Frankie kon moeilijk in slaap komen; dat kwam voor een deel omdat hij nog steeds moest denken aan de persoon die hij in het bos had gezien, maar hij maakte zich pas echt druk over het feit dat niemand hem wilde geloven, Charlotte niet en zijn moeder ook niet. Was zijn vader maar thuis. Die geloofde hem altijd. Maar hij had nu niet de kans gehad om aan hem te vertellen dat hij iemand in het bos had gezien. Het was gek dat je soms een ander er niet van kon overtuigen dat je iets gezien had. Hoe erg je je best ook deed, ze keken je altijd ongelovig aan ... Charlotte kon niets gezien hebben, want hij had de onbekende tussen de bomen door zien sluipen toen zij de andere kant opkeek. Misschien, dacht Frankie, was er wel niemand geweest. Misschien kwam het wél door de schaduwen tussen de bladeren, dat hij had gedacht dat er iemand was. Misschien was het dat alleen maar geweest.
Toch vond hij het een akelige gedachte dat iemand je zo kon beloeren. Dat was iets dat hem waarschijnlijk banger maakte dan een griezelfilm of een vampierstrip of iets anders engs, het idee dat je ergens was, bijvoorbeeld in een kamer, en dat je als je opkeek ineens een gezicht voor het raam zag dat je aanstaarde... Hij wilde er niet te lang bij stilstaan, omdat hij van dat soort dingen soms zo onrustig werd dat hij ging liggen woelen en niet in slaap kon komen, waardoor het 's morgens weer moeilijk werd om op te staan. Toch zag ik echt iemand, dacht hij, wat Charlotte ook beweert. Ik heb echt iemand gezien.
Hij ging een spelletje doen met zichzelf, het spel waarbij hij door de politie uitgebreid werd ondervraagd. Dat deed hij vaker als hij iets goed op een rijtje wilde zetten. Dan deed hij alsof zij vragen op hem afvuurden die hij zo goed mogelijk moest proberen te beantwoorden.
Was het een man of een vrouw, Frankie? zouden ze vragen.
Dat weet ik niet, zou hij antwoorden.
Hoe lang? Groot? Klein? Doe je best, Frankie.
Ik heb hem niet lang genoeg kunnen zien.
Welke kleur kleren droeg die persoon?
Ik weet het niet. Een donkere jas, dacht ik.
Donker, Frankie? Welke kleur? Donkerblauw, bruin, zwart?
Ik kan het me niet herinneren.
Houd je ons voor de gek, Frankie? Je weet toch wel zeker dat je iemand gezien hebt?
Heel zeker. Eerlijk waar.
Hoe kun je er zo zeker van zijn?
Hij deed zijn ogen open en draaide zich op zijn zij. Hij keek naar de lichtstreep onder zijn kamerdeur. Het licht op de overloop brandde, dat liet zijn moeder 's nachts altijd aan. Er bewoog zich een schaduw langs, toen hoorde hij zijn moeder haar slaapkamer binnengaan en daarna de zachte klik van de deur die in het slot viel. Ze was zich zelf niet de laatste tijd, dacht hij. Ze was kribbig en humeurig. Het had iets te maken met het feit dat zijn vader weer weg moest. Hij wist niet precies wat. Hij was er ook niet zeker van of hij het wel wilde weten.
Hij deed zijn ogen dicht. Ik heb iemand gezien in het bos, dacht hij. Ik heb eerlijk, echt waar iemand gezien. Iemand die zich achter de bomen probeerde te verschuilen. Ik durf te zweren dat ik iemand gezien heb.