Het vooruitzicht dat hij bij de prins op audiëntie zou gaan, vervulde Dorian van angst en opwinding. Toen hij de prins voor het eerst ontmoette, had Dorian dit soort gevoelens niet gehad: al-Malik was voor hem gewoon een muzelman geweest, een vijand en een heidense hoofdman. Maar sinds hij onderricht van al-Allama en Ben Abram ontving, had hij veel geleerd. Hij wist nu dat het koningshuis waarvan de prins deel uitmaakte, even oud was als dat van de Engelse koning. Hij was op de hoogte van zijn wapenfeiten als militair en zeeman en wist hoeveel respect zijn onderdanen voor hem hadden. Bovendien begon de spirituele navelstreng die Dorian met Engeland en het christendom verbond, door de tijd en de grote afstand te verzwakken.
Hij had nooit meer de gelegenheid zijn eigen taal te spreken. Hij dacht in het Arabisch en had er moeite mee zich de Engelse woorden voor zelfs de eenvoudigste dingen te herinneren. Zelfs de herinneringen aan zijn familie vervaagden. Hij dacht nog maar af en toe aan zijn broer Tom en had alle ideeën om van Lamoe te ontsnappen, laten varen. Hij had niet langer het gevoel dat hij op het eiland gevangen gehouden werd. Hij werd langzaam in de Arabische wereld en de Arabische manier van denken opgenomen. Nu hij weer tegenover de prins stond, werd hij overmand door eerbied en ontzag.
Toen hij op de koraalstenen van het terras voor al-Malik knielde en hem om zijn zegen vroeg, begon zijn hart van verrassing en genoegen om de manier waarop de prins zijn begroeting beantwoordde, sneller te kloppen. 'Kom naast me zitten, mijn zoon. We hebben veel te bespreken.' Deze koninklijke, indrukwekkende man had in het bijzijn van deze getuigen bevestigd dat hij zijn zoon was. Dorian was trots en werd toen overmand door schuldgevoel. Hij zag even zijn echte vader voor zich, maar Hals gezicht dat voor zijn geestesoog verscheen, was vaag.
Ik zal altijd trouw blijven aan mijn echte vader, hield hij zichzelf vastberaden voor, maar hij gehoorzaamde al-Malik direct en met plezier.
'In mijn afwezigheid ben je een man geworden.' Al-Malik bestudeerde hem aandachtig.
'Ja, mijn heer,' antwoordde Dorian en hij moest zich ervan weerhouden om eraan toe te voegen: 'Bij de gratie van Allah.'
'Ik kan het aan je zien.' Al-Malik zag de contouren van Dorians stevige spieren en brede schouders onder de kanzoe die hij zo natuurlijk droeg. 'Daarom is het passend dat je de naam van het kind afwerpt en de naam van de man aanneemt. Van nu af zullen we je al-Salil noemen.'
'Het is de wil van Allah,' zeiden al-Allama en Ben Abram tegelijk. De eer die de prins hun protégé schonk, maakte hen allebei trots en blij en strekte ook henzelf tot eer, want de naam die de prins had gekozen, was passend; hij betekende het Getrokken Zwaard.
'Uw goedheid is als de zonsopgang na een donkere nacht,' antwoordde Dorian en al-Allama knikte goedkeurend om zijn woordkeus en stembuiging.
'Het is ook passend dat je je eigen lansdrager krijgt.' Al-Malik klapte in zijn handen en een jongeman stapte het terras op. Hij was waarschijnlijk achter in de twintig en zijn houding en kleding waren die van een krijgsman. Er hing een kromzwaard aan zijn middel en hij droeg een bronzen schild op zijn schouder.
'Dit is Batoela,' zei de prins. 'Hij zal nu de eed aan je afleggen.'
Batoela kwam naar Dorian toe en knielde vóór hem. 'Vanaf deze dag bent u mijn leenheer,' zei hij met een krachtige, heldere stem. 'Uw vijanden zijn mijn vijanden. Waar u ook rijdt, ik zal altijd uw lans en uw schild aan uw rechterhand dragen.'
Dorian legde zijn hand op Batoela's rechterschouder om de gelofte te aanvaarden en Batoela stond op. De twee jongemannen keken elkaar aan en Dorian vatte direct sympathie voor hem op. Batoela was niet knap, maar zijn gezicht was breed en eerlijk en hij had een grote arendsneus. Zijn tanden waren wit en regelmatig en zijn dikke, zwarte haar was geolied en hing in een vlecht over een van zijn brede schouders.
'Batoela is een expert met de lans',zei al-Malik,'en een in de strijd beproefde krijgsman. Je kunt veel. van hem leren, al-Salil.' De lans was het wapen van de echte Arabische ruiter. Dorian had de beginnelingen op het wapenterrein zien oefenen en genoten van het hoefgedreun en het geflits van de stalen lanspunten als ze in volle galop een opgehangen koperen ring uit de lucht plukten.
'Ik zal een gewillige leerling zijn,' beloofde Dorian.
Al-Malik gebaarde Batoela dat hij kon gaan. Toen hij vertrokken was, vervolgde de prins: 'Binnenkort ga ik een lange reis naar het noorden maken, een pelgrimstocht naar Mekka door de woestijnen. Jij zult me vergezellen, mijn zoon.'
'Mijn hart springt op van vreugde, omdat u mij hebt uitverkoren, grote heer.'
Al-Malik gebaarde hem dat hij kon vertrekken en toen Dorian weg was, wendde hij zich weer tot al-Allama en Ben Abram. 'Stuur een boodschap naar de sultan op Zanzibar om aan de Engelse consul door te geven.' Hij zweeg om de juiste formulering te bedenken en vervolgde toen: 'Zeg hem dat prins al-Malik al-Amhara inderdaad van al-Auf heeft gekocht. Hij heeft dit gedaan om de jongen onder zijn bescherming te nemen en hem voor gevaar te behoeden. Zeg hem dat al-Amhara, ondanks al-Maliks goede zorgen, de builenpest heeft gekregen en een jaar geleden is overleden. Hij is hier op Lamoe begraven. Zeg hem dat al-Malik aldus gesproken heeft.'
Al-Allama boog. 'Het zal gebeuren, zoals u bevolen hebt, Uwe Excellentie.' Hij was onder de indruk van deze ingenieuze oplossing.
'Al-Amhara is dood,' vervolgde al-Malik. 'U moet op het kerkhof een grafsteen plaatsen met die naam erop. Al-Amhara is dood. Al-Salil leeft voort.'
'Bij de gratie Gods,' zei al-Allama.
'Ik neem de jongen mee de woestijn in en zal hem bij de Saar achterlaten om hem te verbergen. Daar zal hij tot een echte krijgsman opgeleid worden. Na verloop van tijd zullen de Franken vergeten dat hij ooit heeft bestaan.'
'Dit is een wijs besluit.'
'Al-Salil is meer dan een zoon voor me. Hij is mijn levende talisman. Ik zal hem nooit aan de Franken teruggeven,' zei hij zacht, maar vastberaden.