Toen ze aan het einde van de straat kwamen reed Susan in westelijke richting, weg van de oprit naar de verkeersweg. Op de achterbank zei Frankie: 'We moeten de verkeersweg nemen. Dat is sneller.'

'Ik weet een weg die korter is,' zei Susan. 'Ik weet hoe we snel bij het politiebureau kunnen komen. Echt waar.'

Charlotte, die naast haar zat, ,keek naar Susans handen, die krampachtig het stuur vasthielden. Ze wilde zeggen: ontspan je maar, we kunnen nu rustig aan doen, we zijn uit het huis weg, maar ze zei niets. De verbetenheid waarmee Susan reed deed haar zwijgen.

Frankie zei: 'Ik heb nog nooit gehoord dat er een snellere weg is. Over de verkeersweg ben je er het vlugst.'

Susan schudde haar hoofd. 'Nee, nee, dat is niet waar.'

De straten werden steeds donkerder en stiller. Frankie leunde

achterover en keek naar buiten. Er sloop iemand om het huis, dacht hij. Maar ze waren ontsnapt. Alles was nu goed. Alles zou in orde komen. Er was niets aan de hand. Maar toch ... toch was er nog steeds iets waar hij niet op kon komen. Ze gingen naar de politie en er zou iemand met hen mee terug naar huis gaan, de enge man zou weg zijn en mamma zou thuiskomen, en dan was het net of er nooit iets gebeurd was. Alleen ... alleen bleef hem iets dwarszitten, iets dat hem niet te binnen wilde schieten.

Ze reden langs een restaurant aan de rand van de verkeersweg. Toen maakte Susan weer een bocht, deze maal naar links, weg van het uithangbord waarop in bloedrode letters 'Restaurant' aan- en uitflitste. Een kortere weg, dacht Frankie. Hij kende maar één manier om snel in Pastorville te komen, en dan reed je niet hierlangs.

Er was iets anders.

Iets anders.

Op een middag ... waarom kon hij er niet opkomen? Charlotte draaide zich om en glimlachte naar hem en daardoor voelde hij zich wat meer op zijn gemak. Als Charlotte dacht dat alles in orde was, was dat ook zo. Dus hoefde hij zich nergens druk over te maken.

Op een middag, dacht hij weer. Een middag. Wanneer? Waarom moest hij daar steeds aan denken?

Hij keek weer even uit het raampje. Ze waren niet meer in de buitenwijk. Buiten was het overal donker, er stonden geen straatlantaarns. Nergens licht. Er was niets dat hem vertrouwd voorkwam, behalve het vage lichtschijnsel dat in de regenachtige lucht hing en dat uit de buitenwijk kwam die nu achter hen lag. Waar gingen ze heen? Wat was dit voor een rare route?

Een bepaalde middag, dacht hij.

Houd je ons voor de gek, Frankie? Weet je zeker dat je echt iemand hebt gezien?

Hij voelde zich ineens heel moe worden en deed verward zijn ogen dicht.

Hoe groot? Hoe klein ? Wat was de kleur van de kleren ?

Ik kan het me niet herinneren, ik kan het me niet herinneren, eerlijk niet.

Hij opende zijn ogen weer toen hij Charlotte tegen Susan hoorde zeggen: 'weet je de weg wel, Susan?'

'Natuurlijk weet ik die,' zei ze.

'Ik herken hier niets,' zei het meisje.

Susan haalde een hand van het stuur en stak hem in het donker uit om Charlottes haar even aan te raken.

'Ik weet waar we heengaan,' zei ze. 'Vertrouw maar op mij.'

Charlotte keek versteend naar Susans hand die van haar haar naar het dashboardkastje ging; ze zag Susan het kastje openmaken en er iets uitnemen, iets donkers en zwaars dat ze in haar schoot legde terwijl ze verder reed. Iets. Iéts.

'Susan,' zei ze.

Susan gaf geen antwoord en hield haar blik op de donkere weg gericht, waarop de koplampen heldere strepen trokken.

Frankie ging rechtop zitten. Nee, dacht hij. Dat klopt niet. Ik moet me vergissen.

Toch bleef het maar terugkomen, en ineens was hij er heel zeker van.

Die middag in het bos.

Die middag. Toen ze in het bos waren.

Toen.

'Jij was in het bos, hè!' zei hij met schrille stem. 'Ik heb je in het bos gezien, klopt dat?'

Susan glimlachte.

'Jij hebt ons in het bos begluurd!'

Charlotte draaide zich om om het portier open te gooien. Maar ze voelde hoe Susans hand zich om haar pols sloot en ze wist, zelfs al was het donker in de auto, zelfs al heerste er een ondoordringbare duisternis, dat het zware ding dat Susan tevoorschijn had gehaald een revolver was.

'Susan, alsjeblieft...' Ze hoorde de hapering in haar eigen ijle stem. Je wilt huilen. Je wilt huilen. Niet doen, Charlotte. Houd je tranen in bedwang.

Susan zei glimlachend: 'Wind je niet op, kinderen. Maak je niet ongerust en blijf kalm zitten.'

'Waar gaan we heen?' vroeg Frankie.

Susan zweeg een poosje voor ze antwoord gaf. 'We gaan naar jullie pappa toe. Jullie willen hem toch graag terugzien, is het niet?'