I
De Eurostar naderde de blauwe gewelven boven
Waterloo Station. De trein die geruisloos en soepel vanuit Parijs
was aan komen zoeven, vertraagde z’n snelheid en kwam ten slotte
met minieme schokjes tot stilstand. De elektronische deuren gingen
traag sissend open. Genevieve pakte haar weekendtas, haalde diep
adem en kwam overeind. Door het raam van de trein zag alles er
gewoon en toch vreemd uit - een vreemd land waarin duizend dingen
anders gedaan werden, maar met een gewoon treinstation in een
gewone stad. Ze zou het wel redden. Ze moest wel.
Genevieve liep het gangpad door en stapte het perron op. Het begon
al te schemeren. Ze liep door de enorme, overkoepelde hal naar een
bord waarop ‘Taxi’s’ stond en kwam terecht in een grauwe straat
achter het station. Terwijl ze in de rij stond te wachten, keek ze
op naar de smerige gebouwen van Waterloo, die zinderden in de
wazige hitte aan het einde van de dag, omringd door kronkelende
grijze rijstroken.
‘Notting Hill, alstublieft,’ zei ze tegen de chauffeur terwijl de
taxi optrok tot bij het bord. Onderuitgezakt en verveeld in zijn
T-shirt en spijkerbroek mikte hij zijn sigarettenpeuk het raampje
uit en knikte naar Genevieve dat ze kon instappen.
‘Wat je maar wil,’ antwoordde de chauffeur toen ze achterin stapte,
haar tas met zich meezeulend. Hij trok op en keek in zijn spiegel
naar zijn passagier, naar haar jonge, door platinablond haar
omlijste gezicht, naar haar huid, die licht gebruind was door een
zomer die kennelijk een stuk beter was dan de zijne. Maar nu scheen
de Britse zomer dan toch eindelijk gearriveerd te zijn. Na een
grijze, natte augustusmaand was september heet en windstil. De
lucht in de stad was zwaar en maakte de sfeer benauwd, klam en
drukkend.
Kan zestien maar ook zesentwintig zijn, dacht hij. Ze deed hem
denken aan zijn eigen dochter, die hij een paar uur geleden nog op
haar donder had gegeven omdat ze pas om drie uur ‘s ochtends was
thuisgekomen. Ze was verdomme pas vijftien, maar hing wel rond in
cafés en nachtclubs. Je kon niet eens meer schatten hoe oud die
meiden van tegenwoordig waren. Deze was in elk geval Frans, dat
hoorde hij aan haar accent. En hij zag het aan haar angstige
gezicht. Ze was waarschijnlijk voor het eerst in Londen.
De chauffeur was trots op zijn mensenkennis: hij kon altijd zeggen
wie ze waren en waar ze heen gingen. Hij had zijn leven lang al
vreemdelingen opgepikt en geleerd wat achter hun gezicht
schuilging, wat hen dreef.
‘Aan welke kant van Notting Hill moet je zijn? Holland Park of
Bayswater?’ vroeg hij om een praatje te beginnen.
Genevieve wist het antwoord: Holland Park, de kant van Notting Hill
waar het grote geld zat, waar geen flats waren, maar alleen
villa’s, waar alle auto’s een open dak of vierwielaandrijving
hadden, waar geen supermarkten waren, maar alleen
delicatessenwinkels. Dat had ze in een culinair tijdschrift
gelezen.
‘Holland Park,’ antwoordde ze zelfverzekerd.
‘Ga je daar bij familie op bezoek?’
‘Wat zegt u?’ vroeg ze, proberend boven de herrie van de motor en
een passerende sirene uit te begrijpen wat de chauffeur zei.
‘Sorry, ik kon u niet verstaan.’
‘Ga je bij familie op bezoek? Of bij vrienden?’
‘O, nee, niet precies. Nou ja, bij een kennis misschien.’ Genevieve
draaide het verhaal af dat ze al zo vaak aan haar tante en
vriendinnen had verteld. ‘Ik ben naar Londen gekomen om mijn Engels
te oefenen. Ik wil hier een baan zoeken.’
‘Juist ja, ik snap het. Is dit voor het eerst dat je in Londen
bent?’
‘Ja.’
‘Je spreekt heel goed Engels.’
‘Dank u. Ik heb Engels gestudeerd aan de universiteit.’
Genevieve keek nadrukkelijk uit het raampje. Het was al traumatisch
genoeg naar dit land te moeten zonder ook nog eens in het Engels
met een taxichauffeur te moeten leuteren. Ze probeerde de
historische bezienswaardigheden waar ze langsreden te herkennen -
ze had een fotoboek van Londen gehad toen ze klein was. Trafalgar
Square, Hyde Park Corner, Marble Arch. De straatlantaarns waren nu
aangegaan en verspreidden een zacht oranje gloed. Ze stopten en
trokken weer op in het zaterdagavondverkeer op Bayswater Road en ze
keek geamuseerd naar de bewakers die de bezoekers uit Hyde Park
veegden voordat ze de hekken sloten voor de nacht. Ineens maakten
de monstrueuze hotels die langs de noordkant van Bayswater Road
stonden en het park aan de zuidkant plaats voor een fonkelend lint
van bars, winkels en restaurants.
‘Dit is Notting Hill Gate. Waar wil je precies heen?’
Genevieve aarzelde. Ze moest erlangs rijden - gewoon om het met
eigen ogen te zien. ‘Bay Avenue, alstublieft,’ dwong ze zichzelf te
zeggen.
De taxichauffeur keek weer in zijn achteruitkijkspiegel - hij
hoopte dat ze hier genoeg geld voor had. Maar als ze naar Bay
Avenue wilde, dan moest dat haast wel. Hij sloeg rechtsaf naar
Pembridge Villas, waar hij in westelijke richting ging naar Holland
Park, het rijke zusje van Notting Hill.
Notting Hill schitterde. Genevieve had gehoord dat het een van
Londens welvarendste wijken was en vanavond kon ze de rijkdom, het
amusement, en de glamour in volle glorie bekijken. De stad was in
haar element op deze warme nazomeravond en zij had geen haast om
haar bestemming te bereiken. Ze vond het niet erg om in het verkeer
vast te zitten, hoewel de chauffeur er duidelijk anders over dacht
en geïrriteerd zijn voorhoofd afveegde met een blauwe zakdoek.
Genevieve zat achterover geleund en dronk met grote ogen de beelden
in. Het was nu over negenen en de straten waren al vol mensen die
de bars niet meer in konden. In Parijs was het om deze tijd meestal
stil, daar ging je pas om tien of elf uur stappen.
Iedereen zag er welvarend uit en was duur gekleed in de
gestroomlijnde stijl en glanzende stoffen van dure ontwerpers.
Meestal het handelsmerk van veel geld en weinig fantasie, dacht
Genevieve. Toch had Notting Hill ook zijn excentrieke kanten, zag
ze. Een zorgvuldig gecultiveerde bohème, een bestudeerde dramatiek
zelfs, in de zwier van een lange rok, het gebaar met een
sigarettenpijpje, dreadlocks in een pak. Vanuit de taxi zag ze de
uitgaanders uit flessen en glazen drinken. Er waren er al die wat
wankel op de benen stonden en met glazige ogen harder praatten dan
nodig was. Door de alcohol en de warme avondlucht leek het zweet de
menigte collectief uit te breken.
Midden op Portobello Road stond Genevieve’s taxi muurvast in een
file van andere taxi’s, dure Jaguars, ronkende BMW’s en het laatste
model Audi’s. De auto’s van de rijken van Notting Hill, die hun
eigenaars vervoerden naar chique party’s, theaters in West End of
cafés waar je je moest laten zien. Niet zoveel verschil met Parijs,
dacht ze glimlachend, ineens opgemonterd bij de herkenning van
algemeen menselijk gedrag. Ze voelde zich dapper. Eindelijk deed ze
waar ze zo lang op had gewacht.
‘Sorry, we zitten blijkbaar vast,’ riep de taxichauffeur, heel goed
wetend dat de route die hij had gekozen niet de snelste en evenmin
de meest directe was. Hij wierp een blik op de meter, waar nu een
flink bedrag op stond, en besloot de volgende afslag links te
nemen.
Het viel Genevieve op dat er enorm veel restaurants tussen de cafés
en bars in lagen. Allemaal stampvol, voor zover ze kon zien door de
glazen puien die trots de weldoorvoede, fraai uitgedoste,
drinkende, kauwende, babbelende, met zichzelf pronkende clientèle
toonden. Ze stelde zich voor dat ze zelfs in de taxi de
restaurantgeluiden kon horen, het geroddel en het geluid van bestek
tegen porselein waarop zorgvuldig hapjes aan vorken werden geprikt.
Dit was een plek waar je goed kon laten zien dat je geld had, waar
extravagantie nooit vulgair scheen en waar je zelden rijker was dan
degene die naast je zat. Het Manhattan en de Champs Elysées van
Londen, had ze het horen noemen. Een exclusieve plek. Genevieve was
onder de indruk. Seamus had het ver geschopt.
De taxi reed door een paar woonstraten en kwam toen uit op een
majestueuze avenue met fraai gestucte gevels. Hier moest het
epicentrum zijn, het kloppende hart van de wijk. Nog eleganter dan
tot nu toe, constateerde Genevieve, want hier waren geen cafés,
geen krantenverkopers die tegelijkertijd de verlepte groenten aan
de man probeerden te brengen die in de grote manden voor hun stal
lagen. Hier waren boetieks, patisserieën, duur ogende koffiebars.
In de bomen hingen fonkelende lichtjes. En halverwege de laan,
geflankeerd door twee bomen in aardewerken potten, boden twee
enorme, helder verlichte ramen uitzicht op de eetzaal. En erboven
stond in grote, groene, Romeinse letters de naam: MARROW.
‘Wilt u hier heel even stoppen, alstublieft!’ vroeg ze. Een gevoel
van groot ontzag beving haar en in haar maag kriebelde een
mengeling van opwinding en angst. Ze had zich zoveel voorstellingen
gemaakt van deze plek, maar de werkelijkheid was overweldigend.
Toen de taxi aan de overkant stopte, zag Genevieve dat andere
voorbijgangers net als zij een glimp probeerden op te vangen van
het theater dat zich binnen afspeelde. Tussen de zware, gele
gordijnen die de hoge ramen omlijstten, kon ze de met linnen
gedekte tafels zien, waaraan stoere mannen en onberispelijk gekapte
vrouwen met zelfvoldane gezichten zaten te genieten.
‘Heb je daar gereserveerd?’ zei de taxichauffeur toen hij geen
verdere instructies van zijn passagier kreeg.
‘Nee, ik wilde het alleen maar zien,’ antwoordde ze.
‘Je hebt mazzel als je daar binnen weet te komen, dat kan ik je wel
vertellen. Ze zeggen dat ze een wachtlijst van maanden hebben.
Zelfs Cher kon er geen tafel krijgen toen ze laatst in de stad
was.’ Aha, dat is het dus, dacht de chauffeur. Nu wist hij waar ze
op uit was. Ze was zo’n sterrentoerist, zoals die Japanse meisjes
die altijd naar het zebrapad op Abbey Road wilden.
‘O ja?’
‘Yep, het is een van de exclusiefste restaurants van Londen,’
verklaarde de chauffeur op de toon van iemand die er elke dag at.
‘Dus hier moet je zijn?’ vroeg hij, zich afvragend of ze gekomen
was om de handtekening van de portier te vragen.
Nee, vandaag niet, dacht ze. Ze wierp nog een laatste blik op het
restaurant, op de eetzaal en op het kunstig bewerkte, goudkleurige
behang. De eetzaal had zo te zien meer damasten lambrekijnen en
draperieën dan een balzaal in het paleis van Versailles. Plotseling
voelde ze zich heel kwetsbaar en alleen. Ze voelde zich ver
verwijderd van deze wereld. Op dit moment in elk geval. Ze wilde
hier nu zo snel mogelijk vandaan. Ze pakte haar tas en zocht naar
het stukje papier met het adres erop. Ze probeerde het uit te
spreken, maar haar stem liet haar in de steek. Ze gaf het velletje
aan de chauffeur.
‘Venushotel, Earls Court Road,’ las hij hardop. Hij knikte. Rot op,
dacht hij bij zichzelf. Als ze daarheen moest, kon hij een
behoorlijke fooi wel op zijn buik schrijven.