De kleine man met het zandkleurige haar heette Steadman. Zijn partner, die op het bureau bekend stond als de Doodgraver, heette Quayle. In hun relatie tot elkaar speelden allerlei oude klachten en grieven een rol, die gingen over zaken als promotie en rang, maar het belangrijkste was toch wel dat ze zo van karakter verschilden. Quayle maakte over het algemeen een koele en onverschillige indruk, terwijl Steadman impulsief en soms zelfs indiscreet was omdat hij snel zijn mond voorbij praatte. Hij babbelde en roddelde graag, bovendien werd hij nogal eens op een agressieve manier dronken; althans, zo zag Quayle hem. Waar het op neerkwam was dat Quayle het liefst alleen zou werken; hij was niet iemand die gemakkelijk iets samen met anderen deed. En toch waren ze nu weer samen in dit grote, tochtige appartement. Quayle vond vaak dat er veel te veel avonden besteed werden aan zinloze zoekpartijen, waarin ze het leven van iemand naplozen in de hoop dat ze uiteindelijk iets zouden vinden wat hun een duidelijk beeld of een bepaald patroon zou verschaffen. Maar dat was natuurlijk onzin. Je eindigde met allemaal losse stukjes informatie die nooit zo mooi bij elkaar pasten als je wilde of nodig had. Hij keek naar Steadman die even ophield met het doorzoeken van een la om een sigaret op te steken. De vloer om Steadmans voeten heen was bezaaid met zakdoeken, sokken en overhemden. Daar kwam het op neer, dacht Quayle; je snuffelde een beetje tussen de kleren van vreemden. Hij draaide zich om en deed de kast open, hoewel hij wist dat hij er niets belangrijks in zou vinden; dat was een kwestie van intuïtie. Hij had het vreemde vermogen om, zodra hij een kamer binnenkwam waarin hij nog nooit geweest was, te voelen of ze iets zouden vinden of niet. Het was donker in de kast. Hij kon een zak met niet bij elkaar horende oude golfstokken onderscheiden, een paar colberts die op hangers hingen en een super-acht filmcamera die nog in de oorspronkelijke verpakking zat.

'Hij hield geen dagboek bij,' zei Steadman aan de andere kant van de kamer.

'Hij heeft helemaal weinig bezittingen,' zei Quayle. Hij deed de kast dicht en keek een poosje naar zijn partner. Steadman was bezig de kleren weer in de la te stoppen. Hij deed de la dicht en trok zo lang aan zijn sigaret dat Quayle er bijna zeker van was dat zijn longen zouden barsten. Bovenop de ladenkast lag een stapel brieven die ze eerder op de avond hadden gevonden.

Steadman wees nu naar de brieven. 'Die heeft hij niet weggegooid,' zei hij. 'God mag weten waarom.'

Quayle pakte de stapel op en las een paar brieven door. Toen hij de eerste keer in de enveloppen keek had hij iets van pijn gevoeld - de pijn van een ander. Hij vroeg zich af of het ooit nog eens zo ver zou komen dat hij niet meer op zo'n walgelijke manier op de hoogte hoefde te komen van iemands persoonlijke verdriet. Hij hoorde Steadman vermoeid zuchten. Het echte verschil, dacht Quayle, tussen mijzelf en mijn partner is dat ik menselijk ben en in staat ben om medelijden te voelen, terwijl Steadman daar helemaal geen last van heeft. De pijn die uit de brieven sprak, om maar iets te noemen. Toen Steadman de brieven las had hij gelachen en gezegd dat het toch wel akelig moest zijn voor dat wijf dat haar liefde niet meer beantwoord werd, alsof daar alles mee gezegd was. Maar wat Quayle betreft was er veel meer aan de hand: die vrouw droeg een last die veel zwaarder was dan alleen maar een onbeantwoorde liefde. Liefde kan op een gegeven moment overgaan, maar er zijn dingen die je nooit meer kwijt zult raken. Hij voelde medelijden voor de vrouw. Steadman voelde niets.

Hij haalde een brief uit de enveloppe en las hem langzaam. 'Soms weet ik dat dit het einde voor mij betekent,' had ze geschreven. 'Soms weet ik dat ik zo niet door kan gaan. Waarom kunnen we niet samen zijn, zelfs al is het zonder Charlie?' Hij vouwde de brief op en vroeg zich af wie Charlie was. Hij moest ineens denken aan die keer dat ze de vrouw hadden opgezocht, hoe hij toen een foto van een klein meisje had opgepakt en had gezegd: 'Uw dochter?' En hij herinnerde zich hoe blij de vrouw had gekeken. Een klein complimentje en ze had er stralend uitgezien. Maar wie was dan in vredesnaam Charlie, die Charlie die in alle brieven genoemd werd? Hij stopte de brief terug in de enveloppe en wreef vermoeid over zijn voorhoofd.

'Het is niet veel bijzonders, dit appartement,' zei Steadman. 'Je krijgt niet het gevoel dat er in geleefd wordt.'

Er wordt ook niet in geleefd, dacht Steadman. Hij is weg. Verdwenen. Van de aardbodem weggevaagd. Wat maakten mensen toch vaak een troep van hun leven. Meestal dachten ze gewoon niet na bij wat ze deden. Maar zo af en toe, hoewel het zelden voorkwam, verdwenen ze expres. Hij ging op een stoelleuning zitten, onderdrukte een geeuw en keek de kamer door. Er was een slaapkamer met niets anders dan een matras in een hoek en een draagbare radio, een badkamer waarin de tegels en het toilet glommen alsof er nooit gebruik van gemaakt was. En dan dit vertrek, een kamer met ingebouwde keuken. Het was Spartaans, dacht Quayle. Dit was ooit misschien een prachtig groot huis geweest, maar nu was het verminkt en in kleine hokken opgedeeld.

Hij keek naar het hoge plafond met zijn prachtige versieringen, dat geel was en afbladderde. Hij stond op en deed de koelkast open. Hij zag een beschimmeld blik bonen, een paar oude boterhammen die hard en vreemd omgekruld waren, een paar eieren en een half pak melk. De man had niet bepaald veel bezoek ontvangen.

Steadman, die nog steeds rookte, ijsbeerde door de kamer. Zo nu en dan stopte hij bij het raam, deed het gordijn open en tuurde de regenachtige avond in. Quayle deed de koelkast weer dicht en stak zijn handen in zijn jaszakken.

'En wat weten we nu?' zei Steadman. 'Er verdwijnt een vent. Hij neemt zijn auto niet mee. Hij zegt niets op zijn werk. Voor zover we weten heeft hij geen schulden. Hij is bij zijn vrouw weg en die is daar niet erg gelukkig mee. We vinden een zootje huilerige brieven. Wat nog meer?'

Een zootje huilerige brieven, dacht Quayle. Dat was totaal de verkeerde omschrijving, daarmee gaf je helemaal niet al het verdriet aan dat uit die brieven sprak. Misschien was Steadman inmiddels immuun geworden. Misschien werkte ervaring wel zo afstompend dat je niets meer voelde. Quayle staarde een poosje naar de brieven.

'En een wapenvergunning,' zei hij.

'Een wapenvergunning, maar geen wapen,' zei Steadman hoofdschuddend. 'weet je wat ik denk? Deze vent staat op een dag op en beseft dat hij er niet meer tegen kan. De brieven van zijn vrouw maken hem depressief. Dus besluit hij er vandoor te gaan. Hij neemt zijn revolver mee en gaat weg, naar Florida misschien, en om de verveling te verdrijven gaat hij daar een paar mensen overhoop schieten '

'Ja, ja,' zei Quayle. Hij haatte de onfrisse manier waarop Steadman stond te grinniken.

'Weet jij iets beters?'

Quayle zei: 'Soms willen mensen gewoon zich zelf niet meer zijn, weet je.'

'Leg me dat eens uit.'

Quayle draaide de kraan boven de gootsteen goed dicht. 'Soms heeft iemand dat gevoel zonder dat hij kan uitleggen waarom.'

Steadman lachte onaangenaam. 'Oh ja? Vertel me nog eens iets schokkends.'

Quayle haalde zijn schouders op en keek naar het verkleurde

porselein van de gootsteen. 'Waar is de revolver dan?'

'Dat zei ik je toch. In Florida. In de la van een motelkamer.'

Quayle schudde zijn hoofd en op dat moment werd er aangeklopt. De deur ging een eindje open en de hospita stapte de kamer binnen. Aan de manier waarop ze in haar handen wreef kon je zien dat ze bang was - alsof ze vreesde dat er een lijk in het appartement verborgen lag, onder de vloer of achter nieuw pleisterwerk. Ze droeg een bril met kleine glazen die op het puntje van haar neus stond; ze deed Steadman denken aan een fret, of een ander spits, harig diertje.

'Wilt u koffie?' vroeg ze.

De twee mannen keken haar aan. 'We stonden op het punt weg te gaan,' zei Quayle.

'Oh.' De vrouw keek de grote kamer door. De regen tikte tegen de loszittende ruiten. 'Ik weet echt niet wat ik doen moet. Hij heeft tot aan het einde van de maand zijn huur betaald, dus wat moet ik? Het appartement toch maar verhuren? Wist ik het maar.'

Quayle haalde zijn handen uit zijn zakken en zag dat ze er nogal ijzig uitzagen, wit en kil. 'Kreeg hij ooit visite? Kwam er wel eens iemand voor hem? Een vrouw misschien?'

De hospita schudde haar hoofd. Het ergerde haar dat er een huurder zoek was. Ze zag het liefst dat iedereen tegen middernacht thuis was en in bed lag. 'Alleen zijn vrouw een keer.'

'Is zijn vrouw hier geweest?' zei Quayle.

'Een keer maar. Hij was niet thuis. Ik liet haar binnen zodat ze op hem kon wachten. Ik denk dat ze een tijdje gebleven is en toen is weggegaan.'

'U liet haar alleen?'

'Zeker.' De vrouw verschoof haar bril. 'Ik heb begrepen dat ze uit elkaar waren. Zo te zien was ze nogal overstuur.'

'En ze ging weg voor hij terug was?' zei Quayle.

'Ik geloof het wel. Ik heb haar weg horen gaan.'

'Bedankt.' Quayle wierp een snelle blik op Steadman, die zijn zakdoek uit zijn zak had gehaald en zijn neus snoot met een onbeschaafd, hard toeterend geluid. Dat doet hij nou altijd, dacht Quayle. Hij keek naar de hospita die met een bezorgde blik om zich heen keek; toen liep ze aarzelend de kamer uit, alsof ze verwachtte dat de politiemannen in haar afwezigheid iets zouden uithalen wat niet door de beugel kon. Quayle zag haar de deur achter zich dicht doen.

'Registreer het maar onder "Vermisten",' zei Steadman. 'Ik zie er geen gat meer in. Ik wil naar huis.'

Quayle knikte. In de dossiers die onder de afdeling 'Vermisten' vielen zat een wereld van de meest uiteenlopende gevallen verborgen. Maar misschien had Steadman gelijk, misschien was het het beste om dit raadselachtige geval bij de 'Vermisten' onder te brengen, waar het dan waarschijnlijk voor altijd onopgelost zou blijven liggen. Alleen waren er nog wat onopgehelderde dingen - een wapen dat zoek was en iemand die Charlie heette; en Quayle, die van netheid hield, kon daar niet goed tegen. Hij ergerde zich eraan, net zoals hij zich ergeren kon aan een pluisje op een donker pak, of aan roos op een kraag.

Steadman liep naar de deur toe. 'Klaar?' vroeg hij.

Quayle keek nog een keer in de kamer rond en liep toen achter Steadman aan naar de overloop.

'Toch moet dit eens een mooi huis geweest zijn,' zei Steadman.

'Ja.'

'Zoals alles is het naar de verdommenis gegaan.'

'Ja,' zei Quayle weer.