Het was zo'n dag waarop alles misgaat. Haar voorbereidingen voor die avond werden verstoord door kleine huishoudelijke rampen. Het toilet beneden raakte verstopt en het bruine water liep over de tegels: Emily moest in de weer met de ontstopper en het kostte haar ongeveer twintig minuten voor het water weer helder doorliep. De vuilnisvernietiger begaf het en ze probeerde hem weer op gang te brengen met een bezemsteel maar een stukje verbogen metaal - een stuiver, een flessedop - zat klem tussen de messen, en de knop waarmee je die bij kon stellen bracht ook geen uitkomst. Toen verbrandden de koekjes die ze aan het bakken was, bovendien kwam de keuken vol bijtende rook te staan. Val dood, val allemaal dood, dacht ze - en ze ging midden op de middag op een vouwstoel in de achtertuin zitten, stak een sigaret op en keek naar Teds plantenrek. Misschien had die goeie ouwe Ted toch wel gelijk, dacht ze: misschien had ik nooit dit - hoe had hij het ook al weer genoemd? - dit 'project' moeten bedenken. Je kon je je hele leven verschuilen achter projecten, bedacht ze. Je kon van je leven een lange serie niet afgemaakte ondernemingen maken. Ze blies lui haar rook uit, sloot haar ogen en vroeg zich af of het al te laat was om ermee op te houden. Hoe was ze er ooit opgekomen?

Hoe kwam je op een idee?

Op een ochtend toen ze zich verveelde had ze naar een praatprogramma zitten kijken. Een groep enthousiaste vrouwen had de voordelen van een coöperatieve oppasclub uitbundig zitten prijzen en de presentator had instemmend geknikt. Ook toen hij met zijn microfoon het studiopubliek langsging bleek duidelijk dat hij in het algemeen zijn goedkeuring hechtte aan wat een gezond, geldbesparend voorstel leek. Maar ik ben er het type niet voor, had ze gedacht. Ik kan niet organiseren, ik kan geen plannen maken, geen schema's opstellen. En toen was Ted voor bijna tien dagen weggegaan en ergens in die periode had ze gedacht: je moet iets gaan doen, Em, anders word je voor je het weet opgenomen omdat je totaal overspannen bent. Goed, had ze toen gedacht, ik schrijf een kaartje en hang het op in een supermarkt en ik zie wel of er iemand op afkomt...

Er zat ook nog iets anders achter het plan, en dat was Ted. Het zou een eind maken aan Teds halfslachtige excuses om niet uit hoeven te gaan omdat er nauwelijks een goede oppas te krijgen was - dat is voorbij, Ted. Geen slappe voorwendsels meer, liefje. Als je thuiskomt gaan we weer eens samen uit - naar een restaurant, een film of misschien wel een weekend naar de stad. Meneer en mevrouw Allbright gaan weer eens wat romantiek in hun leven brengen!

Ze stopte haar handen in de zakken van haar spijkerbroek en slenterde een tijdje in de tuin rond. Ze bleef staan bij het schuurtje, deed de deur open en het licht aan en ging naar binnen. Er zaten geen ramen in en het rook er naar vochtig metaal. Al het gereedschap van Ted hing keurig aan haakjes. Zelfs de hamers hingen op volgorde, met de kleinste aan de eerste en de grootste aan de laatste haak. Geordend, dacht ze. Alles in Teds leven was geordend. Afwezig raakte ze het gereedschap aan. Ze kon zich niet aan de indruk onttrekken dat ze hier niets te zoeken had, dat dit Teds privéwereld was. Ze ging op de werkbank zitten en keek naar de verschillende plannen en blauwdrukken die erop lagen. Uit de zak van haar witte spijkerbroek haalde ze een stuk papier dat ze uitspreidde op de werkbank. De namen van vreemden, die misschien snel vriendinnen zouden worden. Ze las het lijstje van de vrouwen die opgebeld hadden over de oppasclub.

Adrienne Bullion.

Carole Kirkham.

Susan Gallo.

Marylou Fretz.

Toen dacht ze: misschien komen ze niet allemaal vanavond. Misschien komt er wel niemand. Dat is dan het einde van het 'oppasproject'. Ze vouwde het papiertje op en stopte het in haar heupzak, liep naar buiten en deed de deur achter zich op slot. Vreemden en vriendinnen. Maar wie er vanavond uiteindelijk ook kwam, ze moest toch iets in huis hebben, ze moest in ieder geval een goede gastvrouw zijn en koffie met gebak serveren.

Ze sloot het huis af, stapte in de auto en reed naar de Twin City

Mali, een nieuw winkelcentrum dat nog maar een paar maanden geleden in gebruik was genomen. Het lag vlak tegen de verkeersweg aan, een brok karakterloos beton met beschaafde neonborden die bleek brandden in het oranje middaglicht. 'Montgomery Ward', 'Carvel Ice Cream', 'Thom Mc.An.' 'The Baby Box', 'Stag Tobacco'. Ze parkeerde de auto, liep de parkeerplaats over en ging het centrum in, dat van airconditioning voorzien was en leeg leek - en even vroeg ze zich af of het misschien gesloten was en ze het bordje 'Gesloten' niet had gezien; maar de winkeltjes waren verlicht en ze kon verkopers aan hun bureaus zien zitten. Bovendien zag ze een klant in een boek met behangstalen bladeren in het Design Center, en iemand die een pup uit de dierenwinkel droeg. In de etalage zat een akelig uitziende papegaai zijn veren glad te strijken. Ze keek de grote vogel een tijdlang aan en tenslotte leken ze overeen te komen dat ze elkaar nooit aardig zouden vinden.

Ze liep naar het midden van het winkelcentrum waar een fontein water omhoog spoot dat in dunne gebroken straaltjes neerviel op gekleurde kiezelstenen. Ze keek er een poosje naar en vroeg zich af wie er op het lumineuze idee was gekomen om de kiezelstenen in zulke verschrikkelijke pasteltinten te verven. Aan de andere kant van de fontein was een bakkerswinkel en daar ging ze heen. Eenmaal binnen, waar haar geuren tegemoet kwamen die al dik leken te maken door ze alleen maar in te ademen, kocht ze een doos gebak en een zak koekjes; daarna, omdat ze nog tijd over had voor de kinderen uit school kwamen, ging ze etalages bekijken. Hier kon je nog eens de inrichting van je dromen bij elkaar zoeken, dacht ze. Je kon in gedachten je huis volzetten met lage witte banken, aluminium lampen die je alle kanten op kon buigen, kleden waar je volstrekt niet op kon lopen, schilderijen in zilveren lijsten die al pijn aan je ogen deden als je maar even in hun richting keek. Een wirwar van zwarte lijnen op een witte achtergrond, rood dat zo afstak bij het groen waartegen het was aangezet, dat als je je ogen niet dicht deed, je een zware hoofdpijn riskeerde. Ze liep terug naar de fontein en ging op de rand een sigaret zitten roken, terwijl ze haar blik langs de lege winkelpassages liet dwalen. Waarom vond ze dit soort centra eigenlijk altijd een beetje spookachtig?

Door de hoogte van de plafonds?

Door het kunstlicht?

Of omdat ze zich er een beetje verloren in voelde?

Rook je sigaret op, Em, en ga naar huis. Maar het centrum werkte een beetje hypnotiserend - de glimmende passages, de lichten, in de etalages, het geklater van de fontein. Je kon je zelf helemaal laten gaan als je daar zat, zonder ergens aan te denken. Je kon je zelf vergeten en in gedachten geld uitgeven dat je niet had. Ze zag het al in de kranten staan: Huisvrouw lijdend aan geheugenverlies aangetroffen in winkelcentrum. Ze zegt dat ze zich haar naam niet kan herinneren.

Ze drukte met haar voet haar sigaret uit en voelde zich een beetje schuldig toen ze de bruine veeg op de lichtgele tegels zag. Toen stond ze op (er kraakte een bot in haar been; je wordt oud, meid) en liep in de richting van de uitgang. Halverwege stond ze stil.

Ze kreeg ineens een gevoel dat niet te verklaren was, niet op het moment zelf en later ook niet: ze wist het meteen zeker, maar die zekerheid kreeg ze niet doordat ze iets zag of hoorde. Ze wist het gewoon. Ze wist gewoon dat er iemand naar haar keek. Ze draaide zich niet gelijk om. Ze klemde de doos gebak en de zak koekjes tegen haar zij en wachtte, wachtte alsof er iets zou gaan gebeuren. Ik draai me niet om, verdomme. Ik doe het niet. Je hoorde wel eens dat er 's middags mannen in regenjassen door de winkelcentra zwierven, die naar vrouwen keken en ze op een paar meter afstand volgden, met hun handen tot vuisten gebald in hun jaszakken. Gekken die een dagje de inrichting uitmochten en dat soort types, met de rustige gezichten die niets van hun perversiteit verrieden. Seksmaniakken. Ze liep nog een paar passen, tot ze bij de glazen deur kwam die naar de parkeerplaats leidde en op het moment dat ze hem openduwde keek ze snel achterom. De deur sloot zich met een koude lichtflits. In het midden van het winkelcentrum spoot de fontein nog steeds een straal water de lucht in. Maar dat was ook alles. Verder bewoog zich niets. Er was niemand. Niets en niemand. Er had niemand naar haar staan kijken. Puur verbeelding, dacht ze. Puur verbeelding. Wat heb je toch een verbeeldingskracht, meid. Straks rijd je nog een keer in je auto en dan denk je ineens dat er iemand achter de bestuurdersstoel op de vloer ligt. Een psychiater kan je daar waarschijnlijk van alles over vertellen, maar waar het op neer komt is dat je onderbewuste zijn eigen demonen oproept. Gewoon belachelijke verbeelding.

Ze liep naar de stationcar, deed de deur open, keek in de ruimte achter de bestuurdersplaats, zette haar boodschappen op de achterbank en reed het parkeerterrein af.

Zorg dat je zo snel mogelijk thuis komt, meid.

Maar zelfs toen ze haar eigen straat was ingereden, zelfs toen ze de auto op haar eigen oprit had geparkeerd, zelfs toen nog had ze last van dat belachelijke gevoel dat er iemand naar haar had staan kijken. Iemand. Ze stapte uit de auto en keek de straat door. Er bewoog niets. Er was niets veranderd. Een auto van de Pastorville gemeentepolitie reed langzaam voorbij en de agent keek haar even aan, maar daarna gebeurde er niets meer. Ze opende de voordeur en liep de woonkamer in. Ze zette haar boodschappen op de tafel en keek de kamer rond - en in een opwelling begon ze op te ruimen. Ze legde alle tijdschriften in een keurige stapel op de koffietafel, bespoot ieder houten oppervlak dat ze tegenkwam met Pledge en zoog het roestbruine kleed. Zo, dacht ze. Zo. Niemand kon zeggen dat ze geen verantwoordelijke huisvrouw was.

Ze ging op de bank zitten, vermoeid door de plotselinge schoonmaakmanie, en zuchtte. Na een poosje pakte ze James Hamiltons bundel op en las het gedicht dat 'Achter Mars' heette. Ze moest bekennen dat ze er niet veel van begreep. Ze zat er nog steeds over na te denken toen de bel ging. Op de stoep stond een man die haar dode vlinders probeerde te verkopen die in glazen kubussen op kurk waren geprikt.

'Het zijn uitstekende pressepapiers,' zei hij.

'Ik heb er niet echt een nodig,' zei Emily.

'Ze trekken de aandacht en zijn een interessant gespreksonderwerp,' voegde de man er aan toe, terwijl hij haar door zijn brilleglazen scheel aankeek. Hij had stoppels op zijn kin, waar hij aan krabde.

'Dat lijkt me niet. Het spijt me.'

'Goed, een andere keer misschien.'

Ze deed de deur dicht en hoorde hem weglopen. Een gespreksonderwerp, dacht ze.

Het is een dode vlinder, Ted.

Dat zie ik.

Er wordt van ons verwacht dat we erover praten.

Oh.

Mooie vleugels, hè.

Ik heb nog nooit zo iets moois gezien, Emily.

Een gespreksonderwerp. Ze zette de dichtbundel weer op de plank, deed de radio aan en hoorde een stem die haar vertelde dat er ook voor haar, zelfs al was ze zondig, in het koninkrijk Gods een plaatsje was. Ze liep de keuken in en stond daar een poosje naar haar eigen vage weerspiegeling in de gewreven vloer te kijken. Toen was er country muziek op de radio, en een man zong: 'Kick off your shoes, turn out the light, and love me tonight.'

Ik wilde, dacht ze, ik wilde dat jij hier was, Ted.