naar haar zat te kijken. De eerstvolgende tien minuten lieten zijn ogen haar geen seconde los. Ze bleef drinken en trachtte haar opwinding verborgen te houden. Toen stond hij opeens zonder aankondiging op en liep naar haar tafeltje. 'Drinkt u alleen?' vroeg hij.
Ze wilde wegrennen. Haar hart sloeg zo woedend dat ze er zeker van was dat hij dat kon horen. Maar nee. Hij vroeg of ze nog iets wilde drinken en ze zei ja. Hij was duidelijk blij niet met een kluitje in het riet te zijn gestuurd en liep naar de bar, bestelde en keerde terug. Hij had een rood, blozend gezicht en was een maat groter dan zijn donkerblauwe kostuum. Alleen zijn ogen verrieden enige zenuwachtigheid. Telkens keken ze haar even aan en schoten dan weer weg, als vissen. Een serieus gesprek zou er niet worden gevoerd, daartoe had ze al besloten. Ze wilde niet veel van hem afweten. Zijn naam, zo nodig. Zijn beroep en burgerlijke staat, als hij daarop stond. Verder moest hij niets anders dan een lichaam zijn. Het bleek dat er geen gevaar van een biecht dreigde. Ze kende straatstenen die spraakzamer waren. Hij glimlachte af en toe - een korte, zenuwachtige glimlach die een gebit liet zien dat te regelmatig was om echt te kunnen zijn - en bood nog iets te drinken aan. Ze weigerde, omdat ze zo snel mogelijk een einde aan deze jacht wilde maken, en vroeg hem of hij tijd had voor een kopje koffie. Dat had hij, zei hij. 'Ik woon hier vlak bij,' zei ze en ze liepen naar haar auto. Onder het rijden - met het vlees naast haar - vroeg ze zich af waarom dit zo ontzettend makkelijk was. Kwam het omdat de man met zijn nietszeggende ogen en zijn kunstgebit duidelijk een makkelijke prooi was, geboren om deze reis te maken, zonder dat hij dat zelf wist? Ja, misschien was dat wel zo. Ze was niet bang, omdat dit alles zo perfect voorspelbaar was... Toen ze de sleutel in het slot van de voordeur omdraaide en het huis inliep, meende ze een geluid in de keuken te horen. Was Rory misschien eerder naar huis gekomen omdat hij ziek was? Ze riep hem, maar er kwam geen antwoord. Het huis was leeg. Bijna.
Vanaf de drempel had ze alles verder uiterst zorgvuldig gepland. Ze deed de deur dicht. De man in het blauwe kostuum staarde naar zijn gemanicuurde handen en wachtte. 'Ik voel me soms eenzaam,' zei ze toen ze langs hem streek. Dat was een zinnetje dat ze de vorige avond in bed had bedacht.
Hij knikte slechts en de uitdrukking op zijn gezicht was een mengeling van angst en ongeloof; hij kon duidelijk niet geloven dat het geluk zo met hem was.
'Wil je nog iets drinken?' vroeg ze. 'Of zullen we meteen doorgaan naar boven?' Hij knikte opnieuw slechts. 'Welk van de twee?'
'Ik denk dat ik wel genoeg heb gedronken.' 'Dan gaan we naar boven.'
Hij maakte een besluiteloos gebaar haar kant op, alsof hij van plan was geweest haar te kussen. Zij wilde echter geen hofmakerij en liep snel naar de trap.
'Ik ga voorop,' zei ze en als een mak schaap kwam hij achter haar aan.
Boven aan de trap keek ze even naar hem om en zag dat hij met een zakdoek het zweet van zijn kin aan het vegen was. Ze wachtte tot hij bij haar was en nam hem toen mee naar de vochtige kamer.
De deur had ze op een kiertje laten staan. 'Kom binnen,' zei ze.
Hij gehoorzaamde. Zodra hij binnen was, duurde het even voordat zijn ogen aan de duisternis waren gewend en nog iets langer voordat hij hetgeen hem opviel, onder woorden bracht, 'Er staat hier geen bed.'
Ze deed de deur dicht en het licht aan. Ze had een van Rory's
jasjes aan de haak aan de binnenkant van die deur gehangen
en daar een mes in verstopt.
'Geen bed,' herhaalde hij.
'Wat is er mis met de grond?' vroeg ze.
'De grond?'
'Trek je jasje uit. Je hebt het warm.'
'Inderdaad,' bevestigde hij, maar deed niets. Dus liep ze op hem af en begon zijn das los te maken. Hij trilde, dat arme lam. Dat arme lam, dat niet eens kon blaten. Terwijl zij zijn das losmaakte, begon hij zijn jasje uit te trekken. Keek Frank toe? vroeg ze zich af. Ze keek heel even naar de muur. Ja, dacht ze, hij is daar. Hij ziet het. Hij weet het. Hij likt zijn lippen en wordt ongeduldig.
Het lam sprak. 'Waarom trek jij...' begon het, 'waarom trek jij.. . je kleren ook niet uit?'
'Wil je me graag naakt zien?' vroeg ze plagend. Zijn ogen begonnen te glanzen. 'Ja,' zei hij met een dikke stem. 'Dat zou ik graag willen.' 'Heel erg graag?' 'Heel erg graag.' Hij knoopte zijn overhemd los. 'Misschien gebeurt dat dan ook wel,' zei ze. Hij gaf haar weer die kleine glimlach. 'Is dit een spelletje?' informeerde hij voorzichtig. 'Als je dat wilt,' zei ze en hielp hem uit zijn overhemd. Zijn lichaam was bleek en wasachtig, als een zwam. Zijn borstkas was zwaar, net als zijn buik. Ze legde haar handen tegen zijn gezicht en hij kuste haar vingertoppen. 'Je bent mooi,' zei hij, de woorden uitspugend alsof die hem al uren dwars in zijn strot zaten. 'Werkelijk?'
'Je weet dat je dat bent. Lieflijk. De lieflijkste vrouw die ik ooit heb gezien.'
'Heel aardig van je,' zei ze en draaide zich weer om naar de deur. Achter haar hoorde ze het klikken van zijn broekriem en het geluid van stof die over huid gleed toen hij zijn broek liet zakken.
Zo ver en niet verder, dacht ze. Ze wilde hem niet poedelnaakt zien. Dit was voldoende. Ze stak een hand in de jaszak. 'O hemel,' zei het lam opeens.
Ze liet het mes los. 'Wat is er?' vroeg ze en draaide zich naar hem om. Als de ring aan zijn vinger zijn burgerlijke staat al niet duidelijk had gemaakt, zou ze evengoed wel hebben geweten dat hij getrouwd was, door de onderbroek die hij droeg: te ruim en te vaak gewassen, een onflatteus kledingstuk dat gekocht was door een vrouw die in seksueel opzicht allang niet meer in haar man was geïnteresseerd. 'Ik geloof dat ik moet plassen,' zei hij. 'Te veel whisky's.' Ze haalde even haar schouders op en draaide zich weer om naar de deur.
'Ik ben zo terug,' zei hij tegen haar rug, maar toen had ze haar hand alweer in de jaszak gestoken en zodra hij naar de deur liep, draaide ze zich naar hem toe, met het grote mes in haar hand.
Hij liep te snel om het mes eerder te kunnen zien dan op het allerlaatste moment, en zelfs toen keek hij niet bang, maar verbaasd. Een seconde later sneed het mes zijn buik al open, met hetzelfde gemak als je overrijpe kaas snijdt. Een snede, nog een.
Toen het bloed begon te stromen, was ze er zeker van dat het even flikkerde in de kamer en stenen en pleisterwerk trilden om het uit hem gutsende bloed te kunnen zien. Een ademstoot lang had ze de tijd om het fenomeen te bewonderen, langer niet. Toen vloekte het lam en kwam, anders dan ze had verwacht, naar haar toe, waardoor het wapen uit haar hand viel. Het vloog over de plankenvloer en botste tegen de plint op. Toen had hij haar vastgegrepen. Hij pakte een handvol haren van haar vast. Geweldpleging leek niet zijn bedoeling te zijn, wel een ontsnapping, want zodra hij haar van de deur had weggetrokken, liet hij haar los. Ze viel tegen de muur aan, keek op en zag hem worstelen met de deurkruk, zijn vrije hand tegen zijn ingewanden gedrukt. Ze reageerde snel. Naar de plaats waar het mes lag, opstaan, en terug naar hem. In één vloeiende beweging. Hij had de deur een paar centimeter open, maar nog niet ver genoeg. Ze stak het mes midden in zijn rug vol littekens van de waterpokken. Hij brulde en liet de deurkruk los. Ze trok het mes alweer uit zijn lijf en stak hem een tweede maal, een derde en een vierde. Ze hield de tel niet meer bij van de verwondingen die ze aanbracht. Bloed volgde bloed op zijn billen en benen. Uiteindelijk sloeg hij dubbel en viel op de grond.
Ditmaal was ze er zeker van dat haar zintuigen haar niet bedrogen. De kamer, of de geest ervan, reageerde met zachte zuchten van gespannen verwachting. Ergens luidde een klok...
Ze constateerde eigenlijk maar net dat het lam geen adem meer haalde. Ze liep de met bloed besprenkelde vloer over naar de plaats waar hij lag en zei: 'Genoeg?' Toen ging ze haar gezicht wassen.
Toen ze op de overloop liep, hoorde ze de kamer kreunen. Een ander woord was er niet voor. Ze bleef staan en kwam bijna in de verleiding terug te gaan. Maar het bloed op haar handen was aan het drogen en de plakkerigheid ervan vervulde haar van walging.
In de badkamer trok ze haar bloemetjesblouse uit en spoelde eerst haar handen af, toen haar gevlekte armen en uiteindelijk haar hals. Ze kreeg het er koud van, maar werd er tegelijkertijd door gesterkt. Daarna waste ze het mes af, spoelde de wasbak schoon en liep de overloop weer op, zonder de moeite te nemen zich af te drogen of aan te kleden.
Dat hoefde ook niet. De kamer was net een oven, terwijl de energie van de dode man kloppend zijn lichaam verliet. Het bloed over de grond kroop al naar de muur waar Frank was, en de druppeltjes leken te koken en te verdampen toen ze binnen het bereik van de plint kwamen. Gebiologeerd keek ze toe. Maar er was meer. Er gebeurde iets met het lijk. Daaraan werd ieder voedingselement onttrokken. Het lichaam maakte spastische bewegingen toen de inwendige organen eruit werden getrokken, gas kreunde in ingewanden en keel en de huid werd voor haar ogen opengesneden. Het gebit verdween in de keel, het tandvlees desintegreerde.
Binnen een paar seconden was het voorbij. Alles wat het lichaam als bruikbare voeding te bieden had, was weggenomen. Wat er overbleef, zou nog niet voldoende zijn geweest om een vlooienfamilie in leven te houden. Ze was ervan onder de indruk.
Opeens begon de gloeilamp te flikkeren. Ze keek naar de muur en verwachtte dat die zou gaan trillen en haar minnaar zou uitspugen. Maar nee, het licht doofde weer. Er restte alleen het vage licht dat door het oude luik siepelde. 'Waar ben je?' zei ze. De muren zwegen. 'Waar ben je?'
Nog steeds niets. Het werd koeler in de kamer en er kwam kip- pevel op haar borsten. Ze keek naar de verlichte wijzerplaat van het horloge aan de pols van de dode man. Dat tikte verder, zonder zich iets aan te trekken van de ramp die de eigenaar was overkomen. 4.41 uur, zag ze. Rory kon na 5.15 uur ieder moment thuiskomen, afhankelijk van de drukte op de weg. Voor die tijd had ze nog het een en ander te doen. Het blauwe kostuum en de rest van zijn kleren stopte ze in een paar plastic zakken en ging toen op zoek naar een grotere zak voor het stoffelijk overschot. Ze had verwacht dat Frank er zou zijn om haar te helpen, maar omdat hij zich niet had laten zien, moest ze het wel zelf doen. Toen ze terugkwam in de kamer, was het lam nog verder uiteen aan het vallen, hoewel dat nu veel langzamer ging. Misschien kon Frank nog steeds voedsel uit het lijk knijpen, maar eigenlijk betwijfelde ze dat. Het was waarschijnlijker dat het lichaam, ontdaan van alle merg en vitale vloeistoffen, niet sterk genoeg meer was om zichzelf bij elkaar te houden. Toen ze het in de zak had gestopt, had die het gewicht van een klein kind, niet meer. Ze maakte de zak dicht en stond op het punt hem mee naar beneden, naar de auto te nemen, toen ze de voordeur hoorde opengaan. Dat geluid maakte alle paniek los die ze met zoveel moeite naar de achtergrond had gedrongen. Ze begon te trillen en er prikten tranen vlak achter haar ogen.
'Niet nu... ' zei ze tegen zichzelf, maar de gevoelens weigerden domweg zich nog langer te laten wegdrukken. 'Lieveling?' zei Rory in de hal beneden. Lieveling! Ze had erom kunnen lachen als ze niet zo doodsbang was geweest. Als hij haar wilde vinden, kon hij hierheen komen - naar zijn lieveling, zijn honneponnetje, met haar pas gewassen borsten en een dode man in haar armen. 'Waar ben je?'
Ze aarzelde, niet zeker of haar stembanden het gewenste bedrog zouden kunnen opbrengen.
Hij riep een derde keer en zijn stem veranderde van timbre toen hij de keuken inliep. Het zou slechts even duren voordat hij zag dat ze niet bij het fornuis een sausje stond te maken; daarna zou hij de trap op komen. Ze had tien seconden, vijftien op z'n hoogst.
Ze trachtte zo licht mogelijk te lopen om te voorkomen dat hij haar zou horen, en sjouwde de zak naar de lege kamer achter aan de overloop. Die was te klein om als slaapkamer dienst te doen (behalve wellicht voor een klein kind) en ze gebruikten hem als rommelkamer. Halflege verhuiskisten, meubels waarvoor ze geen plaats hadden kunnen vinden, allerlei troep. Daar legde ze het lichaam voorlopig neer, achter een omgevallen leunstoel. Toen deed ze de deur achter zich op slot, net op het moment dat Rory haar onder aan de trap riep. Hij kwam naar boven.
'Julia? Julia, lieveling, ben je daar?'
Ze glipte de badkamer in en keek in de spiegel. Ze zag een gezicht met blozende wangen. Snel pakte ze de blouse die ze over het bad had laten hangen en trok die aan. Hij rook muf en er zat ongetwijfeld opgedroogd bloed tussen de bloemen, maar ze kon niets anders aantrekken.
Hij kwam de trap op. Ze hoorde zijn olifantestappen. 'Julia? Is alles in orde met je?'
Ditmaal reageerde ze, zonder een poging te doen het trillen van haar stem onder controle te houden. De spiegel had haar angstige vermoeden bevestigd dat ze onmogelijk net kon doen alsof er niets aan de hand was. Ze moest van de nood een deugd maken.
'Nee,' zei ze. 'Ik ben misselijk.' 'O lieveling...'
'Zometeen zal ik me wel weer beter voelen.'
Hij wilde de deur openmaken, maar die had ze vergrendeld.
'Wil je me even alleen laten?'
'Heb je een dokter nodig?'
'Nee, werkelijk niet. Maar ik zou geen bezwaar hebben tegen een glas cognac.' 'Cognac...'
'Ik kom zometeen naar beneden.'
'Mevrouw zegt het maar,' grapte hij. Ze telde de stappen toen hij naar de trap liep en naar beneden ging. Zodra hij volgens haar buiten gehoorsafstand was, schoof ze de grendel terug en liep de overloop op.
Het namiddaglicht was al snel aan het vervagen; de overloop was een vrij donkere tunnel.
Beneden hoorde ze glas tegen glas tikken. Ze liep zo snel ze durfde naar Franks kamer.
Uit het donkere interieur kwam geen enkel geluid. De muren trilden niet langer, in de verte luidden geen klokken. Ze duwde de deur open en die kraakte even.
Ze had nog niet alles fatsoenlijk opgeruimd. Er lag stof op de grond, menselijk stof, evenals deeltjes opgedroogd vlees. Ze ging op haar hurken zitten en verzamelde alles ijverig. Rory had gelijk. Ze was een perfecte huisvrouw. Toen ze opstond, verschoof iets in de steeds donker wordende schaduwen van de kamer. Ze keek die kant op, maar voordat haar zintuigen de vorm in een van de hoeken konden definiëren, zei een stem: 'Kijk niet naar me.'
Het was een vermoeide stem, de stem van iemand die door gebeurtenissen was opgebruikt, maar concreet was hij wel. De lettergrepen werden meegenomen door dezelfde lucht als die zij inademde. 'Frank,' zei ze.
'Ja...' zei de gebroken stem. 'Ik ben het.' Beneden riep Rory: 'Voel je je alweer wat beter?' 'Veel beter,' reageerde ze. Het achter haar rug verborgen ding zei: 'Laat hem niet bij mij in de buurt komen.' De woorden kwamen snel en klonken dwingend.
'Maak je geen zorgen,' fluisterde ze. Toen, tegen Rory: 'Ik kom zo naar je toe. Zet maar een plaat op. Iets rustigs.' Rory zei dat hij dat zou doen en liep de zitkamer weer in. 'Ik ben er pas voor de helft,' zei Frank. 'Ik wil niet dat je me zo ziet... Ik wil niet dat iemand me zo ziet...' De stem klonk weer aarzelend en beroerd. 'Julia, ik heb nog meer bloed nodig.'
'Nog meer?' 'Ja, en heel snel.'
'Hoe snel?' vroeg ze aan de schaduwen. Ditmaal kon ze een glimp opvangen van wat daar was. Geen wonder dat hij niemand naar zich wilde laten kijken.
'Gewoon meer,' zei hij. Hoewel zijn stem nauwelijks harder klonk dan gefluister, maakte de dwingende toon ervan haar bang.
'Ik moet weg...' zei ze toen ze beneden muziek hoorde. Ditmaal reageerde de duisternis niet. Bij de deur draaide ze zich om.
'Ik ben blij dat je bent gekomen,' zei ze. Toen ze de deur dichtdeed, hoorde ze een geluid dat wel wat weg had van een lach, maar ook van een snik.