Het geklos van voeten boven zijn hoofd en het geluid van de dhow die wegvoer, wekten Dorian. Hij keek om zich heen om Ben Abram te zoeken, maar hij was al weg. Een vreemde vrouw hurkte naast zijn matras. In haar zwarte gewaad en met haar zwarte sluier zag ze eruit als een slapende aasgier.
Dorian stond duizelig op en liep wankelend naar de kleine patrijspoort van de hut. Het was buiten donker en het licht van de sterren danste op het water van de lagune. De frisse avondlucht die in zijn gezicht blies, deed hem weer wat opleven en hij werd weer een beetje helder in zijn hoofd. Hij wilde aan dek gaan, maar toen hij zich naar de deur omdraaide, stond de vrouw op en versperde hem de weg. 'Je mag hier niet weg voordat de prins je laat halen.'
Dorian probeerde haar nog een poosje te overreden, maar zag toen in dat het zinloos was en liep terug naar de patrijspoort. Hij zag de muren van het fort voorbijglijden, terwijl de dhow zijn weg door de vaargeul vond en voelde het dek onder zijn voeten deinen bij de eerste sterke golfslag van de zee. Toen het schip naar het westen draaide, werd hij van het uitzicht op het door de maan verlichte eiland afgesneden. Hij wendde zich van de patrijspoort af en wierp zich op het matras.
De gesluierde vrouw liep naar de patrijspoort en sloot het zware, houten luik. Op dat moment schreeuwde de uitkijk op het dek vlak boven Dorians hoofd: 'Wat voor boten zijn jullie?'
'Vissersboten met de vangst van vanavond,' werd er geantwoord. Het antwoord was bijna onverstaanbaar door de afstand en de gesloten patrijspoort, maar Dorians hart bonkte tegen zijn ribben van opwinding.
'Vader!' bracht hij uit, Hoewel de stem in het Arabisch had gesproken, herkende hij hem onmiddellijk. Hij lanceerde zich door de hut en probeerde bij de patrijspoort te komen, maar de verzorgster greep hem vast.
'Vader!' schreeuwde hij, terwijl hij met haar worstelde. Ze was zwaargebouwd en had grote borsten en een zachte, dikke buik. Ze was weliswaar dik, maar ook sterk. Ze greep hem om zijn borst en gooide hem terug op het matras.
'Laat me gaan!' schreeuwde hij in het Engels tegen haar. 'Dat is mijn vader. Laat me naar hem toegaan.'
De vrouw ging met haar volle gewicht op hem liggen en pinde hem vast. 'Je mag de hut niet uit,' zei ze hijgend. 'Dat is het bevel van de prins.'
Dorian verzette zich hevig, maar hij verstijfde toen hij de stem van zijn vader naar de dhow hoorde roepen: 'Welk schip zijn jullie?' Zijn stem klonk nog zwakker. De dhow moest snel van hem vandaan varen.
'Het schip van prins Abd Mohammed al-Malik,' riep de uitkijk met een heldere, krachtige stem terug.
'Ga met Allah!' Hals stem klonk nu zo zwak en van ver weg dat het leek of hij fluisterde.
'Vader!' schreeuwde Dorian zo hard hij kon, maar het gewicht van de vrouw drukte op zijn borst en verstikte hem. 'Ga niet weg! Ik ben het, Dorry!' riep hij wanhopig, maar hij wist dat zijn vader zijn gedempte kreten nooit zou kunnen horen.
Door een plotselinge kronkelbeweging en een duw wist hij de grote vrouw van zich af te krijgen en onder haar vandaan te glippen. Voordat ze haar zware lichaam overeind kon hijsen, was hij al naar de deur van de hut gerend. Terwijl hij met het slot worstelde, holde ze log naar hem toe en net toen hij de deur open had weten te krijgen, sloten haar vingers zich om de kraag van zijn gewaad. Hij wierp zich met zo'n kracht naar voren dat het katoen scheurde en hij kronkelde zich los.
Dorian rende de kajuitstrap op, achtervolgd door de vrouw die zo hard ze kon, krijste:'Houd hem tegen! Grijp de ongelovige!'
Een Arabische matroos wachtte Dorian boven aan de trap op en versperde hem met uitgestrekte armen de weg, maar Dorian liet zich op het dek vallen en schoot zo snel als een fret tussen zijn benen door. Hij rende over het dek naar het achterschip.
Hij zag de donkere contouren van de sloep van de Seraph die snel naar het eiland voer. Een lange gestalte stond op het achterschip. Dorian wist dat het zijn vader was.
'Laat me niet in de steek!' Zijn stem klonk zacht in het duister.
Toen hij bij de reling kwam, sprong hij erop en verzamelde zijn moed om in het donkere water te springen, maar een sterke hand sloot zich om zijn enkel en trok hem naar beneden. Binnen een paar seconden werd hij door een half dozijn Arabische bemanningsleden overmeesterd. Terwijl hij schopte, beet en krabde, droegen ze hem de kajuitstrap af en duwden hem de hut weer binnen.
'Als j e in zee gesprongen was, hadden ze mij achter j e aan gegooid om als voedsel voor de vissen te dienen,' zei de dikke verzorgster bitter. 'Hoe kun je zo wreed tegen me zijn?' Ze blies en sputterde en liet de kapitein vragen of hij twee mannen voor de deur van de hut wilde posteren en daarna sloot ze de patrijspoort en de deur veilig af om een tweede vluchtpoging te voorkomen. Dorian was zo van streek en uitgeput dat het leek alsof hij nog gedrogeerd was toen hij eindelijk in slaap viel.
Het was bijna middag toen ze hem wekte. 'Je moet bij de prins komen,' zei ze, 'en hij zal boos op de oude Tahi zijn als je vuil bent en stinkt als een jonge bok.' Opnieuw moest hij zich laten welgevallen dat hij gewassen werd en dat zijn haar werd gekamd en gekapt met geparfumeerde olie. Daarna werd hij naar het paviljoen op het voordek van de dhow geleid.
Een canvasdak beschermde het vanboven tegen de brandende tropische zon, maar de zijkanten van het tentachtige bouwsel waren opgetrokken om de koele moessonwind binnen te laten. Het dek was bedekt met zijden kleden en de prins zat achterovergeleund op een bed van kussens op een lichte verhoging. De moellah en vier andere leden van zijn gevolg zaten in kleermakerszit beneden hem. Ze waren in diep gesprek gewikkeld toen Dorian bij hen werd gebracht, maar al-Malik gebaarde hen dat ze moesten zwijgen toen Tahi Dorian naar hem toe had geleid.
Ze wierp zich op haar knieën op het dek en toen Dorian,weigerde haar voorbeeld te volgen, trok ze aan zijn enkel. 'Toon respect voor de prins!' siste ze tegen hem. 'Anders laat hij je afranselen.'
Dorian was vastbesloten het bevel te negeren. Hij klemde zijn kaken op elkaar en keek de prins recht aan. Maar al na een paar seconden verdween zijn vastberadenheid en sloeg hij zijn ogen neer. Op de een of andere manier was het onmogelijk voor hem deze koninklijke figuur te tarten. Hij maakte het gebaar van respect. Salaam aleikum, heer!' fluisterde hij en hij wierp zich op het dek.
Al-Maliks gelaatsuitdrukking bleef streng, maar om zijn ogen krinkelden kleine lachrimpeltjes. 'En vrede zij ook met jou, Al-Amhara.' Hij wenkte Dorian en gebaarde naar een kussen vóór de verhoging, vlak bij zijn rechterhand. 'Ga hier zitten, zodat ik kan verhinderen dat je over de reling van het schip springt, als je de volgende keer door waanzin wordt overvallen.'
Dorian gehoorzaamde zonder protest, waarna de mannen hem negeerden en hun gesprek voortzetten. Een tijdje probeerde Dorian de conversatie te volgen, maar ze spraken snel en op een vormelijke manier die het uiterste van zijn begrip vergde. Ze noemden in hun gesprek een heleboel namen van mannen en plaatsen die hij niet kende, maar één plaatsnaam herkende hij wél: Lamoe. Hij probeerde zich te oriënteren en zich de kaarten van de Koortskust die hij tijdens de navigatielessen van Nediyier zo vaak had moeten bestuderen, voor de geest te halen.
Lamoe lag meer dan zeshonderd zeemijlen ten noorden van Zanzibar. Het was een kleiner eiland en hij herinnerde zich uit het logboek van zijn vader dat het een belangrijke handelshaven en een regeringscentrum van het koninkrijk Oman was.
Uit de windrichting en de hoek van de middagzon leidde hij af dat de dhow ongeveer op een noordwestelijke koers lag, wat er waarschijnlijk op duidde dat Lamoe hun bestemming was. Hij vroeg zich af welk lot hem daar zou wachten en strekte zijn nek uit om over het achterschip te kunnen kijken.
Aan de horizon achter hen was geen spoor meer van Flor de la Mar te bekennen. In de loop van de nacht moest het eiland achter de horizon verdwenen zijn en nu was elk contact met de Seraph en zijn vader en Tom afgesneden. Bij die gedachte werd hij door wanhoop overvallen, maar hij besloot zich er niet door te laten meeslepen. Hij probeerde weer het gesprek tussen de prins en zijn getrouwen te volgen. Vader zal van me verwachten dat ik alles onthoud wat ze zeggen. Dat zou voor hem bij het maken van zijn plannen heel waardevol kunnen zijn, hield hij zichzelf voor, maar op dat moment stond de moellah op, liep naar de boeg en begon met een hoge, bevende stem tot gebed op te roepen. De prins en zijn mannen braken hun gesprek af en begonnen zich op het middaggebed voor te bereiden. Slaven brachten kannen water, zodat de prins en zijn gevolg zich konden wassen.
Op het achterschip wees de roerganger naar het noorden om de richting van de heilige stad Mekka aan te geven en iedereen aan boord die bij zijn werkzaamheden op de dhow gemist kon worden, richtte zich naar die kant.
Als één man gaven ze gevolg aan de klaaglijke kreten van de moellah en voerden het ritueel uit waarmee ze zich aan de wil van Allah onderwierpen en tot hem baden.
Dit was de eerste keer dat Dorian getuige was van een dergelijke uiting van devotie. Hoewel hij apart van hen zat, was hij vreemd geroerd door de kracht die ervan uitging. Hij had dit gevoel bij de wekelijkse diensten in de kapel van High Weald nooit gehad en hij volgde de gebeden en de religieuze vervoering met meer belangstelling dan hun plaatselijke geestelijke ooit bij hem had kunnen wekken.
Hij keek omhoog naar de hemel die was gevuld met wolkenvelden die voor de moessonwind uit dreven. In zijn religieus ontzag, stelde hij zich voor dat hij in de kolkende, zilverkleurige wolken de baard van God kon zien en dat zijn angstaanjagende gelaat werd weerspiegeld in de vormen en contouren van de donderkoppen.
Prins Abd al-Malik verrees uit zijn gebedshouding, bleef, met zijn gezicht nog steeds naar de heilige stad gekeerd, rechtop op de verhoging staan en kruiste zijn handen over zijn borst in de laatste uitdrukking van zijn devotie. Dorian keek op naar zijn bebaarde gezicht en dacht dat God er misschien zo uitzag, zo nobel, zo angstaanjagend en toch zo minzaam.
De dhow voer voor de moessonwind en zijn enorme latijnzeil stond strak en bol als een volle waterzak. De enige boom van het schip was uit een donkere, tropische houtsoort gesneden en bestond uit aan elkaar gevoegde delen die zo dik als het middel van een man waren. De hele boom was langer dan de dhow zelf en zijn volle gewicht werd aan de stompe mast omhooggehouden door de grootval. Terwijl de dhow door de golven stampte, zwaaide de schaduw van de boom heen en weer over het dek, waardoor de koninklijke gestalte van de prins afwisselend overschaduwt en door het felle tropische zonlicht beschenen werd. Hij stond in zijn volle lengte opgericht onder de heen en weer zwaaiende boom. De aandacht van de Arabische roerganger was afgeleid en hij liet de boeg van het schip te ver in de windrichting komen. Het zeil knarste en kraakte onheilspellend.
Dorian had van Ned Tyler geleerd dat het latijnzeil erom bekendstond dat het in een echt stevige wind wispelturig en instabiel was en hij voelde dat het schip in de problemen kwam door de ruwe behandeling waaraan het werd onderworpen.
Vanuit zijn ooghoek zag hij plotseling een verandering in de schaduw van het zeil op het dek vóór de verhoging. Zijn blik schoot omhoog en hij zag dat de grootval zich, vlak onder de zware, houten katrolschijf, begon te ontrafelen. Het touw kronkelde zich los als een nest parende slangen, terwijl de draden een voor een knapten. Dorian was te ontzet om in actie te komen of te schreeuwen en hij bleef er kostbare seconden vol afgrijzen naar staren. Hij had gezien dat de boom neergelaten en naar de andere kant gedraaid werd als de dhow overstag ging, dus hij wist wat een cruciale rol de grootval in de tuigage van het latijnzeil speelde.
Hij kwam overeind, terwijl hij nog steeds naar de mast staarde en op dat moment brak de laatste draad van de grootval met een knal als van een pistoolschot. Onder luid geraas van het zeil klapte de boom met zijn gewicht van een halve ton naar beneden en zwaaide naar het dek als de bijl van een beul. De prins ging zo in zijn gebeden op dat hij er niets van merkte en hij stond recht onder de vallende boom.
Dorian wierp zich met zijn schouder vooruit tegen de achterkant van de knieën van al-Malik. De prins was volkomen overrompeld. Hij werd van de verhoging gegooid en viel languit voorover op het dek. De stapels kussens en kleden die over het dek verspreid lagen, braken zijn val en Dorians kleine lichaam landde boven op hem.
Achter hen sloeg de hardhouten boom door het dak van het dekhuis en verbrijzelde het tot een berg gebroken planken en splinters. De grote houten balk brak op de voeg en het voorste deel sloeg naar beneden en kreeg nog meer snelheid, voordat het op het voordek knalde. Het verbrijzelde de lage houten verhoging waarop de prins enkele seconden daarvoor nog had gestaan, sloeg door de verschansing van de boeg en ging dwars door de beplanking van het dek heen. Het latijnzeil kwam er opbollend achteraan, bedekte het voordek en verstikte de mannen die eronder terechtgekomen waren. De beweging van de dhow veranderde drastisch nu hij van de druk van zijn zeil was bevrijd. Zijn boeg draaide in de wind en hij begon hevig te stampen en te slingeren in de golven.
Secondenlang bleef het, op het gebonk en het gekletter van loshangende takelage en de afgebroken uiteinden van de touwen na, stil aan boord. Toen barstten er geschrokken geschreeuw en gekrijs van de gewonden los. Twee matrozen op het achterdek waren verpletterd en ter plekke gedood en drie andere waren zwaargewond. Hun ledematen waren verbrijzeld en hun botten gebroken. Hun kreten klonken meelijwekkend zacht in de wind.
Aangevuurd door de geschreeuwde bevelen van de kapitein renden de ongedeerde zeelui naar voren om het kluwen van touwen en zeildoek waaronder de mannen op het voordek bedolven waren, weg te hakken.
'Zoek de prins!' schreeuwde de kapitein die voor zijn eigen leven vreesde als zijn meester gewond of, wat Allah verhoede, dood zou zijn.
Binnen een paar minuten hadden ze het zeil weggehakt en onder kreten van opluchting en dankbetuigingen aan God tilden ze de prins onder de ravage vandaan.
De prins hield zich afzijdig van het pandemonium om hem heen. Hij negeerde de verrukte kreten van dankbaarheid om zijn redding en overzag de overblijfselen van de verhoging. De boom had zelfs de dikke zijde van het kostbare gebedskleed doorkliefd waarop hij had gestaan. De moellah rende over het dek naar hem toe. 'Allah zij gedankt, u bent ongedeerd. Hij heeft zijn vleugels over u uitgespreid, want u bent de beminde van de profeet.'
Al-Malik weerde zijn handen af en vroeg: 'Waar is het kind?' De vraag veroorzaakte een tweede verwoede zoekactie onder de bergen zeil. Ten slotte trokken ze Dorian eronder vandaan en zetten hem voor de prins neer. 'Ben je gewond, kleintje?'
Dorian grijnsde van verrukking om de vernietiging waardoor ze omringd waren. Hij had zich niet meer zo geamuseerd sinds hij voor het laatst met Tom samen was geweest.
'Alles is in orde met me, sir.' In de opwinding van het moment was hij teruggevallen op het Engels. 'Maar uw schip is behoorlijk naar de knoppen.'