elf
1
Rory stond in de gang en staarde naar Julia, zijn Julia, de vrouw die hij eens trouw had gezworen tot de dood hen scheidde. Toen had hij gemeend dat het niet zo moeilijk zou zijn die belofte gestand te doen. Hij had haar altijd op een voetstuk geplaatst, droomde 's nachts over haar en schreef overdag afschuwelijk slechte liefdesgedichten voor haar. Maar er was het een en ander veranderd en hij was te weten gekomen dat de grootste kwellingen vaak de subtielste zijn. Er waren de laatste tijd momenten geweest waarop hij het idee te worden doodge- trappeld door wilde paarden, aanlokkelijker vond dan te moeten leven met de achterdocht die aan hem was gaan knagen. Nu hij haar onder aan de trap zag staan, kon hij zich zelfs niet eens meer herinneren hoe goed het tussen hen ooit was geweest. Nu restte niets anders dan twijfel en stof. Eén ding deed hem deugd: ze keek bezorgd. Misschien betekende dat dat er een bekentenis in de lucht hing, indiscreties waarvan ze hem deelgenoot zou maken en die hij haar dan huilend en vol begrip zou kunnen vergeven. 'Je kijkt triest,' zei hij.
Ze aarzelde en zei toen: 'Het is moeilijk, Rory.' 'Wat is moeilijk?'
Ze leek het te willen opgeven voordat ze was begonnen. 'Wat is moeilijk?' vroeg hij nogmaals en indringend. 'Ik heb je zoveel te vertellen.'
Hij zag nu dat haar hand de trapleuning zo stevig vastgreep dat de knokkels er wit van werden. 'Ik luister,' zei hij. Hij kon haar weer gaan liefhebben, als ze eerlijk tegenover hem was. 'Vertel het me,' zei hij.
'Ik denk dat het misschien... misschien makkelijker zou zijn als ik het je liet zien...' zei ze en nam hem toen mee naar boven.