De blinde man luisterde, met zijn hoofd een beetje schuin om zich te concentreren. Geluiden waren als kennissen, als betrouwbare oude vrienden. Hij kon zijn klok 's morgens gelijk zetten op de postbode, of op de buurman die weer moest zwoegen om zijn auto op gang te krijgen; en daarna kwam de schoolbus met zijn piepende remmen en het gesis van de automatische deuren als de kinderen waren ingestapt. Verder had je de auto van de wasserij die twee keer per week drie deuren verderop stopte. Luiers, waarschijnlijk. Hij herkende het geluid van de motor omdat die slecht was afgesteld. Aan de hand van die geluiden deelde hij zijn leven in. Hij wist ook wanneer het avond werd, omdat hij dan geen kinderen meer hoorde, omdat het kouder werd en omdat hij zijn dochter hoorde die iets klaarmaakte in de keuken.
Hij bewoog zijn benen en tilde zijn voeten weer in bed. Daarna zocht hij naar het laken en trok het over zijn lichaam. Zijn benen voelden verdoofd aan, een gevoel dat hij altijd kreeg als hij probeerde op te staan. Hij kon zijn eigen gewicht niet meer dragen en dat vond hij nog erger dan zijn blindheid - het idee dat zijn spieren verslapten en nooit meer goed zouden worden.
Toen hij de auto het garagepad op hoorde rijden en de voordeur open en dicht hoorde gaan sloot hij zijn ogen en deed net of hij sliep. Je bent bang, dacht hij. Ze maakt je bang. Je eigen dochter. Hij luisterde, en voelde een adertje kloppen onder een van zijn ogen. Hij hoorde haar beneden in de woonkamer en vroeg zich af waar ze die avond was geweest. Ze liep de kamer door en ging de keuken in - hij hoorde water stromen en het geluid van een bord dat op tafel werd gezet - toen ging de achterdeur open en hoorde hij haar voetstappen op de kiezels die om het zwembad lagen. Stilte. Het was nu stil.
Wat had ze bij dat verdomde zwembad te zoeken?
Kon hij nu maar zien, hij zou zo graag de uitdrukking op haar gezicht willen zien; wat was ze in vredesnaam aan het doen? Stond ze daar alleen maar in het donkere water te staren? Wat dééd ze?
Hij hield zijn ogen stijf dicht en wenste dat Nick nog in huis was, want hij had Nick aardig gevonden. Nick had hem zo af en toe Erle Stanley Gardner of Agatha Christie voorgelezen - iets wat zijn eigen dochter nooit zou doen. Jezus, hoe kon je het Nick kwalijk nemen dat hij haar in de steek had gelaten ? Je kon het geen enkele man kwalijk nemen dat hij wegliep bij een vrouw die verdomme niets anders deed dan janken en kniezen ...
En die andere dingen.
Die echt gekke dingen.
Soms hoorde hij haar in het holst van de nacht naar Charlies kamer gaan en dan luisterde hij naar haar zachte stem die klonk alsof ze een kind in slaap suste. 'Alles is goed, Charlie. Mammie is bij je. Had je een nachtmerrie, schatje? Een akelige droom?'
Verdomme, zei hij tegen zichzelf. Denk nou verdomme niet aan Charlie. Goddomme. Hij probeerde nu aan Nick te denken en hij vroeg zich af waar hij was en waarom hij nooit op bezoek kwam. Misschien had hij helemaal geen zin om hier terug te komen, dat kon je hem ook niet kwalijk nemen. Ik zou ook weggaan, dacht hij, als ik me maar bewegen kon. Als ik die stomme ledematen van me aan het wérk kon krijgen.
Hij hoorde het grind weer knarsen en de achterdeur dichtslaan. Ze was weer in de keuken. En daarna was het stil. Wat doet ze nu? Zit ze aan de keukentafel? Kijkt ze uit het raam? Wat is ze nou precies aan het doen?
Die blindheid. Deze waardeloze wereld van geluid, dit ontbreken van kleur en schaduw en licht. Hij was ineens weer bang en moest aan dingen denken die hij afschuwelijk vond.
Ik zou er helemaal niets tegen kunnen doen. Ze kan iets giftigs in mijn eten stoppen en ik kan er niets tegen doen. Ze kan de kamer binnenkomen als ik slaap en een kussen op mijn gezicht drukken en ik heb de kracht niet om me te verzetten.
Je kunt jezelf niet verdedigen.
Waar is Nick, verdomme!
Nick zou erop letten dat ze me niets doet.
Toen dacht hij: ze geeft mij en Nick de schuld, ze geeft ons nog steeds de schuld van wat er gebeurd is. Jezus, het was natuurlijk verdomde erg allemaal, maar het was zijn schuld niet dat ze een huis hadden gekocht met zo'n vervloekt zwembad erbij. Het was zijn schuld niet, verdomme!
Hij bewoog zijn hoofd en dacht; het was zaterdagmiddag en ze was ergens heen, misschien naar een winkel - dat wist hij niet zeker meer - en Nick was naar zijn kamer gekomen met zes blikjes bier, die ze hadden opgedronken. Aan dat gedeelte had hij een goede herinnering overgehouden. Toen was Nick slaperig geworden en naar zijn eigen kamer gegaan om een dutje te doen. Hij kon zich zelfs herinneren dat Nick gegaapt had toen hij de deur uitliep. Hij had met een halfvol bierblikje in zijn handen zitten luisteren naar Charlie die beneden aan het spelen was met haar poppen en met ze omging alsof het echte mensen waren. Ze praatte tegen ze en gaf ze standjes. 'Ik heb je toch gezegd dat je stil moet zitten? Heb ik je dat niet gezegd, Belinda?' Daarna zong Charlie iets, misschien wel een slaapliedje om de poppen in slaap te sussen. En daarna?
Hij had het nu koud. Hij hoorde haar op de trap. Ze kwam langzaam en stilletjes naar boven, alsof ze niet wilde dat hij haar hoorde. Een dief, een schaduw in de nacht - daar leek ze op.
En daarna?
Daarna was het stil geworden in huis, misschien was hij wel in slaap gevallen, had hij een dutje gedaan, hij kon zich geen bijzonderheden herinneren, behalve Nicks gesnurk dat hij door de muur heen hoorde. Waarom had hij toen geprobeerd op te staan? Er was iets geweest: noem het maar intuïtie. Hij was, leunend tegen de muur, overeind gekomen, met zere benen en slappe spieren; en wat hij zich wel goed herinnerde was de manier waarop hij het kind keer op keer geroepen had.
'Charlie? Charlie? Charlie!'
Niets.
Helemaal niets.
Het bleef stil.
Hij probeerde die herinnering te vergeten. Hij probeerde het uit zijn gedachten te bannen. Hij hoorde dat zijn dochter nu voor zijn slaapkamerdeur stilstond. Hij wist niet zeker of die deur open was of dicht. Dat vond hij erg, want als de deur open was stond ze daar naar hem te kijken en hij kon de uitdrukking op haar gezicht niet zien. Ze kan me vermoorden. Ze zou me nu gemakkelijk kunnen vermoorden.
Hij hield zijn adem in tot hij dacht dat zijn longen zouden barsten. Toen voelde hij dat ze naar hem keek, het was net zo duidelijk te voelen als een hele kleine golfbeweging. Hij voelde letterlijk haar blik.
Ze haat, dacht hij. En ze haat op een manier die vergeten en vergeven onmogelijk maakt.
Toen was ze in de kamer. Ze zei: 'Je slaapt niet.'
'Ik sliep wél,' antwoordde hij. 'Je hebt me wakker gemaakt.'
Hij vroeg zich af of ze de lichte paniek in zijn stem kon horen. Ze liep naar het bed toe en raakte iets aan op het nachtkastje.
'Je hebt je eten laten staan,' zei ze. Hij hoorde dat ze een dienblad optilde. Er rinkelde iets, de flesjes met zijn pijnstillers en zijn slaaptabletten.
'Het is gewoon zonde,' zei ze.
'Ik had geen honger.'
'Nee?'
'Soms heb ik geen honger,' zei hij. 'Is dat een misdaad?'
Ze zei niets. Hij rook nu een brandende sigaret - en daarna hoorde hij een zacht sissend geluid dat maar heel even duurde. De geur van iets dat heel kort brandde en daarna gedoofd werd. Ze heeft haar sigaret uitgedrukt in mijn pap of wat ze me uren geleden ook maar als avondeten gebracht heeft. Het is mijn schuld niet, dacht hij. Wreek het niet op mij.
Ze pakte het blad op, draaide zich om en hij hoorde dat ze naar de deur toeliep.
'Welterusten,' zei ze. 'Droom lekker.'
Hij gaf geen antwoord. De deur ging zachtjes dicht - en een verward ogenblik lang had hij het gevoel dat ze nog in de kamer was, dat ze hem voor de gek hield en hem wijs probeerde te maken dat ze weg was gegaan. Hij keerde zijn gezicht naar de deur toe en wachtte.
Hij moest domweg wachten.
Droom lekker. Droom lekker eng. Hij vroeg zich af of zijn hartslag te horen was.
Toen hoorde hij haar de trap afgaan en kon hij weer rustig ademhalen. Hij ging plat op zijn rug liggen, met open ogen. Hij dacht: ik laat me niet door haar vermoorden. Ik laat me niet door haar vermoorden zonder weerstand te bieden. Ik heb niets verkeerds gedaan. Hoe kan ze mij de schuld geven?
Er klonk nu een ander geluid van buiten, het geluid van een auto die langzaam langs het trottoir reed, stilhield, en toen achteruit tot voor hun garagepad terugreed. Daarna sloegen er twee deuren dicht en hij dacht: bezoek? Op dit uur van de avond bezoek?
Wie dan?
Hij ging recht overeind zitten en deed zijn best om iets te horen. De voordeur ging open en dicht en er klonken een paar stemmen
tegelijk maar ze waren verdomme te zacht voor hem om iets op te vangen. Hij probeerde het, met zijn hoofd scheef, maar het was onmogelijk: ze had zijn kamerdeur achter zich dichtgetrokken. Opnieuw kwam het gevoel van zijn eigen donkere eenzaamheid terug, als een zwerm kleurloze vogels.