In de lange maanden na hun ontsnapping van Zanzibar verkende Tom Courtney de kust van het vasteland. Hij bleef ruim ten zuiden van de Arabische handelsroutes om elk contact, zowel op het land als op zee, met de Omanieten te vermijden. Ze zochten naar de monding van de rivier die Foendi, de olifantenjager, de Loega noemde.
Zonder de hulp van de kleine man zouden ze de monding misschien nooit hebben gevonden, want de kust liep in een lus terug, waardoor de optische illusie dat de kustlijn ononderbroken was, werd gecreëerd.
Toen het kleine schip veilig in de monding van de rivier lag, zette Tom de beide sloepen uit en stuurde Luke Jervis en Alf Wilson eropuit om de vaargeul te volgen en de Swallow erdoorheen te loodsen. Er waren veel valse vaargeulen die tussen de papyrusbedden doodliepen, maar ze vonden, al was het moeizaam, hun weg. Vaak waren ze gedwongen terug te keren, wanneer de vaargeul die ze volgden, te smal werd. Het kostte dagen van zoeken en keihard werken om de Swallow in veilig vaarwater te houden en Tom was dankbaar voor zijn geringe diepgang. Als het schip die niet had gehad, zouden ze de vele zandbanken en ondiepten nooit hebben kunnen oversteken. Uiteindelijk kwamen ze uit in de hoofdstroom van de rivier.
De papyrusbedden krioelden van er kwaadaardig uitziende krokodillen en knorrende, brullende nijlpaarden waarboven een deken van insecten hing. Enorme zwermen krijsende vogels stegen uit het riet op, terwijl ze langsvoeren.
De rietbanken hielden abrupt op en ze voeren tussen grote gebieden met op weidegrond lijkend, verdronken land en open bos door. Er graasden hier kudden vreemde dieren. Hun aantal en verscheidenheid waren verbijsterend en de matrozen verdrongen elkaar aan de reling en staarden er vol verbazing naar.
Er waren gracieuze antilopen waarvan sommige zo groot waren als het Engelse edelhert, terwijl andere veel groter waren en vreemde, wonderlijke horens hadden in de vorm van kromzwaarden, sikkels of kurkentrekkers. Ze gingen elke dag aan land om op deze dieren te jagen. Het wild was niet schuw, omdat het kennelijk nog nooit blanke mannen met vuurwapens had gezien. De jagers konden de dieren gemakkelijk tot binnen schootsbereik van hun musketten naderen en ze met een welgericht schot doden. Ze hadden nooit gebrek aan vlees en wat ze niet konden opeten, werd ingezouten of gedroogd.
Als ze de prooi hadden geslacht en het karkas eruitgehaald en in stukken gesneden hadden, kwamen er nog vreemdere dieren op de botten en het afval af die ze op de oever hadden achtergelaten. Eerst kwamen de maraboes, en een stuk of zes soorten aasgieren die de lucht boven hen vulden met een donkere, rondcirkelende wolk en vervolgens neerdaalden. Ze waren gracieus en majestueus in hun vlucht, maar grotesk en weerzinwekkend in rust.
Na de vogels kwamen gevlekte, hondachtige dieren en kleine vossen met een zwarte rug en zilverkleurige flanken. Daarna zagen ze hun eerste leeuwen. Tom hoefde niet van Aboli te horen wat deze grote katten met manen waren: hij herkende ze van de wapenschilden van koningen en edelen in Engeland en van de illustraties in talloze boeken in de bibliotheek van High Weald. Het gebrul en het angstaanjagende gegrom van deze beesten deden de mannen huiveren als ze 's avonds in hun hangmat klommen en Sarah kroop dichter tegen Tom aan in de smalle kooi in hun kleine hut.
In de bossen en op de open plekken zochten ze naar sporen van olifanten, hun beoogde prooi waarvan de slagtanden al hun inspanningen zouden goedmaken. Foendi en Aboli wezen op de grote pootafdrukken die in de door de zon geblakerde klei steenhard geboetseerd waren. Ze waren in het vorige natte seizoen gemaakt, vertelden ze Tom. Daarna kwamen ze in het bos bomen tegen die als door een machtige wind waren uitgerukt en van hun bovenste takken en schors ontdaan waren. Maar de bomen waren al verdroogd.
'Dit is een jaar geleden gebeurd,' zei Foendi. 'De kudden zijn verder getrokken en komen misschien vele seizoenen niet meer terug.'
Het land werd heuvelachtig en de Loenga kronkelde zich door de valleien. De stroming werd woester en er kwamen regelmatig stroomversnellingen voor en ze vorderden moeizaam. Grote keien en scherpe, zwarte rotsen bewaakten de vaargeul en met elke kilometer liep de Swallow meer gevaar.
Ten slotte maakte de rivier een U-bocht om een lage, met bos begroeide heuvel. Tom en Sarah gingen aan land en klommen naar de top. Ze gingen samen op de rand ervan zitten en Tom speurde door zijn kijker het land beneden hen af. 'Het is een natuurlijk fort,' zei hij uiteindelijk. 'We zijn aan drie kanten door water omringd. We hoeven alleen maar een palissade voor het smalle dal te bouwen om tegen mens en dier beschermd te zijn.' Hij draaide zich om en wees naar een kleine baai met gladde rotswanden. 'Dat is een perfecte ankerplaats voor de Swallow.'
'Wat moeten we hier dan doen?' vroeg Sarah. 'Want we hebben nog steeds geen olifanten gevonden.'
'Dit wordt ons basiskamp,' verklaarde hij. 'Hiervandaan kunnen we per sloep of te voet het binnenland intrekken tot we de kudden vinden die Foendi ons beloofd heeft.'
Ze bouwden van zware houtblokken een palissade voor het dal van de heuvel. Ze brachten de kanonnen van de Swallow aan land en stelden ze in aarden geschutsemplacementen op om de glooiingen voor de palissade te bestrijken. Daarna bouwden ze houten hutten, bepleisterden de wanden met modder en zetten er daken van riet op dat ze van de rivieroever haalden.
Dokter Reynolds vestigde zijn kliniek in een van de hutten en stalde zijn instrumenten en medicijnen uit. Hij dwong alle bemanningsleden elke dag een lepel van het bittere, grijze kininepoeder te slikken dat hij op de markten van Zanzibar had gekocht en hoewel het medicijn hun oren deed tuiten en ze protesteerden en hem vervloekten, ontstond er geen koorts in het kamp. Sarah was zijn willige leerlinge en al snel kon ze een wond in een voet hechten die door een onzorgvuldige slag met een bijl veroorzaakt was of een zieke met evenveel zelfvertrouwen als haar leraar een laxeermiddel toedienen of hem aderlaten.
Sarah koos voor hun hut een plek uit die op een discrete afstand van de andere hutten stond. Ze hadden er een mooi uitzicht over de vallei tot aan de blauwe bergen in de verte. Van rollen katoen die voor de handel meegenomen waren, naaide ze gordijnen en beddengoed. Daarna ontwierp ze het meubilair en liet het door de scheepstimmerman maken.
Ned Tyler was een goede boer en om hun dieet van wild en scheepsbeschuit aan te vullen, legde hij, met zaden die hij uit Engeland had meegebracht, een groentetuin aan. Hij voorzag de tuin van water door middel van irrigatiegreppels die hij op de rivieroever groef. Daarna voerde hij een nooit eindigende strijd tegen de apen die de groene spruiten kwamen roven, zodra ze uit de bodem omhoogkwamen.
Binnen een paar maanden was het kamp klaar en Sarah noemde het Fort Providence. Een week later laadde Tom de sloepen met handelsgoederen, kruit, musketten en kogels. Met Foendi als gids vertrok hij op een jacht- en verkenningsexpeditie verder stroomopwaarts om op zoek te gaan naar de ongrijpbare kudden olifanten en de inheemse stammen met wie ze handel konden drijven.
Ned Tyler bleef met vijf mannen achter. Sarah bleef ook bij Ned, want Tom weigerde haar de reis stroomopwaarts te laten maken, voordat hij wist welke gevaren ze tegemoet gingen. Ze zou dokter Reynolds werk in zijn afwezigheid waarnemen. Ze stond op de landingsplaats en zwaaide naar Tom tot de sloepen om de volgende bocht in de rivier verdwenen.
Na drie dagen reizen meerden de sloepen voor de nacht af op een plek waar de rivier met een kleinere stroom samenvloeide. Terwijl ze brandhout verzamelden en hutten van doorntakken bouwden om de nachtroofdieren buiten te houden, verkenden Foendi en Aboli de oevers van de stroom. Ze waren nog maar kort weg toen Foendi tussen de bomen door terug kwam rennen. Zijn ogen dansten van opwinding en hij braakte een stortvloed van woorden uit waarvan Tom er maar een paar kon verstaan. Hij moest wachten tot Aboli terugkwam om erachter te komen wat Foendi precies had gezegd.
'Een vers spoor,' zei Aboli. 'Een dag oud. Een grote kudde van misschien wel honderd dieren en er zijn een paar grote stieren bij.'
'We moeten ze direct volgen.'
Tom was nu nog opgewondener dan de kleine jager, maar Aboli wees naar de zon die maar een vingerbreedte boven de boomtoppen stond. 'Het zal al donker zijn voordat we anderhalve kilometer hebben afgelegd. We vertrekken morgen bij het eerste licht. Zo'n grote kudde zal gemakkelijk te volgen zijn. Ze vorderen langzaam, omdat ze onderweg eten en ze laten een spoor zo breed als een weg door het bos achter.'
Voordat het donker viel, had Tom de expeditie al voorbereid. Vier musketiers zouden de grote dieren aanvallen: hijzelf, Aboli, Alf Wilson en Luke Jervis. Elke jager zou twee mannen bij zich hebben om de reservemusketten te dragen, ze te herladen en hem na elk schot een geladen musket te overhandigen. Tom controleerde de wapens zelf. Het waren de wapens met de getrokken loop die hij in Londen had gekocht. Hij vergewiste zich ervan dat er reservevuurstenen voor de sloten waren, dat de kruithoorns gevuld waren en dat de kogelzakken uitpuilden van de met antimoon geharde, loden kogels voor de geweren van kaliber tien. Kaliber tien betekende dat tien van de loden kogels een pond wogen. Terwijl Tom met de wapens bezig was, vulde Aboli de waterzakken en zorgde ervoor dat ze scheepsbeschuit en gedroogd vlees voor een reis van drie dagen hadden.
Hoewel ze de hele dag geroeid hadden en de boten over de ondiepten hadden getrokken, waren alle leden van de groep te opgewonden om te kunnen slapen. Ze bleven tot laat om de kampvuren zitten en luisterden naar de vreemde geluiden van de Afrikaanse nacht.
In de korte tijd dat Foendi bij hen was, had Tom vaak naar zijn verhalen over de jacht op de grote grijze beesten geluisterd, maar hij vroeg de kleine man nu ze nog een keer te vertellen. Aboli vertaalde als Tom het niet kon volgen, maar zijn kennis van de Lozi-taal groeide en het meeste van wat Foendi zei, kon hij nu verstaan.
Foendi vertelde weer dat de olifant heel slecht kon zien, maar een reukzin had die hem waarschuwde voor een jager die anderhalve kilometer of meer van hem verwijderd was. 'Hij kan je geur uit de lucht opsnuiven en in de benige holten in zijn kop bewaren. Daarna kan hij er een grote afstand mee rennen en de geur vervolgens in de bek van de andere dieren van zijn kudde blazen.'
'In hun bek?' vroeg Tom gretig. 'Niet in hun neusgaten?'
'De reuk van de Nzou zit in zijn bovenlip,' verklaarde Foendi. De naam waarmee hij de olifant aanduidde, betekende wijze, oude man en hij gebruikte hem met respect en genegenheid. 'Er zitten roze nappen in zijn bek die op de bloemen van de kigiliaboom lijken. Daarmee proeft hij de lucht.'
Foendi tekende met een stok de contouren van het dier in het stof en ze bogen zich in het licht van het kampvuur voorover om te kijken, terwijl hij uitlegde waar een man de reuzen met zijn pijl moest treffen om ze te doden.
'Hier!' Hij raakte op zijn tekening een plek achter de schouder aan. 'Let erop dat je niet de botten van de poot raakt, want dat zijn net boomstammen. Schiet de ijzeren punt er diep in, want het hart en de longen zijn verborgen achter zijn huid die zó dik is.' Hij liet zien hoe lang zijn duim was. 'En achter spieren en ribben.' Hij strekte zijn armen naar voren uit. 'Je moet de pijl zo diep in hem schieten om Nzou, de wijze, oude, grijze man van het bos, te doden.'
Toen Foendi uiteindelijk zweeg, smeekte Tom hem door te gaan, maar hij stond waardig op. 'Het zal morgen een lange, vermoeiende dag worden en het is nu tijd om te gaan slapen. Ik zal u meer leren als we op het spoor zitten.'
Tom lag wakker tot de maan zijn tocht langs de hemel bijna had voltooid en hij huiverde van opwinding. Zodra hij zijn ogen sloot, verscheen het beeld van zijn prooi voor zijn geestesoog. Hij had het dier nooit in levenden lijve gezien, maar hij had op de markten op de Specerijeneilanden honderden slagtanden opgestapeld zien liggen en hij herinnerde zich weer het machtige paar dat zijn vader op Zanzibar van consul Grey had gekocht en dat in de bibliotheek van High Weald stond. Ik zal ook zo'n groot dier doden, nam hij zich voor en in het uur vóór zonsopgang viel hij in zo'n diepe slaap dat Aboli hem wakker moest schudden.
Tom liet twee mannen achter om de sloepen te bewaken en bij het eerste licht van de zonsopgang vertrokken ze en volgden het spoor dat de olifanten op de rivieroever hadden achtergelaten.
Zoals Aboli hem had verteld, was het spoor gemakkelijk te volgen en ze vorderden gestaag. Toen het lichter werd verhoogden ze hun tempo en ze zagen dat de bomen waar ze langsliepen, tegen de grond getrokken en van hun schors en takken ontdaan waren. Enorme bergen gele mest bedekten de bodem van het bos en groepen apen en zwermen bruine patrijsachtige vogels wroetten erin op zoek naar niet verteerde zaden en vruchten. 'Hier!' Aboli wees op een van deze bergen. 'Dit is de ontlasting van een heel oude stier die misschien zware slagtanden heeft. Het ivoor blijft groeien tot het dier sterft.'
'Hoe kun je deze mest onderscheiden van de mest van een jong dier?' wilde Tom weten.
'De oude man kan zijn voedsel niet goed verteren.' Aboli groef met zijn teen in de berg. 'Zie je wel, de twijgen en de bladeren zijn nog heel. Hier, noten van de ivoorpalm met de helft van het vlees nog aan de schil.'
Laat in de ochtend bereikten ze het punt waar de kudde de oever van de stroom had verlaten en naar het westen, naar de heuvels, was afgeslagen. Ze doorkruisten een gebied waarvan de bodem was bedekt met een fijn, talkachtig stof en de pootafdrukken van de olifanten erin waren zo duidelijk dat elk scheurtje en elke rimpel erin zichtbaar waren.
'Hier!' Aboli wees naar een rij afdrukken. 'Dit is het spoor van de grote stier. Kijk eens hoe groot de afdrukken zijn. Die van de voorpoten zijn rond en die van de achterpoten meer ovaal van vorm.' Aboli legde zijn arm naast een van de afdrukken om hem op te meten. 'Zo'n lengte betekent dat hij een grote stier is en kijk eens hoe glad zijn zooikussens afgesleten zijn! Hij is al heel oud. Als zijn slagtanden niet versleten of gebroken zijn, is dit dier de jacht echt waard.'
Ze staken de eerste rij heuvels over en in de weelderige vallei erachter leidden Foendi en Aboli uit de sporen af dat de kudde hier de vorige avond gegeten en gerust had. 'We zijn veel uren op ze ingelopen,' jubelde Foendi. 'Ze zijn niet ver voor ons uit.' Maar Tom zou die dag nog leren dat Foendi's ideeën over afstand niet met de zijne overeenstemden. Toen de avond viel, volgden ze het spoor nog steeds, maar Foendi bleef hen verzekeren dat de olifanten niet ver voor hen uit waren.
Alle blanken in de groep waren bijna uitgeput, want zeelui zijn er niet aan gewend grote afstanden te voet af te leggen. Ze hadden nauwelijks de kracht meer om een beschuit en een stuk gedroogd vlees te eten en een paar slokken uit de waterzak te nemen, voordat ze op de harde grond in slaap vielen.
De volgende ochtend gingen ze weer achter de kudde aan toen het nog donker was en het werd al snel duidelijk dat ze een groot deel van de afstand die ze de vorige dag waren ingelopen, weer kwijtgeraakt waren, want de kudde was bij het maanlicht in westelijke richting verder getrokken, terwijl zij hadden geslapen. Voor de meeste blanke mannen werd de tocht een eindeloze kwelling en ze leden dorst en hadden last van pijnlijke spieren en blaren op hun voeten, maar Tom was nog jong, taai en gretig genoeg om de ontberingen goed te kunnen doorstaan.
'We zijn nu heel dichtbij!' Foendi grijnsde vol leedvermaak en ze legden de ene slopende kilometer na de andere af. De waterzakken waren nu bijna leeg en Tom moest zijn mannen met zware dreigementen verbieden zonder toestemming te drinken. Ten slotte vonden ze de plek waar de dieren in een stukje dicht bos waren gestopt en vele uren hadden gerust, zich met stof hadden bedekt en takken hadden afgerukt, voordat ze verder getrokken waren. De jagers begonnen ze nu eindelijk echt in te halen.
Aboli vertelde Tom dat de mest van de kudde nu nog niet de tijd had gehad om te drogen en toen Tom zijn vinger in een hoop stak, kon hij de warmte erin voelen. Wolken felkleurige vlinders hingen boven de warme uitwerpselen om van het vocht te drinken. Met hernieuwde kracht in hun benen verhoogden ze hun tempo en begonnen aan de beklimming van een tweede rij heuvels.
Beladen met hun wapens en waterzakken zwoegden de jagers tegen de helling op. Vlak voordat ze bij de top kwamen, keken ze omhoog. Een afschuwelijk geluid kwam hun door de warme lucht tegemoet. Het klonk van ver, maar het was zo stimulerend als de stoot op een oorlogstrompet. Hoewel Tom het nog nooit had gehoord, wist hij instinctief wat het was.
Snel beval hij de colonne onder de heuveltop halt te houden. De meeste mannen lieten zich dankbaar in de schaduw op de grond zakken, maar Tom, Aboli en Foendi kropen omhoog naar de top en tuurden eroverheen naar de vallei beneden. Toms hart bonkte tegen zijn ribben. Over de hele lengte van de vallei waren glinsterende, groene poelen die omgeven waren door weelderige rietbanken en schaduwbomen. De kudde olifanten had zich om de poelen heen verzameld. Sommige van de enorme dieren stonden in de schaduw en wuifden zich met hun grote oren koelte toe. Andere stonden op de gele zandbanken die de poelen omringden, doopten hun slurf in het groene water en zogen gigantische hoeveelheden naar binnen. Daarna krulden ze hun slurf omhoog in hun bek en spoten het water met de kracht van de lenspomp van een schip sissend in hun keel. Jongere dieren verdrongen elkaar in de poelen en dartelden en plasten rond als luidruchtige kinderen. Ze sloegen het water wit met hun slurf, schudden hun reusachtige kop en flapperden met hun oren. Hun natte lijven waren glanzend zwart. Sommige gingen platliggen en rolden zich op hun zij waarbij ze helemaal onder water verdwenen en alleen hun slurf nog boven het oppervlak kronkelde als een zeeslang.
Tom liet zich op een knie zakken en bracht zijn kijker omhoog. Zijn eerste waarneming van de legendarische dieren overtrof alles wat hij zich ervan had voorgesteld en hij ging er volledig in op. Hij was verrukt van elk detail. Een van de jongste kalveren die niet veel groter was dan een varken, maar ondeugend en druk, stormde het water uit en achtervolgde met zwaaiende slurf en moordzuchtig trompetterend de witte zilverreigers die aan de rand van de poel zaten. De vogels stegen in een bevredigende witte wolk op en het olifantje liep zwierig het water weer in.
Het gleed bijna onmiddellijk in de modder uit en kwam klem te zitten onder een boomstronk.
Door zijn nu doodsbange gegil snelde elk beschermend vrouwtje binnen gehoorsafstand het kalf te hulp, ervan overtuigd dat het door een krokodil gegrepen was. Het werd met vernietigde waardigheid uit het water getrokken, vluchtte daarna naar zijn moeder en verstopte zich tussen haar poten. Tom lachte en Aboli raakte zijn schouder aan en wees naar een groepje van drie reusachtige dieren dat zich afzijdig hield van het wilde gedrag van de koeien en kalveren.
Ze stonden, schouder aan schouder, in het dichte struikgewas aan de overkant van het water en wapperden traag met hun oren. Af en toe pakte een ervan met zijn slurf een lading stof op en gooide het over zijn kop en rug. Afgezien daarvan leken ze staande te slapen.
Door zijn kijker bestudeerde Tom het enorme drietal, waarbij vergeleken alle andere dieren van de kudde klein leken. Hij bekeek hun lange ivoren slagtanden en hoewel ze allemaal kolossaal waren, zag hij onmiddellijk dat de slagtanden van de stier in het midden zo lang waren als de riem van een roeiboot en de omvang van Sarah's slanke middel hadden. Zijn jagersbloed begon te bruisen. Dit was de stier waarvan hij had gedroomd en hij wilde het liefst zijn musket grijpen en naar beneden rennen om te proberen het reusachtige dier te doden. Maar Aboli voelde zijn gemoedstoestand aan en legde een hand op zijn schouder om hem tegen te houden. 'Dit zijn wijze, alerte dieren,' waarschuwde hij Tom. 'Het zal niet gemakkelijk zijn bij die stier in de buurt te komen. Zijn vrouwtjes zullen hem bewaken en beschermen. We zullen heel handig en behoedzaam te werk moeten gaan om ze te slim af te zijn.'
'Vertel me maar wat we moeten doen,' zei Tom en Aboli en Foendi kwamen naast hem liggen en bereidden de jacht voor.
'De wind is de sleutel,' zei Aboli. 'We moeten altijd onder de wind blijven.'
'Er staat geen wind,' zei Tom en hij wees naar de bladeren die roerloos aan de bovenste takken van de bomen hingen.
'Er staat altijd wind,' wierp Aboli tegen en hij liet een handvol stof tussen zijn vingers door glijden. De fijne, goudkleurige stofdeeltjes zweefden in het zonlicht en dreven langzaam weg. Aboli maakte een subtiel gebaar om de beweging van het stof over de vallei te beschrijven.
'Als ze gealarmeerd raken, rennen ze altijd tegen de wind in weg en vervolgens maken ze een omtrekkende beweging om boven de wind te komen en de geur op te vangen.' Hij maakte weer een gebaar om deze manoeuvre te illustreren. 'We zetten Alf en Luke daar en daar neer.' Hij wees de plaatsen aan. 'Als ze hun positie hebben ingenomen, gaan jij en ik hiernaartoe.' Hij wees het pad aan, dat hun prooi zou nemen. 'We sluipen tot dichtbij. Als we schieten, zullen de stieren naar de andere dieren toe gedreven worden.'
Tom gebaarde Alf en Luke dat ze bij hem moesten komen. Toen ze de dieren hadden gezien en van hun verbazing waren bekomen, gaf hij hun allebei hun orders en stuurde hen weg om een omtrekkende beweging langs de heuveltop te maken en anderhalve kilometer verderop de vallei in te gaan, waar ze ten opzichte van de kudde onder de wind zouden zijn.
Bijna een uur later zag hij door zijn kijker dat de twee groepjes jagers verderop in de vallei de posities die hij hun had toegewezen, innamen.
Met Aboli voorop glipten ze geruisloos over de heuveltop, waarbij ze de bomen en het struikgewas als dekking gebruikten. De grote beesten waren niet zo slechtziend dat ze geen vreemde beweging konden onderscheiden. Ze slopen met uiterste omzichtigheid naar de poelen en letten erop dat ze niet zouden stuiten op een van de vrouwtjes die verspreid tussen de bomen liepen. Langzaam naderden ze de drie stieren. Hoewel ze de dieren nog steeds niet konden zien, werden ze geleid door het diepe rommelende geluid dat ze maakten.
Tom fluisterde tegen Aboli: 'De oude mannen praten met elkaar.'
Af en toe zagen ze een stofwolk boven de toppen van het struikgewas als een van de dieren zich met stof bedekte. Stap voor stap liepen ze behoedzaam naar voren en ze moesten zich één keer terugtrekken en in een boog om een jonge koe en haar kalf in het struikgewas tussen hen en hun prooi heen lopen.
Ten slotte beduidde Foendi hun met een gebaar van zijn roze handpalm dat ze moesten stoppen en hij wees voor zich uit. Tom liet zich op één knie zakken en toen hij onder de afhangende klimplanten en takken door keek, zag hij de enorme grijze poten van de voorste stier. Het zweet van opwinding drupte in zijn ogen en prikte als zeewater. Hij veegde het met zijn halsdoek weg en controleerde het slot en de vuursteen van zijn musket. Aboli knikte naar hem en hij spande de haan half. Ze kropen naar voren.
Langzaam werd er een groter deel van het dichtstbijzijnde dier zichtbaar: zijn uitgezakte buik, de losse, grijze huid die in plooien om zijn knieën hing en daarna het onderste deel van een dikke, gele slagtand.
Ze kropen nog verder naar voren en Tom zag dat de tand bevlekt was met de sappen van de schors die de stier van de bomen had getrokken. Toen ze nog dichterbij waren, kon Tom elke plooi en rimpel in de huid en elke stugge haar van de stompe staart zien. Tom keek Aboli aan en maakte het gebaar van schieten, maar Aboli schudde heftig zijn hoofd en gebaarde hem dat hij nog dichterbij moest zien te komen.
De stier wiegde zachtjes op zijn poten heen en weer en tot Toms verbazing begon er iets buitengewoons tussen zijn achterpoten naar beneden te komen. Het was dikker dan de dij van een man en leek eindeloos uit te zakken tot het bijna op de grond bungelde. Tom moest zich bedwingen om niet in de lach te schieten. De oude man was slaperig en tevreden en liet zijn penis uithangen en groot worden.
Weer keek Tom Aboli vragend aan en weer gebaarde deze hem dat hij verder naar voren moest gaan, maar op dat moment stapte de stier naar achteren en stak zijn slurf omhoog om een bos bladeren van de takken boven hem te plukken. Door de beweging werd de andere stier die hij met zijn omvangrijke lijf had afgeschermd, zichtbaar.
Tom zoog zijn adem met een sissend geluid naar binnen, toen hij zag hoeveel groter dan het andere dier de oude patriarch was. Zijn enorme kop hing naar beneden en hij wapperde zachtjes met zijn oren. Ze waren gescheurd en versleten als de zeilen van een door de storm geteisterd schip. Zijn kleine ogen waren gesloten, de dikke, witte wimpers grepen ineen en de afscheiding uit de klier achter zijn oog liep in een lange vochtige veeg over zijn wang.
De kop van de stier steunde op zijn slagtanden en Tom verbaasde zich over de lengte en de omvang ervan. Ze waren zo dik en zwaar dat ze vanaf de lip tot aan het stompe uiteinde nauwelijks dunner werden. Hij zag de uitstulping onder de grijze huid waar de slagtand voor een kwart van zijn lengte onder de huid begraven was.
Tom was nu zo dichtbij dat hij duidelijk kon zien dat een metaalachtig-blauwe vlieg op de wimpers van de stier neerstreek. De olifant knipperde om het insect te verjagen. Op dat moment voelde Tom dat zijn arm licht werd aangeraakt. Hij keek om en zag dat Aboli naar hem knikte. Hij draaide zijn hoofd terug en concentreerde zijn blik op de contouren van de schouderbotten van de stier. Hij koos precies de plaats uit die Foendi had beschreven: vlak achter de schouder en twee derde naar beneden langs de machtige borstkas.
Hij bracht het musket omhoog, spande de haan langzaam helemaal en dempte de klik van het mechanisme met zijn hand. Toen hij op de lange loop neerkeek, zag hij dat de tromp de flank van de stier bijna aanraakte. Hij verhoogde langzaam de druk op de trekker en de haan sloeg in een wolk van blauwwitte vonken op de pan. Toen bulderde het zware wapen en door de terugstoot tegen zijn schouder werd hij achterover op zijn hurken geslingerd, terwijl hij door een wolk witte kruitdamp werd verblind.
Een ogenblik na zijn schot hoorde hij Aboli vuren. Overal om hem heen werd de stilte van het bos verbroken door het dreunende geren van machtige lijven. Trompetterend en gillend stormde de kudde door het struikgewas en de bomen zwaaiden heen en weer en sloegen onder de stormloop tegen de grond.
Tom liet zijn lege geweer zakken, strekte zijn arm naar achteren en pakte het tweede geweer van de man achter hem aan. Hij sprong overeind en rende de dikke rookwolk in. Toen hij er aan de andere kant uitkwam, zag hij het achterwerk van de stier tussen het struikgewas verdwijnen.
'Erachteraan!' schreeuwde Aboli naast hem en ze volgden de vluchtende stier verder. Overal om hen heen hoorden ze de koeien en de gillende kalveren door het struikgewas denderen. Doornen en takken rukten aan Tom. Ze scheurden zijn kleren en haalden zijn huid open, maar hij negeerde het en rende verder over het pad dat de stier door het struikgewas had getrokken.
Hij kwam uit op de open oever van een van de poelen en zag dat de olifant vijftien meter voor hem uit was. Zijn oren waren uitgespreid en zijn gele, gebogen slagtanden waren aan weerskanten van zijn uitgezakte achterwerk te zien, terwijl hij recht van Tom vandaan rende. Zijn stompe staart was hooggeheven en Tom zag de wervels van zijn ruggengraat die in een boog naar zijn staart afliep.
Hij zwaaide het musket omhoog en vuurde op de ruggengraat. De stier zakte tot een zittende houding door zijn poten en gleed van de oever. Maar de kogel moest de ruggengraat geschampt in plaats van verbrijzeld hebben, want de stier was maar een seconde verlamd. Toen hij onder aan de oever was, kwam hij weer op alle vier zijn poten overeind, plaste door het voorste deel van de poel en rende de andere oever op. Aboli rende naast Tom en vuurde over de poel heen. Ze zagen allebei dat de kogel een wolkje gedroogde modder van de schedel van de stier deed opstuiven, maar hij schudde zijn kop, klapte zijn oren tegen zijn flanken en verdween in het dichte struikgewas aan de overkant. Tom griste zijn derde musket uit de handen van de hijgende matroos achter hem en rende de oever af om achter de stier aan te gaan.
Aboli rende naast hem en ze zagen de weg die de stier zich door het bos baande.
Plotseling hoorden ze een uitbarsting van musketvuur aan de rechterflank, waar de andere jagers zich verborgen hielden en Aboli bromde: 'De andere stieren zijn op Alf en Luke gestuit.'
Ze renden langs de rand van de poel en doken het struikgewas aan de andere kant ervan in. Het pad dat de stier zich had gebaand, sloot zich achter hem en ze vorderden moeizaam en hun kleren en huid werden door de doornen opengehaald.
'We krijgen hem nooit meer te pakken,' hijgde Tom.
Maar toen ze op een open plek uitkwamen, zagen ze dat de grote stier slechts op een afstand van een pistoolschot voor hen uit was. Hij was zwaar getroffen en in plaats van te rennen, liep hij wankelend. Zijn kop hing naar voren zijn slagtanden trokken lange gleuven in de zachte aarde en lichtrood schuimend bloed borrelde uit het uiteinde van zijn slurf.
'Je hebt hem met je eerste schot in zijn longen geraakt!' schreeuwde Aboli en ze renden met hernieuwde energie naar voren en haalden het gewonde beest snel in. Toen ze op een afstand van tien passen van hem waren, liet Tom zich op één knie zakken. Hij hapte naar adem en zijn hart bonkte en zijn handen trilden toen hij probeerde het heen en weer zwaaiende achterwerk van de stier in het vizier te krijgen en weer op de ruggengraat richtte.
Hij vuurde en deze keer was het een zuiver schot. Op het moment voordat de rook hem het zicht benam, zag hij dat de kogel zich in de brede grijze rug boorde en de ruggenwervels boven de staart verbrijzelde. De stier zakte weer door zijn poten. Tom krabbelde overeind en rende naar opzij zodat hij om de rookwolk heen kon kijken.
De olifant zat naar hem toegekeerd en schudde zijn kop van woede en pijn. Hij had zijn slagtanden hooggeheven en blies een vuurrode wolk bloed uit zijn slurf. Zijn doodskreten waren zo luid dat het leek alsof Toms schedel barstte en zijn trommelvliezen scheurden.
Aboli vuurde op de kop en hoewel ze allebei zagen dat de kogel het koepelvormige voorhoofd trof, drong hij niet door de beschermende botten heen de hersens binnen. Het gewonde beest probeerde zijn verlamde achterpoten achter zich aan te slepen en zijn kwelgeesten te bereiken.
Ze renden allebei terug om buiten het bereik van de zwaaiende slurf te blijven en goten met trillende handen kruit in de tromp van hun musket en stampten met hun laadstok de prop en de kogel naar beneden. Ze slopen naar voren, cirkelden om het dier heen om een opening te vinden en schoten hem in de kolossale borst.
Steeds opnieuw renden ze naar achteren om te herladen en gingen terug om te vuren. Langzamerhand stroomde de kracht van het dier door twintig kogelwonden uit zijn lichaam en met een laatste gekreun viel hij op zijn zij en bleef roerloos liggen.
Tom liep behoedzaam naar voren en raakte met de tromp van zijn musket het kleine, met de lichte wimpers omrande oog aan waarin bijna menselijke tranen leken te staan. Het knipperde niet. De stier was eindelijk dood. Hij wilde schreeuwen van triomf, maar merkte dat hij overmand was door een vreemde, bijna religieuze droefgeestigheid. Aboli kwam naast hem staan en toen ze elkaar aankeken, knikte hij begrijpend: 'Ja,' zei hij zacht, 'je hebt geleerd wat het betekent een echte jager te zijn, want je hebt de schoonheid en de tragedie van wat we doen, begrepen.'