De veiling in het schitterende pand van de Compagnie in Leadenhall Street nam vier dagen in beslag. Tom zat tijdens de hele duur van de verkoop naast meester Walsh om de bedragen die voor de buit werden geboden, te noteren.
De grote veilingzaal had de vorm van een kuip en rijen banken verrezen vanaf de cirkelvormige vloer waar de veilingmeester op een podium stond. De banken zaten zó vol met kooplieden met hun secretarissen en boekhouders dat er niet voor iedereen plaats was. Voor velen van hen was er alleen nog een staanplaats tegen de achtermuren, maar ze namen luidruchtig aan het bieden deel. Ze brulden hun bod en zwaaiden met hun catalogi om de aandacht van de veilingmeester te trekken. Terwijl Tom hoorde hoe de prijzen dolzinnig werden opgedreven, dacht hij aan de kisten met geld die in de kelders onder de veilingzalen waren opgeslagen.
Ze hadden ze op dezelfde avond waarop ze in de haven van de Compagnie hadden afgemeerd, van boord gehaald. Ze hadden met de rijtuigen door de donkere, met keien geplaveide straten gereden, terwijl ze door een escorte van vijftig gewapende matrozen beschermd werden.
Het was duidelijk dat de prijzen die Lord Childs had voorspeld ver overtroffen zouden worden door de hysterie die de verkoop omringde. Elke dag zag Tom zijn aandeel in waarde stijgen.
'Goeie God!' zei hij op de laatste dag verwonderd toen hij zijn berekeningen op zijn lei krabbelde. 'Als het meezit ga ik hier met meer dan duizend pond de deur uit.' Dat was evenveel als de mijnwerkers en landarbeiders op High Weald in hun hele leven verdienden. Hij was verbijsterd door het vooruitzicht van zo'n rijkdom tot hij eraan dacht wat zijn vaders aandeel zou zijn.
Bijna honderdduizend pond! En dan ook nog de met juwelen bezette zwaardriem van een baron. Zijn mond verstrakte van woede. Dat zou allemaal in de begerige handen van Zwarte Billy terechtkomen. Zwarte Billy die de darmen al uit zijn lijf kotste, zodra hij het dek van een schip onder zijn voeten had.
Terwijl hij nog piekerde over de onrechtvaardigheid hiervan kondigde de veilingmeester met luide, schallende stem het volgende artikel aan dat verkocht zou worden. 'My lords, dames en heren. Het is ons een voorrecht en een genoegen u te uwer vermaak een zeldzame, schitterende trofee te tonen die iedereen, hoe wereldwijs of blasé ook, zal intrigeren en in verrukking brengen.' Met een sierlijk gebaar tilde hij de doek van een grote pot van dik doorzichtig glas die vóór hem op de tafel stond. 'Niets minder dan het ingelegde hoofd van de beruchte, bloeddorstige bandiet en zeerover Jangiri alias al-Auf, de Slechte.'
Een geroezemoes en een beweging plantten zich voort door de rijen kooplieden en ze strekten, belust op sensatie, hun nek om naar het hoofd te kijken dat in zijn bad van alcohol dreef. Tom voelde een lichamelijke schok toen hij weer in al-Aufs gezicht keek. Zijn donkere haar dreef als zeewier om zijn hoofd. Zijn ene oog was open en leek met milde verbazing naar Tom omhoog te staren. Zijn mond had een gekwelde uitdrukking, alsof hij nog steeds de zwaardslag kon voelen die zijn hoofd van zijn romp had gescheiden.
'Kom, heren!' spoorde de veilingmeester hen aan. 'Dit is een voorwerp van grote waarde. Er zullen in het hele land volop mensen zijn die graag sixpence willen betalen om er een blik op te mogen werpen. Hoor ik een bod van vijf pond?'
Langzaam maakte zich een gevoel van verontwaardiging van Tom meester. Hij had het hoofd meegebracht als bewijs van het succes van hun expeditie voor de directeuren van John Compagnie en niet om het een bizarre attractie van een rondtrekkend circus te laten worden. Zowel instinctief als door zijn training had hij respect voor en compassie met een overwonnen vijand. Het feit dat al-Auf Dorian gevangengenomen en als slaaf verkocht had, deed daaraan geen afbreuk.
Zonder er verder over na te denken, schreeuwde hij boos: 'Hen pond!' Hij had dat bedrag niet tot zijn beschikking, maar hij had zijn aandeel in het prijsgeld nog te goed. In de hele zaal werden er hoofden naar hem omgedraaid en de mensen tuurden nieuwsgierig naar hem. Hij hoorde hen fluisteren: 'Dat is Hal Courtney's zoon. Degene die het hoofd afgeslagen heeft.'
'Dat is hem. Hij heeft al-Auf een kopje kleiner gemaakt.'
'Hoe heet hij?'
'Tom Courtney. Hij is Sir Hals zoon.'
De veilingmeester boog theatraal voor hem. 'De stoutmoedige zwaardvechter en beul zelf heeft tien pond geboden. Wie biedt er meer dan tien pond.'
Iemand op de voorste rij begon te klappen en degenen om hem heen namen het over. Het applaus zwol aan tot ze allemaal klapten en met hun voeten stampten.
Tom wilde schreeuwen dat ze moesten ophouden. Hij wilde hun vertellen dat hij de man niet had gedood om hun goedkeuring te verwerven. Maar er waren geen woorden om te beschrijven wat hij had gevoeld toen hij al-Aufs hoofd afhakte en evenmin voor wat hij nu voelde, terwijl hij het in een glazen pot zag drijven en het te koop werd aangeboden om nieuwsgierige boeren ermee te vermaken.
'Eenmaal! Andermaal! Verkocht aan MrTom Courtney voor de som van tien pond!'
'Betaal ze maar uit mijn aandeel!' snauwde Tom tegen Walsh en hij sprong overeind. Hij wilde de frisse lucht in, weg van de starende blikken en de grijnzende gezichten van deze vreemden. Hij drong zich tussen de mensen door de zaal uit en rende de grote trap af.
Het regende toen hij Leadenhall Street inliep. Hij sloeg zijn mantel om zijn schouders en drukte zijn breedgerande hoed dieper op zijn hoofd, voordat hij onder de galerij vandaan stapte. Hij werd op zijn schouder getikt en draaide zich snel om. Doordat hij in gedachten verzonken was, had hij Aboli tussen de drommen lanterfanters die voor de ingang van het veilinggebouw rondhingen, niet opgemerkt.
'Ik heb onze man gevonden, Klebe.' Aboli leidde een lange, pezige man die een zeemansjas droeg en een muts die diep over zijn ogen was getrokken, naar voren. Even begreep Tom niet wat Aboli bedoelde.
'De man die je vader over zee naar Plymouth kan brengen,' herinnerde Aboli hem.
'Laten we dan een pot ale gaan drinken, terwijl we het bespreken,' stelde Tom voor en ze holden door de regen naar het bierhuis op de hoek van Cornhill Street.
In het bedompte voorgedeelte dat vol zat met advocaten en klerken, trokken ze hun mantel uit en zetten hun hoofddeksel af. Tom draaide zich om zodat hij het gezicht van de man die Aboli meegebracht had, kon bestuderen.
'Dit is kapitein Luke Jervis,' zei Aboli. 'Hij heeft met je vader en mij op de oude Pegasus gevaren.'
Tom mocht hem onmiddellijk. Hij had scherpe, intelligente ogen en zag eruit als een stoere zeeman. Zijn huid was gebruind en gerimpeld door de zon en het zout.
'Luke heeft een snelle kotter en hij kent Het Kanaal, vooral de Franse havens, als zijn vestzak.' Aboli glimlachte veelbetekenend. 'Hij kan elke commies of Fransoos afschudden.' Tom begreep hem niet onmiddellijk, maar toen vervolgde Aboli: 'Als je een lading goede Limousin cognac zoekt, is Luke je man.'
Tom grijnsde toen hij zich realiseerde dat Luke een smokkelaar was. In dat geval was hij de perfecte keus om hen snel door Het Kanaal te loodsen. Zijn schip zou zo snel als een fret zijn en hij zou het gevaarlijke water op een maanloze nacht in een storm kunnen bevaren.
Tom schudde hem de hand. 'Aboli heeft u verteld wat we willen. Hoeveel kost het om u te huren, kapitein?'
'Ik heb mijn leven en meer aan Sir Henry te danken,' zei Luke Jervis en hij raakte het lange, witte litteken dat over zijn linkerwang liep, aan. 'Ik zal hem geen stuiver berekenen. Ik ben er trots op hem van dienst te kunnen zijn.'
Tom vroeg niet hoe hij aan het litteken was gekomen, maar knikte dankbaar. 'Aboli zal u komen vertellen wanneer Sir Henry gereed is om uit Londen te vertrekken.'