Dorian toomde zijn paard in en ging in het zadel staan om de mond van de pas te bekijken. Hij werd geleidelijk breder en de wanden werden hoger en steiler, naarmate de grond meer helde. Hij herinnerde zich het terrein duidelijk: hij had de gevaren ervan in zijn geheugen geprent toen hij er de eerste keer doorheen trok. Het was de perfecte plaats voor een hinderlaag. Hij voelde de huid van zijn nek prikken. Het was de voorbode van gevaar en hij was er uit ervaring op gaan vertrouwen. 'Batoela, neem twee mannen mee en ga de pas verkennen. Laat duidelijk zien dat je naar sporen zoekt, maar sla geen alarm als je ze vindt. Kom naar mij terug en schreeuw luid dat de weg vrij en alles veilig is voordat je bij me bent.'

Batoela liet de punt van zijn lans zakken, reed de pas binnen en verdween om de eerste bocht. Dorian steeg stijfjes af en achter hem kwam de lange colonne schuifelend tot stilstand. De slaven lieten zich op de grond zakken en legden hun last neer. De slavenjongen, Yassie, zette een zonnescherm voor de sjeik op en blies op de kolen in het koperen komfoor dat hij achter op zijn zadel droeg. Zodra ze helder brandden, zette hij de koffiepot op het komfoor. Toen de koffie begon te borrelen, schonk Yassie een kopje in en knielde om het zijn meester aan te bieden.

'Blijf dicht bij me als het gevecht begint,' fluisterde Dorian. 'Pak onder geen enkele omstandigheid een wapen op en maak geen krijgshaftige gebaren. Als je door een vijand wordt bedreigd, werp je je op de grond en schreeuw je om genade. Als je gevangengenomen wordt, moet je niet laten merken dat je een vrouw bent, anders zullen ze je als een vrouw gebruiken.'

'Zoals u wilt, meester. Maar met u aan mijn zijde ben ik nergens bang voor.'

'Weet dat ik van je houd, kleintje, en dat ik altijd van je zal houden.'

'Zoals ik van u houd, meester.'

Ze werden onderbroken door een schreeuw uit de mond van de pas. 'De weg is vrij en alles is veilig.' Dorian keek op en zag Batoela met zijn lans heen en weer zwaaien.

Dorian steeg op en ging in de stijgbeugels staan om het bevel om verder te trekken, te geven. Dat was alles wat nodig was, want al zijn mannen wisten precies wat ze moesten doen. De karavaan bewoog zich log naar beneden en trok de muil van de rode rots binnen.

De stenen wanden omsloten hen. Dit was een van de oude olifantenwegen en in de loop van de eeuwen hadden de zooikussens de rotsbodem glad afgesleten. Dorian wikkelde de blauwe hoofddoek strakker om zijn mond en neus en speurde onopvallend de grond af naar recente sporen van de plunderaars. Er was niets te zien, maar dat betekende niets: dit waren gevaarlijke mannen en ze zouden niet zo onvoorzichtig zijn hun sporen op het pad achter te laten.

Toen de pas smaller werd, moesten de rijen slaven en bewakers dichter naast elkaar gaan lopen tot hun schouders elkaar ten slotte raakten.

Hoog op de wand van de pas zag Dorian een lichte beweging, een kleine, grijze flits. Zijn hart sloeg over en begon sneller te kloppen. Toen zag hij dat het maar een kleine klipspringer was, een gazelle ter grootte van een haas die tussen de rotsen leefde. Hij stond boven op een grote steen met zijn vier kleine hoeven dicht tegen elkaar en keek met grote, geschrokken ogen naar de mannen beneden.

Halverwege de helling begon het pad tussen de hoge, verweerde, geërodeerde rotswanden nog steiler naar beneden te lopen tot het ten slotte overging in een natuurlijke stenen trap. Dorian zwaaide zich uit het zadel van de appelschimmel en leidde hem over de verraderlijke treden. Toen hij onder aan de trap was, keek hij omhoog. Zijn soldatenhart kromp ineen toen hij zag in wat voor gevaarlijke situatie zijn mannen zich bevonden: ze zaten opgesloten in de smalle stenen pas en hadden zo weinig ruimte om zich heen dat ze maar met moeite met een zwaard zouden kunnen zwaaien of een musket richten.

Hij trok het paard van het pad en ze drukten zich tegen de wand om de rijen slaven en bewakers te laten passeren. Hij speurde de bovenrand van de wanden aan weerszijden af, op zoek naar de flits van het metaal van een musket of de beweging van een hoofd dat zich tegen de lucht zou aftekenen. Er was niets te zien en de halve colonne was de stenen trap al af. De tweede helft van de karavaan perste zich nu tussen de steile, rode wanden door. De aanval zou nu moeten komen. Dit zou het juiste moment zijn: ze zaten volkomen in de val. Hij keek om naar Yassie. Ze was dicht achter hem blijven staan en trok haar eigen paard van het pad. Ze had zich tegen een grote steen gedrukt om de rijen mannen te laten passeren.

Dorian keek omhoog. Eén enkele aasgier zweefde op wijd uitgespreide wieken in de hoge, blauwe lucht. Hij draaide zijn kop om en keek neer op de zee van mannen, terwijl hij rondcirkelde. Geduld, smerige vogel, dacht Dorian grimmig. Vandaag zullen we je zo'n feestmaal bereiden dat zelfs jouw verlangen naar vlees bevredigd wordt.

Voordat hij de gedachte kon afmaken, werd de lucht met zo'n kracht tegen zijn trommelvliezen geperst dat hij naar achteren wankelde. Het leek alsof een krachtige bankschroef zich om zijn borst gesloten had en het massieve steen schokte en trilde onder zijn voeten.

Hij zag een toren van rook, stof en rode rotsbrokken zo hoog als daar waar de aasgier rondcirkelde, de lucht inschieten. Toen werd de aarde opengereten en de rotswand spleet. De rots trilde en begon toen naar voren te hellen. Hij bewoog zich zo langzaam dat Dorian tijd had om na te denken, terwijl hij ernaar keek. Buskruit! Ik had het kunnen weten. Ze hebben de wand opgeblazen.

De instortende rots begon met een rommelend, knarsend en bulderend geluid sneller te vallen. Het geschreeuw van de mannen eronder was zwak en ijl. De wand klapte op hen neer en doofde de vruchteloze kreten waarmee ze God aanriepen. De pas was geblokkeerd en de karavaan was in tweeën gesneden als het lichaam van een python die met één zwaardslag doormidden is gehakt.

Terwijl Dorian zich met tuitende oren aan de hals van zijn paard vastklemde, zag hij de eerste zwermen pijlen, als wolken sprinkhanen, op zijn mannen neerdalen en salvo's musketvuur knalden vanaf de wanden van de pas. De kruitdamp bleef als een nevel in de warme, roerloze lucht hangen en hij hoorde de loden kogels in levend vlees inslaan.

Honderd of meer van zijn mannen waren onder de lawine verpletterd. Minder dan vijftig van zijn soldaten was het gelukt zich onder de puinhopen waaruit het stof nog opsteeg, vandaan te worstelen. De rest van zijn strijdmacht was bij de top van de pas van de colonne afgesneden. Hij zag met één oogopslag dat de plunderaars het heft in handen hadden en wist dat ze het volgende moment zouden aanvallen om het bloedige karwei af te maken. Hij zwaaide zich in het zadel en trok zijn kromzwaard.

Hij en Batoela waren van elkaar gescheiden, maar dat maakte weinig uit, omdat hij in het gedrang zijn lans toch niet zou kunnen gebruiken. Het zouden het zwaard en de dolk worden als de fisi naar beneden kwamen. De slaven hadden zich, zoals hij had bevolen, plat op de grond geworpen. Terwijl ze met voorgewende doodsangst tegen de stenen bodem ineendoken, lieten ze hun ketenen afglijden en trokken hun wapens uit de bundels die ze op hun hoofd droegen.

Vanaf zijn paard zag hij dat de fisi uit hun hinderlaag tevoorschijn sprongen en over de steile hellingen naar beneden stormden - zwarte mannen met oorlogsveren die met lichte schilden van ongelooide huid zwaaiden, sprongen van steen naar steen en brulden woeste strijdkreten. Ze waren bewapend met korte speren en zware knuppels. Toen zag Dorian tot zijn verbazing een blanke man in de voorhoede en een tweede en een derde.

'God is groot!' brulde Dorian.

De ineengedoken, halfnaakte Arabieren sprongen, met hun kromzwaard in hun hand, overeind om de aanval het hoofd te bieden en ze beantwoordden zijn kreet. 'God is groot! Allah akbar!'

Dorian reed naar voren om een positie in te nemen van waaruit hij zijn mannen bevelen kon geven, maar een zware musketkogel raakte zijn paard met een dreun in de schouder en het viel in een kluwen van trappende benen en uitrustingsstukken neer. Dorian sprong op tijd van zijn rug en landde licht op zijn voeten. Overal om hem heen was kabaal, maar erdoorheen hoorde hij één stem roepen: 'Neem ze te grazen, jongens! Hak hun heidense reet aan stukken!' Het was een Engelse stem met het aardse brouwende accent van Devon en Dorian schrok er meer van dan hij daarvoor van de kruitexplosie was geschrokken.

Engelsen! Hij had de taal al jarenlang niet meer horen spreken, maar plotseling werden al die jaren weggevaagd. Dit waren zijn landgenoten. Hij werd meegesleurd in een draaikolk van tegenstrijdige emoties. Hij keek om zich heen om een manier te vinden waardoor het gevecht zou stoppen, om het leven van zijn eigen mannen en dat van zijn landgenoten te redden.

Maar de strijdlans was geworpen en er was geen manier om zijn vlucht te veranderen. Hij keek om zich heen om Yassie te zoeken - ze stond nog steeds ineengedoken onder de dekking van de grote steen, maar ze schreeuwde een waarschuwing en wees achter hem. 'Achter u, heer!' Dorian draaide zich bliksemsnel om naar de man die op hem afstormde. Het was een grote schurk met vierkante schouders, een scheve neus en een ruige, krullende, zwarte baard. Zijn gezicht was door de zon en de wind diepgebruind, maar de groene glinstering in zijn ogen maakte diep in Dorians geheugen iets los. Hij had geen tijd er langer over na te denken, want de man viel hem aan met een snelheid en een souplesse die zijn omvang logenstraften.

Dorian ving de eerste stoot op, maar er zat zo'n kracht achter dat zijn arm tot aan de schouder trilde. Hij riposteerde vloeiend en soepel, maar de Engelsman ving zijn zwaard hoog op en zwaaide het opzij in de klassieke verlengde wering. Hun zwaarden schoven over elkaar heen en het staal krijste en zong.

Op dat moment realiseerde Dorian zich drie dingen: dat de Engelsman de beste zwaardvechter was die hij ooit tegenover zich had gehad, dat het zijn dood zou betekenen als hij het zwaardcontact verbrak en dat hij het zwaard dat zijn eigen zwaard gevangen hield, herkende. Hij had het voor het laatst gezien toen het aan de zijde van zijn vader hing, terwijl deze op het halfdek van de oude Seraph stond. Het blauwe staal en het gouden inlegwerk glinsterden oogverblindend. Er was geen vergissing mogelijk.

Toen sprak zijn tegenstander voor het eerst en zijn stem was nauwelijks verzwakt door de inspanning die nodig was om Dorians zwaard in bedwang te houden. 'Kom op, Abdoella, laat me nog een stukje van je kale eikel snijden.'

Hij sprak in het Arabisch, maar Dorian kende die stem.

Tom! wilde hij schreeuwen, maar de schok was zo intens dat zijn stem in zijn keel bleef steken en hij bracht geen geluid voort. De spieren in zijn rechterarm verslapten en hij liet de punt van zijn zwaard zakken.

Niemand kon het zich permitteren de punt van zijn zwaard te laten zakken, wanneer Tom Courtney een verlengde wering toepaste en de doodsteek volgde als een bliksemflits uit een blauwe zomerhemel. Op het laatste moment draaide Dorian zich opzij, waardoor zijn broer hem nauwelijks een duimbreedte naast de plek waarop hij had gericht, trof, maar hij voelde het lange blad hoog in zijn borst in zijn vlees glijden. Het kromzwaard viel uit zijn gevoelloze vingers en hij zakte, met het zwaard nog in zijn borst, op zijn knieën.

Tom! Hij probeerde zijn broers naam weer te roepen, maar weer bracht hij geen geluid voort. Tom stapte achteruit en trok het zwaard met een zacht, zuigend geluid als dat van een baby die de tepel loslaat, uit Dorians borst. Dorian viel languit voorover. Tom stapte over hem heen en keek langs de kling van zijn zwaard om het karwei af te maken. Voordat hij Dorian de doodsteek kon geven, wierp een klein lichaam zich tussen hen in en bedekte Dorians lichaam.

'Verdomme,' schreeuwde Tom, maar hij hield zijn steek in. 'Ga weg!' De jongen was nog maar een kind en zijn opofferingsgezindheid raakte Tom zelfs in de hitte van het gevecht. Hij had hen allebei met één steek kunnen doden, maar hij kon zich er niet toe brengen. Hij stapte achteruit en probeerde de jongen van het lichaam van de Arabische hoofdman te schoppen, maar het kereltje klemde zich aan zijn meester vast als een oester aan een rots.

Hij schreeuwde meelijwekkend in het Arabisch. 'Genade! In Allah's naam, genade!'

Op dat moment brulde Aboli: 'Achter je, Klebe!' Tom draaide zich, met zijn zwaard hoog geheven, vliegensvlug om en zag twee halfnaakte mannen op hem afstormen. Even dacht hij dat het slaven waren die zich op wonderbaarlijke wijze van hun boeien hadden bevrijd en hem nu aanvielen met kromzwaarden die ze God mocht weten waarvandaan hadden gehaald. Toen zag hij dat ze geen negroïde, maar Arabische trekken hadden. Bij God, het waren geen slaven, maar muzelmansoldaten. Hij pareerde hun van links en rechts komende slagen, zodat ze tot staan werden gebracht, doodde toen de ene en gaf de andere een houw over zijn naakte schouder, waardoor de man naar achteren wankelde.

'Klebe, het is een valstrik!' brulde Aboli weer en Tom had een ogenblik de tijd om rond te kijken. Alle zogenaamde slaven hadden zich van hun ketenen ontdaan en waren gewapend. Ze voerden hun tegenaanval snel en doelgericht uit. De Lozi-speerdragers bezweken al onder hun aanval en de meeste van hen vluchtten en klommen in wilde wanorde tegen de wanden van de kloof omhoog.

Tom zag aan de voorkant van de colonne een Chinese vuurpijl omhoogschieten die een lange staart van rook in de lucht achterliet. Hij wist dat het een signaal moest zijn om Arabische versterkingen op te roepen.

Over de omgevallen rode rotswand die het achterste deel van de pas blokkeerde, kwam een golf andere muzelmannen van wie sommigen een gewaad en anderen een lendendoek droegen. Aboli en zijn kleine groep Engelse zeelui waren al ver in de minderheid. Binnen een paar minuten zouden ze omsingeld zijn en door de verse vloedgolf van krijgers overspoeld worden.

'Wegwezen, Klebe! Het is een verloren zaak. Wegwezen!'

'Volg me!' brulde Tom. 'Volg me naar de Centaurus.' Alf Wilson en Luke Jervis braken door de vijandelijke gelederen en renden naar hem toe. Met Aboli en de overgebleven matrozen vormden ze een kring van zwaarden en trokken zich terug in de formatie die ze zo vaak geoefend hadden. Nu hun hoofdman uitgeschakeld was, leken de Arabieren plotseling besluiteloos en ze aarzelden om naar de haag van zwaarden op te dringen. Tom bereikte het punt aan de voet van de rots waar ze naar boven konden klimmen en snauwde: 'Wegwezen, jongens. Iedere man voor zich.'

Ze klommen zwetend, vloekend en hijgend snel naar boven. Voordat ze de top bereikten, hadden de Arabieren beneden zich verzameld en de eerste salvo's musketvuur sloegen in de rotssteen om hen heen in. Het regende losse brokjes steen op hun hoofd en de ricochets zoemden weg. Een van de Engelse matrozen werd door een kogel in de rug getroffen. Hij boog zich naar achteren, zijn greep op de steen verslapte en hij viel toen glijdend en rollend langs de rotswand naar beneden. Tom keek om en op het moment dat de man beneden was, werd hij omzwermd door Arabieren die hem in stukken hakten. 'We kunnen niets voor de arme Davie doen. Doorklimmen,' gromde hij.

Tom en Aboli klommen tegelijkertijd over de top en waren afgeschermd van het musketvuur. Ze bleven even staan om op adem te komen en de anderen om zich heen te verzamelen.

Het zweet stroomde over Aboli's gekerfde gezicht en toen hij Tom aankeek, schudde hij zijn grote, kale hoofd. Hij had geen woorden nodig om zijn gevoelens uit te drukken.

'Zeg het niet, Aboli. Je hebt opnieuw bewezen dat je zo wijs bent als God, al ben je dan ouder en niet zo mooi.' Tom lachte hortend; hij was nog steeds buiten adem. 'Kom op, jongens. Terug naar de paarden.'

Sarah hield ze in het dichte struikgewas van het ravijn vast. Toen de mannen naar beneden klauterden, terwijl ze twee gewonden met zich mee sleepten, wierp ze één blik op hun gezicht en ze hoefde geen vragen te stellen. De meesten van hen bloedden en ze waren allemaal drijfnat van het zweet. Er waren niet genoeg paarden voor hen allemaal, dus nam Tom Sarah op zijn paard mee. Luke nam de ene en Alf Wilson de andere gewonde mee, terwijl de rest van hen een stijgbeugelriem vastpakte en zich naar het zuiden liet meeslepen. De Lozi-krijgers hadden zich allang daarvoor in het bos verspreid.

'We hebben de wervelwind over onszelf afgeroepen. Ze zullen een leger achter ons aan sturen,' zei Aboli.

'Onze dagen in Fort Providence zijn geteld,' zei Tom. 'Godzijdank heeft de Centaurus geen vracht aan boord. Het is laag tij, maar hij zal hoog in het water liggen en we zullen weg zijn voor de muzelmannen ons kunnen inhalen.'

 

Moesson boek 2
titlepage.xhtml
index_split_000.xhtml
index_split_001.xhtml
index_split_002.xhtml
index_split_003.xhtml
index_split_004.xhtml
index_split_005.xhtml
index_split_006.xhtml
index_split_007.xhtml
index_split_008.xhtml
index_split_009.xhtml
index_split_010.xhtml
index_split_011.xhtml
index_split_012.xhtml
index_split_013.xhtml
index_split_014.xhtml
index_split_015.xhtml
index_split_016.xhtml
index_split_017.xhtml
index_split_018.xhtml
index_split_019.xhtml
index_split_020.xhtml
index_split_021.xhtml
index_split_022.xhtml
index_split_023.xhtml
index_split_024.xhtml
index_split_025.xhtml
index_split_026.xhtml
index_split_027.xhtml
index_split_028.xhtml
index_split_029.xhtml
index_split_030.xhtml
index_split_031.xhtml
index_split_032.xhtml
index_split_033.xhtml
index_split_034.xhtml
index_split_035.xhtml
index_split_036.xhtml
index_split_037.xhtml
index_split_038.xhtml
index_split_039.xhtml
index_split_040.xhtml
index_split_041.xhtml
index_split_042.xhtml
index_split_043.xhtml
index_split_044.xhtml
index_split_045.xhtml
index_split_046.xhtml
index_split_047.xhtml
index_split_048.xhtml
index_split_049.xhtml
index_split_050.xhtml
index_split_051.xhtml
index_split_052.xhtml
index_split_053.xhtml
index_split_054.xhtml
index_split_055.xhtml
index_split_056.xhtml
index_split_057.xhtml
index_split_058.xhtml
index_split_059.xhtml
index_split_060.xhtml
index_split_061.xhtml
index_split_062.xhtml
index_split_063.xhtml
index_split_064.xhtml
index_split_065.xhtml
index_split_066.xhtml
index_split_067.xhtml
index_split_068.xhtml
index_split_069.xhtml
index_split_070.xhtml
index_split_071.xhtml
index_split_072.xhtml
index_split_073.xhtml
index_split_074.xhtml
index_split_075.xhtml
index_split_076.xhtml
index_split_077.xhtml
index_split_078.xhtml
index_split_079.xhtml
index_split_080.xhtml
index_split_081.xhtml
index_split_082.xhtml
index_split_083.xhtml
index_split_084.xhtml
index_split_085.xhtml
index_split_086.xhtml
index_split_087.xhtml
index_split_088.xhtml
index_split_089.xhtml
index_split_090.xhtml