3

 

 

Die zaterdagavond zat Rufus Ransome aan de andere kant van de stad in Soho de laatste happen van zijn chateaubriand van zijn bord te schrapen en bracht deze op zijn vork langs de mille-feuille van zijn kin naar zijn openstaande mond. Rufus was een zwaarlijvige man. Hij was zo dik dat men zich wel gekscherend afvroeg of hij niet van het nijlpaard in plaats van de chimpansee afstamde. Hij had blauwe, waterige, uitpuilende ogen en een kale schedel met een paar donkere haarslierten die hij over z’n schedel plakte. Zijn armen en benen waren kort en plomp en hij woog met z’n lengte van slechts één meter zestig zo’n honderdtwintig kilo.
Het was moeilijk om zijn trekken te onderscheiden, want Rufus zag eruit als een opgeblazen ballon: alles verdronk in de zee van vet die zijn lichaam omhulde. Aan restauranttafeltjes moesten altijd speciale voorzieningen voor hem worden getroffen en er waren in het verleden zelfs slimme restaurateurs geweest die bij het ontwerp van hun interieur rekening met zijn omvang hadden gehouden in de hoop op een gunstige bespreking. Van eentje was bekend dat hij een speciale tafel voor Rufus had laten maken in een vergeefse poging althans één lovende regel in een recensie te krijgen.
Rufus was nu tweeënvijftig en had een aanzienlijke hoeveelheid tijd gespendeerd aan het vetmesten van de kalkoen zoals je zijn leven wel zou kunnen noemen. Als kind had hij altijd het beste voedsel gekregen. Zijn vader, St. John - een beroemd gastronaut die dagenlang onderweg was om een bepaald restaurant in Toulouse/Lausanne/München/Palermo te bezoeken - gaf als hoogleraar sociale wetenschappen een uur per week college in Oxford en had de rest van zijn leven in dienst gesteld van het najagen van genot, daarin bekwaam bijgestaan door zijn timide Schotse vrouw Mary, de dochter van de Laird of Larg, en zijn kogelronde zoontje Rufus.
Mary hing erg aan Rufus en stelde de grenzen van de moeder-zoonrelatie met haar toegeeflijkheid en verwennerij ernstig op de proef. Door complicaties bij zijn geboorte had Mary na Rufus geen kinderen meer kunnen krijgen. Sindsdien was het fysieke contact met haar echtgenoot verloren gegaan. St. John was echter streng voor de jongen en gebruikte zijn lezingen over de sociale geschiedenis van hun dagelijks voedsel en de formele handdruk elke ochtend bij het ontbijt om respect tussen vader en zoon op te bouwen. Hij was dan ook buitengewoon trots toen de jongen uiterst gevoelige smaakpapillen begon te ontwikkelen. Toen hij dertien was kon Rufus bourgognes van bordeaux onderscheiden, zesenzeventig kruiden thuisbrengen, en stond Melba-toast met rundermerg op zijn lijst van favoriete gerechten.
St. John had een groot fortuin geërfd van Rufus’ grootvader, dus kon het gezin tijdens de vakanties ‘onderzoek’ doen in het buitenland. Van Wenen tot Mombassa, van Djakarta tot Saigon, van Beijing tot New York, overal ging St. John op zoek naar het puikje van de internationale keuken. Alle informatie werd vlijtig opgeslagen tijdens de lange uren die St. John in zijn werkkamer doorbracht. Hij deed onderzoek voor een boek over de sociologie van het menselijk ras gerelateerd aan voedsel. Helaas stierf Rufus’ vader toen hij zestig was. Zijn werk was nog niet gepubliceerd, maar zijn onderzoek was keurig gedocumenteerd. Toen Rufus vijftien was en het gezin een zomer doorbracht in een gehuurde villa, net buiten Amalfï aan de westkust van Italië, besefte Rufus dat hij homo was. Zijn moeder had hem aangemoedigd de theatrale romantische dichters te lezen en de puber Rufus was zelf ook aan het schrijven geslagen. Toen hij op een avond in het licht van de ondergaande zon daarmee bezig was, werd het hem duidelijk. Het ene moment zat hij te kijken naar jongens uit het dorp die hun dagelijkse partijtje voetbal speelden, het volgende had hij de volgende regels op zijn kladblok gekrabbeld:

O, dat ik één kon worden
Met ‘t grote vuur van jeugd
Uitbarstend als een gouden regen van extase
Over hun gladde, bruine benen
Voldaan en vuil
Gemakkelijk ademend in de levenssappen van mijn eigen soort.

Rufus las nog eens over wat hij had geschreven, keek naar de soepele dijen en strakke billen van de bruine Italiaanse lijven en werd overweldigd door een woest verlangen. Toen hij naar huis terugliep, moest hij zijn kladblok voor zijn korte broek houden.
St. John had jarenlang gedaan alsof hij niets had gemerkt, maar natuurlijk wist hij het heel goed - hij herkende alle signalen. St. John had het sinds zijn benoeming dertig jaar geleden met iedereen in Oxford gedaan, met mannelijke studenten en leden van de staf, maar kon daar in Mary’s aanwezigheid natuurlijk niet over spreken.
Toen hij zeventien was, overkwam Rufus een gelukkig toeval. Hij was al seksueel actief en werd op een avond opgepikt door de hoofdredacteur van een krant. Rufus buitte de situatie uit en vroeg na afloop om een baan. Zijn carrière was daarna voortdurend in stijgende lijn gegaan en hij was nu een van de grootste levende legendes in wat vroeger Fleet Street was. Net zoals de theaterrecensenten in New York met één enkele kritiek een hele Broadwayshow kunnen wegschrijven, had Rufus Ransom dezelfde macht in de zich snel ontwikkelende, onderling sterk concurrerende restaurantwereld.
Deskundige, maar compromisloze recensenten zijn nooit erg geliefd. Maar de nationale afkeer jegens Rufus lag meer op het persoonlijke vlak. Hij was weliswaar populair in zijn eigen homokringetje, maar andere mensen die hem kenden hadden weinig waardering voor zijn arrogantie, egocentrisme en zijn nogal irritante overtuiging dat het venijn dat hij elke zondag publiekelijk spuide de literaire kwaliteiten bezat van een hedendaagse Oscar Wilde.
Zijn benadering van voedsel was die van de oude school. Er was maar één werkelijk grote cuisine ter wereld, en dat was de Franse. Al dat geklier met fusionkoken - een mandarijnentape-na de bij een kangoeroeterrine en meer van dat soort fraais, mijn god! - Rufus had er geen goed woord voor over. Het was een belediging voor de grote tradities van de Franse keuken.
Helaas was Rufus’ enige plezier, het simpele genoegen van het bevredigen van zijn honger, verloren gegaan. Hij had nooit meer honger geleden sinds 1968, toen hij in Cambridge studeerde en zijn moeder de wekelijkse mand met proviand te laat had afgeleverd. Hij was toen gedwongen geweest te overleven op wat de universiteitskeuken te bieden had, maar zijn gevoelige gehemelte kon dat miserabele voedsel niet verdragen. Rufus kon bepaalde dingen gewoon niet eten, gebakken bonen bijvoorbeeld, of Marmite. Hij was medeoprichter van de school die de Big Mac beschouwde als een pestepidemie, Coca-Cola als het rattengif van de twintigste eeuw en meringues uit de supermarkt als het werk van Lucifer zelf!
Vanavond was Rufus natuurlijk in een restaurant te vinden. In de afgelopen dertig jaar had hij geen enkele zaterdagavond voorbij laten gaan zonder zichzelf te ‘trakteren’, en wat Rufus betrof was elke dag met een g erin geschikt voor een restaurantexcursie. Deze zaterdag was het Le Gavroche geworden, waar hij weer eens van een declareerbare maaltijd kon genieten uit een van de beste Franse keukens in Engeland. Als je je concurrenten een stap voor wilde blijven, redeneerde hij, moest je gewoon veel buitenshuis eten om al die belachelijke nieuwe rages uit te proberen. Om zichzelf in het rechte spoor te houden, at hij minstens eens per week in een goed Frans restaurant.
Ter gelegenheid van dit uitstapje in de wereld van honderdvijftig pond per couvert was Rufus gekleed in een flessengroen geruit Van Heusen-overhemd met een donkerrode zijden das en een op maat gemaakt - dat moest wel vanwege zijn omvang - tweed pak van Savile Row, gepoetste bruine Oxford golf-schoenen en kasjmier sokken. De sokken waren een cadeautje van zijn dierbare, veel jongere vriend Pascal, die er onlangs vandoor was gegaan. Hij had ze wel met Rufus’ creditcard gekocht, maar wat maakte het uit, Rufus had geld genoeg en die arme Pascal had bijna niks. Het ondergoed dat hij aanhad was speciaal bij Big Man geborduurd.
Zijn tafelgenoot vanavond was zijn oude vriend Jasper Mendelson, een onroerendgoedmagnaat die rijk was geworden met het gat in de markt voor extravagante vrijgezellenhuizen en penthouses. Toevallig waren hij en zijn vriend Sébastian ook net uit elkaar. Zodoende zaten de twee ‘ouwe flikkers’ zoals Jasper hen opgewekt noemde - waarop Rufus verontwaardigd ‘Spreek voor jezelf had gezegd - hun zorgen te begraven onder een van de mooiste à la carte menu’s in Londen, uiteraard weggespoeld met eersteklaswijnen, voordat ze naar Club Louche zouden vertrekken op zoek naar nieuw jong bloed.
‘Wil meneer de dessertkaart zien?’ vroeg een stem achter Rufus’ schouder, discreet, attent, en tamelijk verleidelijk. Rufus probeerde zijn corpulente lijf zo te draaien dat hij de eigenaar van de engelachtige stem kon bekijken.
‘Natuurlijk, mijn beste, een dessert hoort erbij. Hoe moet anders het glas Château Yquem ‘53 gerechtvaardigd worden dat ik absoluut ga drinken? Wat jij, Jasper?’
‘Zeker, zeker, beste kerel. Het dessert is het dramatische einde van de maaltijd, de epiloog van een mooie voorstelling. Een maaltijd is niet compleet zonder dessert. Vertel eens, jongeman, wat kun je aanbevelen?’
‘Wij zijn natuurlijk beroemd om onze crème caramels, die uitstekend passen bij een glas Yquem. U zult ongetwijfeld tot de conclusie komen dat die twee elkaar perfect aanvullen.’ De kelner beëindigde zijn speech met een hoofdknikje. Hij had de woorden uitgesproken op de berustende toon van een figurant in een al talloze malen opgevoerd toneelstuk.
‘Dat lijkt me een goede suggestie,’ zei Rufus, geërgerd dat Jasper de aandacht van de kelner naar zich toe had getrokken. ‘Heb je ook voor mij een persoonlijke aanbeveling?’
‘Ik zou u hetzelfde willen aanraden, meneer.’
‘Goed dan,’ zei Rufus, de kaart dichtslaand. Hij wendde zijn hoofd af van de kelner en zette zijn gesprek met Jasper voort.
Als Rufus Ransome één karakteristieke eigenschap had, dan was het meedogenloze ambitie. Hoe idyllisch zijn leven ook leek met al die jongens en dineetjes, diep in zijn hart had hij een diepgeworteld verlangen naar nog meer erkenning, nog meer geld, nog meer applaus, nog meer respect. Hij wilde beschouwd worden als de hedendaagse Escoffier, hij wilde de bron zijn van alle kennis op het gebied van voedsel, de meester-commentator op de rol van voedsel als kunst. Hij wist dat hij vijanden had, maar vanachter zijn dekking van pen en papier kon hij aanvallen zonder zelf ooit klappen te krijgen.
En dat was natuurlijk het probleem. Rufus was niet meer dan een commentator. Altijd voelde hij een steek van jaloezie wanneer niet hij, maar een chef-kok voor een tv- of radioprogramma werd gevraagd. Hij mocht dan een amusant verteller zijn, dacht hij op sombere momenten, maar als denker werd hij niet gerespecteerd. Hij zou minder vijanden hebben als zijn professionaliteit erkend zou worden. En daarom was het boek zo belangrijk. Rufus had de ambitie het werk van zijn vader voort te zetten waar die het had moeten opgeven. Hij wilde het grote werk over de sociale implicaties van gastronomie publiceren. Maar een boek schrijven was verdomd hard werken.
In elk geval had hij het respect van Emmanuel Coq verworven, de beroemdste chef-kok van het land, door een serie gênant slijmerige recensies over hem te schrijven. Coq had nooit een restaurant geopend zonder een door Rufus geschreven fanfare. Rufus verafgoodde de man en alles wat hij deed. Coq had inmiddels een soort meester-leerling relatie met Rufus gecultiveerd door hem af en toe voor een intiem dineetje uit te nodigen, wat Rufus het gevoel gaf dat hij favoriet was. Tijdens deze maaltijden bespraken ze de opkomende sterren aan het gastronomische firmament en werden Coqs directe concurrenten door het slijk gehaald. Die konden rekenen op een slechte recensie van Rufus.
Seamus Bull, die voor Coq had gewerkt voordat hij zijn eigen zaak opende, werd als een Judas beschouwd. Coq was van plan geweest hem onder zijn vlag een zaak in Knightsbridge te laten runnen, maar net voordat het rond was, had Bull hem verraden door met die geldschieter Salvatore in zee te gaan. Voor dertig zilverlingen had Bull hem verkocht, zoals Coq bitter opmerkte. Coqs enige missie was nu zijn ondergang te bewerkstelligen: het opzetje met de News of the Globe had prachtig uitgepakt -wat had Rufus zijn plan toegejuicht! Maar er waren meer kanonnen nodig om het schip tot zinken te brengen. Emmanuel was er klaar voor.
Rufus vond het prachtig dat Coq hem zijn trucs vertelde. Hij moest toch al weinig hebben van Bulls agressieve tactieken. Coq daarentegen was verfijnd, geraffineerd, deskundig, en hooghartig. Net als zijn vader. Een echte man.
‘Rufus, het was werkelijk verrukkelijk. Met niemand eet ik zo lekker als met jou. Ik voel me nu een stuk beter sinds het verdriet over mijn Sebastian.’ Jaspers laatste verovering had die ochtend zijn appartement na zes maanden verlaten. ‘Mag ik een toast uitbrengen? Misschien hebben we een glas Pommery nodig om dit in het juiste licht te zien. Ober!’
‘Ja, meneer?’
‘Breng ons onmiddellijk twee glazen Pommery.’
‘Jawel, meneer.’
‘Ik hoop wel dat het een opgewekte toast wordt, Jasper.’ Rufus vond het buitengewoon irritant dat hij de helft van de tijd moest luisteren naar Jaspers emotionele rampspoeden, terwijl die van hemzelf veel belangrijker waren.
‘Natuurlijk, beste kerel. Het is verbazend wat een stukje Frans rundvlees en crème caramel voor de geest vermogen. Ah, daar zijn ze. Zeer bedankt. Dus: op nieuwe grazige weiden!’
‘Op nieuwe grazige weiden!’ antwoordde Rufus. ‘Goed dat je het zegt. Tijd voor Club Louche.’
‘Inderdaad, tijd voor Club Louche, Rufus.’