2

Het onweer maakte een spooktrein van het huis. Julia zat bene­den en telde de seconden tussen bliksemflits en donder. Ze had haar hele leven lang al een hekel aan onweer gehad. Zij, een moordenares; zij, iemand die omging met de levende dode. Dat was weer zo'n tegenstelling die ze kon toevoegen aan het dui­zendtal dat haar de laatste tijd bezighield. Ze dacht er meer dan eens over naar boven te gaan, maar wist dat dat onverstandig zou zijn. Rory kon ieder moment thuisko­men van een feest dat door zijn kantoor was georganiseerd. Hij zou, zo wist ze uit ervaring, dronken zijn en met haar willen vrijen, hoewel zij daar niet aan moest denken.

Het onweer kroop dichterbij. Ze zette de televisie aan om het gedonder te overstemmen, maar dat lukte nauwelijks. Om elf uur kwam Rory thuis, glimlachend van oor tot oor. Hij had goed nieuws. Midden onder het feest had zijn baas hem apart genomen, hem een compliment gemaakt over zijn prima werk en gesproken over grote dingen die in de toekomst zouden gaan gebeuren. Julia luisterde, hopend dat hij te dronken was om te merken dat het verhaal haar volslagen onverschillig liet. Uiteindelijk trok hij zijn colbertje uit en kwam naast haar op de bank zitten. 'Arme schat,' zei hij. 'Je houdt niet van on­weer, nietwaar?' 'Ik voel me best,' zei ze. 'Weet je dat zeker?' 'Ja.'

Hij boog zich en beroerde met zijn lippen haar oor. 'Je zweet,' zei ze meteen. Hij hield niet op met het maken van avances, was niet bereid zijn baton te laten zakken nu hij een­maal met de ouverture was begonnen. 'Rory, alsjeblieft,' zei ze. 'Ik heb er geen zin in.' 'Waarom niet? Wat heb ik gedaan?'

'Niets,' zei ze en wendde enige belangstelling voor de televisie voor. 'Je hebt niets verkeerds gedaan.' Ze staarde naar het flikkerende scherm. Het laatste nieuws was net begonnen, de gebruikelijke kroes ellende, tot aan de rand gevuld. Rory werd boos en tierde, waardoor ze de nieuwslezer niet meer kon verstaan. Dat vond ze niet zo erg. Wat had de wereld haar te vertellen? Heel weinig. Terwijl zij, zij, iets te vertellen had waarvan de wereld acuut op zijn kop zou staan. Over de toestand van de verdoemden; over verloren en hervon­den liefde, over de dingen die wanhoop en verlangen gemeen hadden.

'Julia, zeg alsjeblieft iets tegen me,' zei Rory. Zijn smeekbeden vereisten haar aandacht. Hij zag er uit als de jongen op de foto's, meende ze. Zijn lichaam behaard en opge­zwollen, zijn kleding die van een volwassene, maar toch in we­zen een jongen met een verbaasde blik in zijn ogen en een prui­lende mond. Ze kon zich herinneren dat Frank haar had ge­vraagd hoe ze ooit met zo'n saaie vent had kunnen trouwen. Om haar lippen speelde een zuur glimlachje. Hij keek haar met groeiende verbazing aan.

'Wat is er verdomme zo geestig?' 'Niets.'

Hij schudde zijn hoofd en voelde een doffe boosheid opko­men. Een donderslag volgde vrijwel onmiddellijk op een blik­semflits. Op dat moment kwam er een geluid van boven. Ze keek weer naar de televisie om Rory's aandacht af te leiden, maar tevergeefs, want hij had het geluid ook gehoord. 'Wat was dat verdomme?' 'De donder.'

Hij stond op. 'Nee, het was iets anders.' Hij was al bij de deur. Een twaalftal mogelijkheden schoot door haar hoofd, maar geen van alle waren ze praktisch uitvoerbaar. Hij worstelde dronken met de deurkruk.

'Misschien heb ik een raam open laten staan,' zei ze en stond op. 'Ik ga wel even kijken.' 'Dat kan ik wel,' zei hij. 'Ik kan nog wel iets.' 'Niemand heeft gezegd...' begon ze, maar hij luisterde niet. Toen hij de hal in stapte, kwamen bliksemflits en donderslag vrijwel tegelijkertijd; luid en fel. Terwijl ze achter hem aan ging, kwam de volgende flits, gevolgd door een keiharde klap. Rory was al halverwege de trap.

'Het is niets,' schreeuwde ze hem na. Hij reageerde niet en liep verder. Zij ging achter hem aan.

'Niet doen...' zei ze, in een pauze tussen twee donderslagen in. Nu hoorde hij haar, of beter gezegd: besloot hij naar haar te luisteren. Boven aan de trap wachtte hij. 'Is er iets aan de hand?' vroeg hij. .

Ze verborg haar zenuwachtigheid door een schouderophalen. 'Je gedraagt je dwaas.' 'O ja?'

'Het was alleen de donder.'

Zijn gezicht kreeg in het licht van de gang beneden opeens een zachtere uitdrukking. 'Waarom behandel je me als oud vuil?' vroeg hij.

'Je bent moe,' reageerde ze.

'Waarom?' hield hij vol, als een kind. 'Wat heb ik je ooit mis­daan?'

'Rory, er is echt helemaal niets aan de hand.' Dezelfde banale opmerking, telkens weer.

Opnieuw een donderslag. En een ander geluid. Ze vervloekte

Franks indiscrete gedrag.

Rory draaide zich om en keek naar de donkere overloop.

'Hoorde je dat?' vroeg hij.

'Nee.'

Hij liep van haar vandaan, traag door de drank. Ze zag hem in de schaduw verdwijnen. Het licht van een bliksemflits, dat door de openstaande slaapkamerdeur de gang opkwam, ver­lichtte hem; daarna was het weer donker. Hij liep naar de voch­tige kamer. Naar Frank. 'Wacht...' zei ze en ging achter hem aan. Hij wachtte niet, maar liep de laatste paar meter naar de deur snel door. Toen ze bij hem was, sloot zijn hand zich net om de deurkruk.

Geïnspireerd door paniek stak ze een hand uit en raakte zijn wang aan. 'Ik ben bang...' zei ze. Hij keek haar dronken aan. 'Waarvoor?' vroeg hij.

Ze bracht haar hand naar zijn lippen, om hem de smaak van de angst op haar vingers te laten proeven. 'Het onweer,' zei ze.

Ze zag zijn ogen in het halve duister glinsteren. Zou hij het lok­aas beetpakken of uitspugen? 'Arme schat,' zei hij toen.

Doorgeslikt! constateerde ze heel blij. Ze pakte zijn hand en trok hem mee, weg van de deur. Als Frank nu ook maar even ademhaalde, zou alles verloren zijn.

'Arme schat,' zei hij nogmaals en sloeg zijn armen om haar heen. Hij kon zijn evenwicht niet al te best meer bewaren en voelde loodzwaar aan.

'Kom mee,' zei ze en hij liep een paar wankele passen van de deur vandaan. Toen verloor hij zijn evenwicht bijna helemaal. Ze liet hem los en zocht steun tegen de muur. Weer weerlichtte het en toen zag ze dat zijn ogen de hare hadden gevonden en glansden.

'Ik houd van je,' zei hij en liep naar de plaats waar ze stond. Hij drukte zich tegen haar aan, zo hard dat ze zich daar niet tegen kon verzetten. Zijn hoofd boog zich naar haar hals, lieve woordjes tegen haar huid mompelend. Nu kuste hij haar. Ze wilde hem van zich afduwen. Meer nog, ze wilde zijn zwetende hand pakken en hem het monster laten zien dat de dood had getart en door hem bijna bij toeval was ontdekt. Maar Frank was nog niet aan die confrontatie toe. Het enige dat ze kon doen, was Rory's liefkozingen verdragen en hopen dat hij snel door uitputting zou worden overmand. 'Waarom gaan we niet naar beneden?' stelde ze voor. Hij mompelde iets in haar hals en bewoog zich niet. Hij hield zijn linkerhand op haar borst, de andere was om haar middel geslagen. Ze liet hem onder haar bloesje voelen. Als ze zich nu verzette, zou hij meteen weer boos worden. 'Ik heb je nodig,' zei hij en bracht zijn mond naar haar oor. Eens, het leek wel een half leven geleden, zou haar hart bij het horen van die woorden een sprongetje van vreugde hebben ge­maakt. Nu wist ze wel beter. Haar hart was geen acrobaat, ze kreeg geen vlinders in haar buik. Er was slechts sprake van de normale lichaamsfuncties. Ademhaling, bloedcirculatie, de vertering van etenswaren. Nu ze op die manier aan haar anato­mie dacht - als een reeks natuurlijke fenomenen die zich vol­trokken binnen een omhulsel van spieren en botten - , kon ze het makkelijker verdragen dat hij haar blouse uittrok en zijn hoofd naar haar borsten bracht. Ze reageerde op zijn liefkozin­gen, maar ook dit was slechts een anatomische les. Ze had zich teruggetrokken binnen de koepel van haar schedeldak en wat hij deed, raakte haar niet.

Hij was zijn broek nu aan het losknopen en ze zag de trotse paal die hij langs haar dijbeen liet strijken. Nu spreidde hij haar benen en trok haar slipje net ver genoeg naar beneden om hem toegang te verschaffen. Toen hij bij haar binnenkwam, te­kende ze daar geen protest tegen aan. Ze maakte zelfs geen en­kel geluid.

Vrijwel meteen begon hij verward te mompelen dat hij van haar hield en haar zo begeerde. Ze luisterde naar hem met een half oor en liet hem zijn spel spelen, met zijn gezicht begraven in haar haren.

Ze deed haar ogen dicht en probeerde zich betere tijden voor te stellen, maar de bliksemflitsen bedierven die droom. Terwijl donder op bliksem volgde, deed ze haar ogen open en zag dat de deur van de vochtige kamer een paar centimeter was ge­opend. Ze kon maar net een glinsterend figuur zien, dat hen ga­desloeg.

Franks ogen zag ze niet, maar ze voelde dat er een felle blik van jaloezie en woede in lag. Ze bleef naar de schaduw staren, ter­wijl Rory steeds luider begon te kreunen. Op een gegeven mo­ment gleden voor haar twee tijdstippen in elkaar over en lag ze op het bed, met haar trouwjurk onder zich, terwijl een zwart- rood beest tussen haar benen omhoog kroop om haar zijn lief­de te laten proeven.

'Arme schat,' was het laatste dat Rory zei voordat hij door slaap werd overmand. Hij lag, nog altijd aangekleed, op het bed en ze deed geen enkele poging hem uit te kleden. Toen hij regelmatig snurkte, liet ze hem alleen en ging terug naar de ka­mer.

Frank stond bij het raam te kijken naar het onweer, dat in zuidoostelijke richting verdween. Hij had het luik losgetrokken en het licht van de straatlantarens bescheen de muren. 'Ik heb je gehoord,' zei ze.

'Ik moest het onweer zien. Ik had het nodig,' antwoordde hij eenvoudigweg.

'Hij had je verdomme bijna gevonden.' Frank schudde zijn hoofd. 'Bijna bestaat niet,' zei hij en staar­de nog altijd naar buiten. 'Ik wil daar buiten zijn,' ging hij na een korte stilte verder. 'Ik wil alles weer hebben.' 'Dat weet ik.'

'Nee, dat weet je niet,' reageerde hij. 'Je hebt geen idee van de honger die in me woedt.'

'Morgen dan,' zei ze. 'Morgen zal ik voor een ander lichaam zorgen.'

'Ja, doe dat maar. En ik wil ook een paar andere dingen, zoals een radio. Ik wil weten wat daarbuiten gaande is. En eten, fat­soenlijk eten. Vers brood...' 'Zeg me maar wat je nodig hebt.' '.. .en gember, op sap.' 'Hmmm.'

Hij draaide zijn hoofd even haar kant op, maar zag haar niet werkelijk. Deze nacht was er te veel van de wereld waarmee hij weer vertrouwd moest raken.

'Ik had niet beseft dat het herfst was,' zei hij en keek opnieuw naar het onweer.