23
Michael verliet om acht uur zijn flat. Met de bus
was het maar twintig minuten, maar hij wilde op tijd zijn en het
duurde vaak eeuwen voordat het ding er aankwam. Het regende niet
meer en de avondlucht voelde prettig fris aan. Hij droeg een
schoon, pas gestreken overhemd, een nette broek en een lange,
zwarte, wollen jas. Hij rook lichtjes naar zeep en zijn volle
zwarte haar glom nog nat van de douche. Hij was een beetje nerveus,
maar toch ook wat opgewonden toen hij doelbewust zijn weg zocht
door de buurt, handen in de zakken en vooral proberend niet de
ongewenste aandacht te trekken van de jeugdbendes die ‘s avonds en
‘s nachts de buurt onveilig maakten. Hij had een paar keer met dat
schorem te maken gehad, maar als je hier was opgegroeid, zoals hij,
leerde je wel om goed op je zelf te passen. Hij was nu vlak bij de
halte en zag met flinke snelheid een bus naderen. Hij zette er de
spurt in en kon nog op het nippertje instappen. Terwijl hij normaal
gesproken nogal opzag tegen de rit met de bus, was hij vanavond vol
zelfvertrouwen.
Hij ging achterin zitten op een plaatsje bij het raam en nam het
vertrouwde beeld van Chalk Farm in zich op. De bus kruiste de
drukke High Road en begon aan de slingerende steile route naar
Swiss Cottage. Halverwege, vlak bij Belzise Road, was een café en
daar stapten vaak flink bezopen types in. Vanavond ook dus. Het
waren twee voddig geklede Schotten, een man en een vrouw, elk met
een fles in de hand, die meteen stevig tekeergingen tegen de
chauffeur. Michael staarde nadrukkelijk door het raam van de bus
naar buiten. Hij zag hoe een moeder haar zoontje dat op de fiets
zat in evenwicht hield op het trottoir terwijl ze iets tegen hem
schreeuwde, maar hij kon niet horen wat ze riep.
Bij Swiss Cottage waren de dronken Schotten zo luidruchtig en
hinderlijk geworden dat de chauffeur pas weer verder wilde rijden
als ze waren uitgestapt. Op hun beurt wilden ze daar natuurlijk
niet aan meewerken en zo ontstond er een vervelende impasse. Tot
ver voor de rotonde van Swiss Cottage stond het verkeer achter de
bus vast. De dronken Schotten vloekten en tierden naar de
chauffeur, die in een verbeten houding, zijn kin rustend op zijn
gebalde vuisten, voor zich uit staarde. Zo nu en dan riep hij
‘Eruit!!’ tegen de Schotten, maar verder besteedde hij eigenlijk
geen aandacht aan hen. Nu begon er van ver achter de bus een
kakofonie van autoclaxons die zich oorverdovend naar voren
voortplantte. Michael deed zijn ogen dicht en stelde zich voor dat
hij ergens anders was. Ergens ver buiten de stad, weg van deze
ellendige schepsels.
Eindelijk strompelden de Schotten naar de deur en vielen min of
meer naar buiten. De chauffeur deed de deuren dicht en trok snel
op. De passagiers haalden opgelucht adem en Michael deed zijn ogen
weer open. De dronken Schotten waren zo te zien na het uitstappen
gevallen en lagen nu in de goot te spartelen. Buiten de bioscoop
aan de rotonde stond een flinke rij wachtenden en Michael zag dat
sommige mannen hun meisje naar zich toe trokken en hun arm om haar
heen sloegen. Het was nu al weer flink koud ‘s avonds, de winter
kwam eraan en dat was te merken! Hij zag dat een van de mannen zich
vooroverboog en een kus plantte op het voorhoofd van zijn vriendin.
Zijn lippen bleven daar even rusten en hij trok haar dichter tegen
zich aan, zijn armen om haar middel. Michael zag dat ze zich soepel
in zijn armen vlijde. Toen trok de bus weer op en zag hij niets
meer.
Het sombere grijze asfalt van Swiss Cottage maakte plaats voor de
met bomen omzoomde brede lanen van Belsize Park en Hampstead en
Michael stapte bij de volgende halte opgelucht uit. De hele tocht
had hij een claustrofobisch gevoel gehad. Hij liep door England’s
Lane, in de richting van het ziekenhuis. Er was duidelijk meer wind
dan eerder op de avond en de gevallen herfstbladeren dwarrelden
voor hem uit en soms spiraalden ze met de windvlagen omhoog in zijn
gezicht.
Michael huiverde en trok zijn jas dichter om zich heen. Bij
Haverstock Hill passeerde hij de ingang naar het ziekenhuis en liep
door in de richting van de ingang van het metrostation. Daar ging
hij buiten op een bankje zitten wachten.
Genevieve gaf zich dankbaar over aan het warme
water. Ze zocht steun tegen de wand van de douche en streelde haar
huid met de spons. Dat mooie bruin van de zomer was nu wel
verdwenen, constateerde ze spijtig. Ze dacht aan Frankrijk, daar
was het jachtseizoen vast en zeker volop aan de gang. Fazant voor
het diner, ze kon haast de geuren ruiken die vanuit de oven hun
keuken vulden. Toen realiseerde ze zich opeens dat die keuken en
die oven niet meer van haar waren. De keuken was verkocht. Henri,
haar vader, had altijd een regeling gehad met zijn vriend, Alain,
de slager. Die twee hadden op maandagochtend om elf uur een vaste
afspraak in een plaatselijk cafétje, waar heimelijk grote papieren
zakken van eigenaar verwisselden. Henri kwam meestal thuis met de
beste buit van de jacht van dat weekend, terwijl Alain zijn vrouw
en kinderen verraste met versgebakken brood, het lekkerste gebak en
nog wat regionale ovenspecialiteiten van monsieur Dupont.
Genevieve droogde zich af, wikkelde zich in een grote handdoek en
haastte zich naar haar slaapkamer. Het was al acht uur en Belsize
Park was een heel eind met de metro. Ze gooide de handdoek van zich
af, zocht vlug wat kleren bij elkaar en trok boven haar zwarte
jeans een zwarte trui aan.
Ze was benieuwd hoe het die avond zou gaan en ze moest toegeven dat
het idee dat ze iets totaal anders ging doen dan alleen maar achter
Seamus aanlopen haar nogal opwond. Ze had gemerkt dat hij steeds
meer gespannen raakte naarmate de opening van Marrow dichterbij
kwam. En ze was nog steeds geïrriteerd over de toon waarop hij
eerder die dag tegen haar had gesproken. Wanneer zou hij eens
ophouden haar te vertellen wat ze wel en niet moest doen?
Natuurlijk wilde ze heel graag bij hem zijn, maar ze wilde ook haar
eigen leven leiden. Toch konden ze niet van elkaar afblijven. Als
ze hem toch eens zou kunnen overhalen met haar naar Frankrijk te
gaan, dan zouden ze pas echt gelukkig zijn!
Ze borstelde haar nog vochtige haar en zette er even de haardroger
op. Nog snel wat make-up. Toen pakte ze haar tas en de jas die
Seamus voor haar had gekocht - ze had absoluut niet gedacht dat het
in Engeland zo koud zou zijn - en rende de trap af. Opeens schoot
haar iets te binnen. Ze haalde wat muntstukken tevoorschijn, liep
naar de munttelefoon in de hal van het pension en draaide het
nummer van Seamus. Ze kon niet tegen dat geruzie - ze wilde het
weer goed maken, iets aardigs tegen hem zeggen voordat ze
vertrok.
Ze kreeg het antwoordapparaat en probeerde hem daarna op zijn
mobiele telefoon te bereiken, maar die had hij kennelijk uitgezet.
Ze hing op - hij zat tenminste niet thuis te somberen, dacht ze. Ze
zou hem wel zien als ze terugkwam en dan zou ze alles goed maken.
Ze zou hem dan eindelijk ook over haar vader vertellen en alles
uitleggen. Het werd tijd dat ze hem zou vertellen wat er gebeurd
was sinds het moment dat hij bij haar was weggegaan, maar hij vroeg
er nooit naar en ze was tot nu toe niet goed in staat geweest om er
zelf over te beginnen. Vanavond zou het er dan toch van komen. Maar
nu eerst naar het metrostation Belsize Park. Ze was al te laat.
Michael drentelde op de stoep heen en weer. Het
was te koud om op het bankje te zitten wachten en hij voelde de
teleurstelling naar boven komen. Het was eigenlijk alsof hij het
wel verwacht had, dacht hij. Waarom zou iemand als zij zich willen
bezighouden met iemand als hij? Hij besloot nog tien minuten te
wachten.
‘O, God, Michael, neem me niet kwalijk!’ Genevieve rende op hem af,
nog nahijgend van de klim omhoog via de steile trap die vanuit de
diepte van het metrostation naar boven leidde. Een flits van
blijheid schoot door Michael heen en toen hij zich omdraaide zag
hij het engelachtige gezicht van Genevieve vlak bij het zijne. Haar
lange, blonde haar was losjes samengebonden in haar nek. Terwijl ze
haar hand naar haar borst bracht, begon haar ademhaling weer wat
normaler te worden. Toen gaf ze hem een kus op beide wangen.
Michael was verrast door dat lieve gebaar en Genevieve raakte in
verwarring toen ze de uitdrukking op zijn gezicht zag. ‘O, sorry,
wij Fransen, we zoenen altijd iedereen,’ zei ze glimlachend.
‘Dat vind ik prima,’ lachte hij. Hij legde zijn hand op haar rug en
stuurde haar zachtjes in de richting die ze moesten gaan. Toen hij
besefte wat hij deed, trok hij zijn hand snel terug.
‘Ben je vandaag al bij je vader geweest?’
‘Nee, vandaag niet.’
‘Het komt soms voor dat comapatiënten alles om zich heen kunnen
horen.’
‘Ja, dat weet ik, en ik praat ook de hele tijd tegen hem,’ gaf
Michael toe.
‘Doe je dat echt?’ vroeg Genevieve verwonderd.
‘Ja,’ antwoordde hij een beetje verlegen. ‘Ik vraag hem dingen. Dat
deed ik ook altijd voor het ongeluk.’
‘Wat was het precies voor ongeluk?’
Michael keek voor zich uit naar het trottoir. ‘Ik zal het je wel
vertellen.’ De woorden bleven in de lucht zweven. Genevieve begreep
dat hij bedoelde ‘later’.
‘Heb je al eens iemand anders meegenomen naar je vader in het
ziekenhuis?’ vroeg ze kalm.
‘Nee, nee, nog nooit.’ Michael was duidelijk in verlegenheid
gebracht.
De kolossale betonnen gebouwen van het ziekenhuis doemden voor hen
op. Nu was het Genevieve’s beurt om zich ongemakkelijk te voelen.
Ziekenhuizen waren lelijke en naargeestige oorden. Haar ademhaling
versnelde, maar ze beheerste zich. Op Michael hadden de gebouwen
hetzelfde effect en zij voelde zijn hand weer op haar rug.
‘Lag jouw vader ook in het ziekenhuis, Genevieve?’
‘Ja,’ antwoordde ze. Sinds haar vaders overlijden was ze niet meer
in een ziekenhuis geweest. Ze keek naar de grijs oprijzende
steenmassa voor zich. Bij de ingang stonden ambulances geparkeerd
en ze zag een wirwar van gele strepen en borden met verwijzingen
naar de diverse afdelingen, waarvan de meeste onbegrijpelijke namen
droegen. Urologie, pathologie, radiologie, eerste hulp. Het was
allemaal nogal macaber, vond Genevieve. Ze slikte even en vermande
zich toen ze door de grote deuren het kraakheldere, antiseptische
vagevuur binnengingen.
Toen Genevieve en Michael later weer naar buiten kwamen, hielden ze
zwijgend elkaars hand vast. Ze gaven elkaar bemoedigende kneepjes.
Dat bracht wat opluchting en ze konden elkaar weer aankijken.
Michael voelde zijn hart bonzen en Genevieve was erg van streek. Ze
wilde er dolgraag over praten.
‘Zullen we ergens iets gaan drinken?’ vroeg ze. Daar had Michael
wel zin in. ‘Ja, graag. Hier vlakbij is een café.’
De kroegbaas was het gewend klanten te krijgen die geschokt uit het
ziekenhuis kwamen. Of het waren mensen die champagne bestelden
vanwege een geboorte, vanwege ontslag uit het ziekenhuis of een
goed verlopen onderzoek, of het waren klanten die dubbele borrels
naar binnen werkten na een sterfgeval, na een bezoek bij een door
de artsen opgegeven patiënt of nadat ze iemand bij de eerste hulp
hadden afgeleverd. Hij maakte er een sport van te raden wat de
achtergrond van elke nieuwe klant was. Dit waren borrelklanten, zag
hij direct. Die vent had hij overigens al eerder binnen gehad en
die had toen een biertje genomen.
‘Ik neem een pilsje en waar heb jij zin in?’
Genevieve bestudeerde de rij flessen achter de bar. ‘Ik wil graag
een cognac,’ zei ze, om zich heen kijkend naar het behaaglijke,
intiem verlichte interieur dat zo typerend is voor een echte
Engelse pub. In een hoek zag ze een vrij tafeltje. Ze liep erheen
en ging zitten, terwijl Michael zich met de bestelling van de
drankjes bezighield. Ze zuchtte diep.
Het was heel erg geweest. De kleine benauwde ziekenhuiskamer, het
meedogenloze, ritmische geluid van de beademingsapparatuur, het
stille, levenloze gezicht, misvormd door slangen en buisjes. En dan
de manier waarop Michel teder de hand van John, zijn vader, had
gepakt en al die tijd had gestreeld. Ze had zich als versteend
gevoeld. De manier waarop Michael de lakens over dat broze lichaam
had gladgestreken, terwijl hij onophoudelijk tegen zijn vader
praatte op een warme, geruststellende toon, zich duidelijk
inspannend om de angst en de pijn uit zijn stem te bannen. De
dingen die hij had gezegd, over wat hij nu uitvoerde, over zijn
nieuwe vriendin Genevieve. En toen had hij haar ook nog aan hem
voorgesteld. Genevieve had aan de andere kant van het bed gezeten
en had zijn andere hand vastgehouden, terwijl ze, geholpen door
Michael, geprobeerd had ook iets tegen John te zeggen. Ja, het was
echt heel erg geweest.
Ze keek naar Michael, die tegen de bar geleund stond. Hij ging er
elke dag op bezoek. Ze begreep dat hij niet anders kon en ze
herinnerde zich hoe dat voelde. Geen ontsnappen aan. Verscheurd
tussen enerzijds een schuldgevoel omdat hij die dagelijkse gang
erheen zo verschrikkelijk vond, en anderzijds het deprimerende
vooruitzicht elke dag die ellende aan te moeten zien. Maar toch ook
de hoop dat het ooit weer allemaal goed zou komen. Het was toch
waar dat er soms wonderen gebeuren?! Wonderbaarlijke genezingen,
die twee woorden die de geest binnensluipen en daar de waarheid
gaan verdraaien, die beslissingen vertragen en de lijdensweg alleen
maar langer laten duren. Het was voor haar een wrede echo uit een
verleden dat nog maar net achter haar lag.
‘Hier is je cognac.’ Michael zette het glas voor haar neer. ‘Gaat
het een beetje?’
‘Het gaat wel. En jij?’
‘Dank je dat je bent meegegaan, Genevieve. Met jou erbij was het
niet zo’n boze droom als anders.’
‘Wat kun je voor hem doen, Michael?’
Hij staarde naar zijn glas. ‘Eigenlijk kan ik niets doen. Een
beetje tegen hem praten. Elke dag op bezoek gaan. Proberen
duidelijk te maken dat ik er ben. Voor hem.’ Michael wilde
Genevieve dolgraag alles vertellen. Het leek allemaal minder
onwerkelijk nu zij op bezoek was geweest. Rustig begon hij te
vertellen wat er gebeurd was.
Het was zo stompzinnig, zo volkomen zinloos. Hij had zijn vader
meegenomen naar de bioscoop, vertelde hij Genevieve.
Een film met Clint Eastwood - hij vond dat een erg goede acteur.
Het was nog een heel karwei om hem uit de flat naar beneden te
krijgen, omdat hij vroeger op zijn werk een ernstige rugblessure
had opgelopen. Hij was kelner geweest en op een dag was hij
gestruikeld met een grote stapel borden in zijn handen en dat was
meteen foute boel geweest. Werken kon hij wel vergeten en dingen
tillen en dragen was er ook niet meer bij. Naarmate hij ouder werd,
werd de handicap ernstiger. Hij had Michael echt nodig om hem te
helpen. Zo nu en dan kwam er iemand van de thuiszorg, maar dat was
niet genoeg. John had zijn zoon graag gegund om ‘het geluk elders
te gaan zoeken’; het was nu eenmaal Michaels ambitie om een top-kok
te worden. Een baan in Londen en de zorg voor zijn vader kon hij
wel combineren.
Ze wandelden die avond voorzichtig terug naar huis toen er een auto
met piepende banden de hoek om kwam scheuren. De bestuurder verloor
de macht over het stuur en de wagen raakte Michaels vader frontaal.
Hij was een paar meter de lucht in geslingerd, met zijn rug op de
motorkap terechtgekomen, eraf gerold en hard op straat gesmakt. Ze
waren net de weg overgestoken en zijn vader liep het dichtst bij de
stoeprand. Gewoonlijk liep Michael aan die kant en hij had juist
van plaats willen wisselen. Eigenlijk had hij het slachtoffer
moeten zijn.
De auto was hard doorgereden en Michael had noch het merk, noch het
kenteken in zich kunnen opnemen, zo druk was hij met zijn vader in
de weer. Zijn eerste gedachte was dat zijn vader dood was, vertelde
hij Genevieve. Hij was naast hem neergeknield - haast in shock en
misschien wel biddend - hij wist het niet meer. Iemand in de buurt
had het zien gebeuren en een ambulance gebeld en toen die
arriveerde hadden de verplegers een zwakke pols gevoeld. Dat was
als een geschenk van God geweest, zei hij. Hij was nooit gelovig
geweest, was nooit naar de kerk gegaan, had eigenlijk nooit zo over
die dingen nagedacht, maar op dat ogenblik was bidden het enige
waarvan hij voelde dat dat zijn vader zou kunnen helpen en het had
gewerkt! Zijn leven was erdoor gered!
Genevieve wachtte even. Hij staarde opnieuw in zijn glas.
Toen vroeg ze haast fluisterend: ‘Maar hoe lang laat het ziekenhuis
dat zo doorgaan? Die apparaten? Hoe lang blijven ze wachten of hij
misschien toch nog wakker wordt?’
Michael kromp ineen. Haast onhoorbaar, antwoordde hij: ‘Ze willen
dat ik ermee instem dat de beademing wordt gestaakt.’ Hij keek haar
aan en zijn gezicht was vertrokken van wanhoop. ‘Ik weet niet wat
ik moet doen!’
Heel teder probeerde ze hem te helpen. ‘Weet je, Michael, het gaat
er niet alleen om dat je vader lijdt. Het gaat er ook niet om hoe
lang hij nog in leven kan blijven. Het gaat er vooral om hoe lang
jij deze situatie kunt verdragen!’
Michael keek haar opnieuw aan, krampachtig zoekend naar iets om
zich aan vast te klampen. ‘Zeg me eens eerlijk,’ vervolgde ze. ‘Heb
je ooit gedacht dat hij maar beter dood zou kunnen zijn?’
Michael keek strak naar het tafeltje.
‘Dat heb ik wel van mijn vader gedacht,’ zei ze, en er kwamen
tranen in haar ogen. ‘Elke dag als ik wakker werd was mijn eerste
verschrikkelijke gedachte dat hij die nacht misschien wel in zijn
slaap was gestorven. En iets in me fluisterde dat dat voor iedereen
veel gemakkelijker zou zijn.’
‘Soms denk ik dat ook wel eens,’ zei Michael zachtjes.
‘Ik denk dat dat heel gewoon is, je moet je daar niet schuldig over
voelen.’ De woorden die ze zei leken van heel diep in haar te
komen. Ze had met niemand over haar vader gepraat, zelfs niet met
Seamus, en nu, op dit moment, zei ze al die woorden die ze niet had
durven denken, laat staan uitspreken, zo maar spontaan. Ze was
tevreden en enigszins opgelucht.
‘En wat als ik hem laat sterven terwijl hij eigenlijk nog wel een
kans zou hebben gehad? Wat dan?’
‘Michael, hield je vader van je?’
‘O, ja, absoluut.’
‘Wat denk je dan dat hij nu voor jou zou willen? Zou hij willen dat
je almaar doorging met te bewijzen hoe dapper en hoe sterk je bent?
Of zou hij willen dat je je eigen weg zou gaan en "je geluk zou
gaan zoeken". Hij hield van je en daarom zou hij niet anders willen
dan dat je gelukkig zou zijn. Maar om gelukkig te worden moet je
misschien wel iets afschuwelijks doen. Misschien is dat wat hij je
zou zeggen als hij dat zou kunnen.’
Michael staarde Genevieve aan. Haar gezicht straalde iets
bijzonders uit: warmte en overtuigingskracht en hij wilde niets
liever dan zich daaraan overgeven. Het was alsof ze alles heel
helder zag.
‘Hoe dan ook, het zijn verschrikkelijke oorden, die ziekenhuizen,’
zei hij. Hij nam een slok van zijn bier.
‘Ik haat ze,’ zei Genevieve met nadruk.
‘Toen ik klein was heb ik ook eens in een ziekenhuis gelegen,’
vervolgde Michael. ‘Ik was uit een klimrek gevallen en had mijn
pols gebroken. Het was afschuwelijk. Die ziekenhuislucht... ik heb
daar nog nachtmerries van.’
Genevieve knikte. ‘Engelse ziekenhuizen ruiken precies zoals
Franse.’
‘Het overkomt je altijd als je nog een kind bent, nietwaar?
Blindedarmontsteking, een gebroken been of een arm - het soort
dingen die je jezelf aandoet als je klein bent. En dan gebeurt het
later, als je oud bent - als je op weg bent om dood te gaan -
opnieuw,’ peinsde Michael. Genevieve was afgeleid en keek naar de
vloer. ‘Dat is toch zo,’ drong hij aan. ‘Heb jij nooit eens iets
gebroken als kind?’
Genevieve’s gezicht betrok en ze wendde haar ogen af. Ze kon niet
antwoorden.
‘Genevieve?’ Ze zei niets meer, het was alsof ze hem niet had
gehoord. Michael schrok. Wat had hij gezegd dat haar zo van streek
maakte?
‘Genevieve?’ Probeerde hij opnieuw. ‘Wat is er?’ Ze zat daar als
versteend, niet in staat om een woord uit te brengen. Hij strekte
zijn hand uit en raakte haar hand aan. Die lag met de handpalm open
in haar schoot. Toen ze zijn vingers voelde, keek ze omlaag.
‘Gaat het wel goed met je?’ vroeg hij.
‘Ja, hoor, alles is goed,’ antwoordde ze. ‘Sorry, maar ik ga even
naar het toilet.’
In de toiletten werd het schijnsel van de lampen boven de wastafels
gereflecteerd in de zweetdruppels die op haar huid lagen. Ze voelde
zich opeens verschrikkelijk, alsof ze moest overgeven of zou
flauwvallen. Misschien kwam het alleen maar omdat het zo’n lange
dag was geweest, dacht ze - of misschien was het gewoon een
opkomend griepje. Maar diep van binnen wist ze dat dit iets anders
was. Alle kleur was uit haar gezicht weggetrokken en haar huid
glinsterde klam in het lamplicht. Genevieve voelde zich duizelig.
Ze liep half struikelend een van de toiletten binnen. Haar
ademhaling ging veel te snel, besefte ze, ze moest overgeven. Ze
voelde hoe ze werd teruggetrokken naar dat oord, naar die beelden,
naar de geuren, naar de mensen die om haar heen hadden gestaan en
haar gedwongen hadden, naar de brandende pijn die ze had gevoeld en
naar het verblindende licht boven haar, waardoor ze bij was gekomen
en zich bewust was geworden van wat er uit haar lichaam was
gerukt...
Genevieve gaf over boven de toiletpot, haar ingewanden in een
gruwelijke kramp, brakend, brakend, tot haar lijf leeg was. Ze zonk
op de grond en omklemde het koele porselein totdat haar
misselijkheid langzaam afnam. Even later lukte het haar om op te
staan. Zwaar leunde ze tegen de wand van het toilet. Ze was
volkomen uitgeput en kon nauwelijks rechtop staan.
Ze bleef nu wel heel lang weg, vond Michael. Hij begon zich zorgen
te maken. En toen hij haar zo in-bleek zag terugkomen, namen die
zorgen alleen maar toe. ‘Wat is er aan de hand met je, wat is er?
Je ziet eruit alsof je doodziek bent.’
Ze ging naast hem zitten. Hij pakte haar hand. Michael voelde de
wanhoop in zich groeien. Hoe kwam het toch dat mooie en goede
dingen waarmee hij in aanraking kwam onmiddellijk door hem besmet
raakten? Alles wat mooi was leek door zijn aanraking meteen in
scherven te vallen.
‘Het spijt me zo,’ zei hij schor. ‘Wat kan ik doen?’
Genevieve keerde zich langzaam naar hem toe en er verscheen een
flauwe glimlach op haar gezicht. ‘Jij kunt het niet helpen,’ bracht
ze met trillende stem uit.
‘Wat is er dan? Wat is er met je? Is het iets dat ik gezegd
heb?’
Ze keek hem aan en zag de hevige bezorgdheid op zijn gezicht. ‘Ja,
Michael,’ zei ze langzaam, ‘ja, ik heb al eens in een ziekenhuis
gelegen. Het was affreux - afschuwelijk.’
Hij pakte haar hand stevig vast - die hand was ijskoud, maar toch
klam. Hij streelde hem zachtjes met zijn duim. ‘Ik denk dat het
goed voor je is als je het me vertelt,’ zei hij rustig. Zijn stem
klonk kalm en sterk. Ze keek naar zijn vriendelijke ogen en zag dat
ze begrip uitstraalden. ‘Het is veel beter als je het vertelt,
geloof me.’
‘Het is al lang geleden. Ik was nog erg jong.’ Hij bleef haar blik
vasthouden en pakte haar hand nog steviger vast. Ze opende haar
mond en de woorden kwamen vanzelf. ‘Het was voor een abortus.’
Michael knikte, maar Genevieve voelde de beelden van toen weer in
zich opkomen en er kwam een floers voor haar ogen. Haar lichaam
knikte naar voren en Michael ving haar op in zijn armen.
‘Och God, Genevieve, arm ding.’ Met haar hoofd tegen zijn borst
begon ze te huilen, haar lichaam schokkend van verdriet en pijn. In
de fysieke en geestelijke ontreddering die haar bekentenis in haar
losmaakte klemde ze zich aan Michael vast. Hij streelde haar haren
en het was alsof ze tegelijkertijd met de tranen de pijn uit haar
lichaam dreef. En terwijl ze maar bleef huilen, in heftige golven,
klampte ze zich aan hem vast als aan een reddingsboei.
Eindelijk kwam haar lichaam wat tot rust en werden de tranen
minder. Hij hield haar stevig vast en boog zich voorover om haar
voorhoofd te kussen. Toen ze na een tijdje zo was gekalmeerd dat
het bijna was alsof ze sliep, trok hij zachtjes zijn armen
terug.
‘Ik breng je naar huis,’ zei hij.
‘Nee,’ protesteerde Genevieve. ‘Nog niet!’ Haar stem was hees. Ze
maakte zich van hem los en opende haar gezwollen ogen. Ze zag het
glas cognac op het tafeltje en wilde het pakken, maar Michael was
haar voor en bracht het glas naar haar lippen, terwijl hij haar met
zijn andere arm ondersteunde. De geur van de cognac was krachtig en
stimulerend. Voorzichtig liet hij wat druppels op haar lippen en
tong vallen en toen ze de drank proefde kwamen haar zintuigen weer
tot leven. Michael liet haar behoedzaam los.
‘Het is... het is... een erg akelige herinnering,’ zei ze, nog
steeds met trillende stem.
‘Het is goed, zeg maar niets meer. Ik zal een glas water voor je
halen en dan breng ik je naar huis.’
Hij stond op en liep naar de bar, Genevieve de gelegenheid gevend
wat tot zichzelf te komen. Ze was verbijsterd door wat er gebeurd
was, door wat Michael zomaar, met een paar woorden in haar had
losgemaakt. Het was een lelijk, pijnlijk stuk van haar leven en ze
had er niet over willen praten - nooit. Maar nu was het toch
uitgesproken. En toch was het niet voorbij, besefte ze met angst en
beven. De hele geschiedenis was onherroepelijk verbonden met
Seamus.
Michael kwam terug met een glas ijswater. Genevieve bedankte hem en
nam een paar slokjes. Het ging alweer beter met haar toen ze wat
van de koele vloeistof gedronken had. Het was wel vreemd, bedacht
ze. Ze had zichzelf zo vreselijk laten gaan in het bijzijn van
Michael, een vreemde eigenlijk. Ze had haar diepste geheim met hem
gedeeld - en toch geneerde ze zich niet. Integendeel, ze voelde
zich op haar gemak bij hem. Nee, meer dan dat: ze voelde zich
veilig.
Michael zag hoe langzaam maar zeker de kleur op haar gezicht
terugkwam. ‘Laten we gaan, Genevieve, we nemen een taxi en dan ga
je lekker naar bed.’