De verkeersweg liep tussen West Pastorville en de oude stad door, een kunstmatige barrière die de nieuwe wijk van de oude stad scheidde. De stad bestond uit een wirwar van nauwe straatjes met sierlijke huizen in verschillende stadia van verval - verroeste daklijsten, dichtgemetselde ramen in hoge torentjes, koepels die vol vogeluitwerpselen zaten. Emily kreeg altijd een vaag gevoel van spijt als ze naar Pastorville ging, zowel vanwege het feit dat men de oude stad zo liet vervallen, als vanwege de gedachte dat ze zelf in het isolement van de levenloze buitenwijk woonde, met zijn rechte straten met telkens dezelfde huizen, zijn beton en zijn sfeerloosheid. Pastorville was eens een agrarisch centrum, met een melkfabriek waar ettelijke honderden mensen werkten - maar het bedrijf was twintig jaar geleden naar Binghampton verhuisd en het had de ziel uit de stad meegenomen. Hier leeft het verleden nog, dacht Emily. Je kon je de stad gemakkelijk voorstellen zoals hij eens was geweest, zestig of zeventig jaar geleden, toen hele gezinnen op zondagmorgen hun grote huizen uitkwamen en plechtstatig naar de St. Jude-kerk wandelden. Maar de kerk was nu een winkel met tweedehands meubelen en lelijke oude dingen die als antiek verkocht werden; en de meeste grote huizen waren opgesplitst in kleine appartementen.
Het gemeentelijke college, dat eens Pastorville Normaalschool had geheten - een naam die Emily grappig vond, omdat ze een beetje het idee kreeg dat er ergens op het platteland een school verstopt was, die Pastorville Abnormaalschool heette - lag aan de rand van de stad, op de plaats waar Marketstreet bij het kanaal eindigde. Het was een Victoriaans gebouw van donkere en verweerde baksteen en het deed haar aan een gevangenis denken. Smalle ramen, kale gangen en zware deuren. Ze parkeerde op de studentenparkeerplaats en rende door de regen naar de hoofdingang. Ze duwde de deur open en liep de hal in. Hier en daar stonden groepjes studenten te roken, te praten of op roosters te kijken. Raar, dacht ze: om na zoveel jaren weer wat te gaan studeren - een hele verandering. Ze liep de gang door, op zoek naar het inschrijvingsbureau. Ze liep onder borden door, 'Studiebeurzen', 'Directeur Avondschool', 'Administratie'. Aan het eind van de gang vond ze de afdeling die ze zocht. Een raamloos vertrek met vrouwen achter bureaus, rinkelende telefoons en zacht flikkerend TL-licht. Ze liep naar een bureau toe, haalde haar papieren uit haar tas en spreidde ze uit. De vrouw achter het bureau bladerde een stapel papieren door. Ze keek op en glimlachte naar Emily.
'Ik kom me laten inschrijven,' zei Emily.
'Avondschool?' vroeg de vrouw.
Emily knikte en dacht: ze heeft me al in een hokje gestopt: weer zo'n getrouwde vrouw die iets zoekt om een avond wat te doen te hebben. Verruim je gezichtsveld, Em. Krijg een frisse kijk op het leven. Ze vroeg zich ineens af of die avondcursus nu eigenlijk wel zo'n goed idee was. Ach, verdomme. Wat had ze te verliezen?
'Ik heb mijn inschrijfgeld overgemaakt,' zei Emily. 'Ik heet Allbright, Emily.'
De vrouw streek even over haar permanent, trok een la open en liet haar vingers over de systeemkaarten glijden. Ze vond wat ze zocht en haalde er een klein wit kaartje uit met Emily's naam erop.
'Eén cursus,' zei de vrouw. 'Meneer Hamiltons creatief schrijven. Poëzie.' De vrouw snoof, alsof het volgen van zo'n cursus haar goedkeuring niet kon wegdragen. Emily voelde zich een moment schuldig en wilde zeggen, het is allemaal in orde, echt waar, ik heb oppas voor mijn kinderen. De vrouw legde de kaart neer.
'Heeft u de formulieren ingevuld?'
Emily schudde haar hoofd. 'Ik dacht dat ik dat hier wel kon doen als ik voor de cursus betaalde ...'
'Prima, prima,' zei de vrouw.
Emily pakte haar chequeboek uit haar tasje en schreef een cheque uit voor zevenenveertig dollar. Ze gaf hem aan de vrouw, die er, voor ze hem in een la stopte, een tijdlang somber naar keek.
'Vul nu de formulieren maar in,' zei ze.
Emily spreidde de formulieren uit op het bureau en vulde ze snel in. Naam, leeftijd, huwelijkse staat en opleiding. Toen ze klaar was
schoof ze de papieren naar de vrouw toe.
'Prima, prima,' zei de vrouw, die afwezig neuriede terwijl ze de formulieren nakeek. 'De cursus is op woensdagavond om zeven uur, zaal drieëntachtig.'
Emily wachtte op haar inschrijvingsbewijs. De vrouw schreef traag en moeizaam, alsof het uitschrijven van zo'n bewijs een enorm karwei was. Emily keek de grote ruimte door terwijl ze luisterde naar het geratel van de elektrische schrijfmachines en ze vroeg zich af hoe deze vrouwen het volhielden in deze bedompte zaal zonder ramen.
En toen stond er ineens iemand naast haar, met zijn grote vierkante handen uitgespreid op het bureau en zijn gezicht naar haar toegewend.
'Een poëziestudente,' zei de man. 'Prettig met u kennis te maken.'
Emily keek de man aan - en het eerste wat haar opviel waren zijn ogen, die licht en spottend waren, alsof hij ergens heimelijk plezier om had.
'James Hamilton,' zei de man.
'Oh,' zei Emily verward.
'Ik hoorde dat u zich voor mijn cursus inschreef.'
Emily nam het bewijs van de vrouw aan en draaide haar rug naar het bureau toe.
Hamilton vroeg: 'Heeft u al eens gedichten geschreven?'
'Ik zou ze nauwelijks gedichten durven noemen.'
'Wat bescheiden. Laat me eens kijken of ik weet waarom. Middelbare school. Blauwe schoolschriften.'
'Ze waren eigenlijk rood.'
'Rood, blauw, wat maakt het uit?' Hamilton haalde een pakje sigaretten te voorschijn, Camels, en stak er een op. Hij hoestte even boven de vlam van de lucifer. 'U schreef een paar gedichten. U was zeventien en het leek u verschrikkelijk romantisch om poëzie te schrijven. U liet ze maar aan weinig mensen lezen. Het was uw geheim. Klopt het tot nu toe?'
'Bijna,' antwoordde Emily. Ze glimlachte toen Hamilton, die er uitzag als een medium in trance - met gesloten ogen, op elkaar geperste lippen en gefronst voorhoofd - even zijn mond hield.
'De natuur was uw lievelingsonderwerp. Daarna kreeg u belangstelling voor de liefde, dus schreef u een paar liefdesgedichten.' 'U verdient een prijs voor helderziendheid,' zei Emily. 'Hoe krijgt u het voor elkaar?'
'Ah.' Hamilton legde een vinger op zijn lippen. Emily keek hem even aan en werd zich nu bewust van zijn lengte. Hoe klein voelde ze zich naast hem!
Hij had een dikke donkere snor; zijn hoofd was bedekt met dun haar. Hij droeg een marineblauw corduroy pak - was dat niet het soort pak dat een dichter geacht werd te dragen? Hij zei: 'Dat is niets bijzonders. We maken allemaal die fasen door. Of in ieder geval de meesten van ons. Heeft u een paar gedichten bij u?'
Emily schudde haar hoofd. 'Ik weet niet eens of ik ze nog wel heb. Bovendien weet ik niet of ik ze nog wel wil lezen.'
'U heeft ze nog,' zei Hamilton. 'Ergens. U hoeft alleen maar goed te zoeken.'
'U lijkt daar erg zeker van.'
'Voor negenennegentig procent.' Hij legde zijn hand op haar schouder en liep met haar naar de deur. De aanraking gaf haar een vreemd gevoel van contact en onverwachte warmte. 'Beloof me dat u ze opzoekt en dat u ze woensdagavond meeneemt.'
'Dat zal ik proberen,' zei ze.
Ze waren nu in de gang. Ergens begon een bel te rinkelen en ze hoorde mensen de trap op- en aflopen. Ze draaide zich om om hem aan te kijken. Hij had zijn hand van haar schouder genomen en raakte met zijn wijsvinger zijn snor aan.
Ze zei: 'Wat gaan we doen tijdens de cursus?'
'We lezen ons werk voor en daar wordt dan kritiek op geleverd. U heeft nog nooit zo'n soort cursus gevolgd?'
Ze schudde haar hoofd. 'We lezen ons éigen werk voor?'
'Jazeker. Schrikt u daarvan?'
'Een beetje.'
'Niet nodig. Iedereen schrikt daarvan. Daar bent u zo overheen.'
'Dat is een hele troost,' zei ze.
'Ik meen het.' Hij liet zijn sigaret vallen en drukte hem met zijn voet uit. 'Zodra u er aan gewend bent vraagt u zich af waar u zich zo druk over heeft gemaakt. In ieder geval, als u iets van die rotzooi gehoord heeft die geschreven wordt, dan put u daar moed uit.'
'En als mijn eigen werk rotzooi is?'
'Dan zeg ik dat tegen u.'
'Ik weet niet of ik het nou wel zo leuk vind ..
'Het maakt trouwens toch niet uit wat ik zeg. Ik kan wel tegen de mensen zeggen dat hun gedichten waardeloos zijn, maar ze blijven ze toch schrijven, omdat ze niet geloven dat ze slecht zijn. Ze kunnen gewoon niet zien hoe slecht ze zijn, dus denken ze dat ze goed zijn. Het is net zoiets als kleurenblindheid.'
Ze liet haar blik door de gang dwalen. Hamilton strekte zijn arm en keek op zijn horloge. 'Ik moet er als een haas vandoor,' zei hij. 'Tot woensdag.'Neem uw gedichten mee. Vergeet dat vooral niet.'
De bel hield op met rinkelen. Ze keek Hamilton na, die met grote passen en een wapperend jasje op de trap afstevende. Hij verdween om de bocht. Ze bleef even staan omdat het vooruitzicht van de cursus haar ineens bang maakte. Hoe kon ze de gevoelens van haar puberteit blootgeven aan een kritisch onderzoek van Hamilton en een lokaal vol vreemden? Het idee was gewoon belachelijk. Wat ben je eigenlijk, Emily? Huisvrouw, moeder - hoe kom je erbij te denken dat je dichten kunt? Hamilton zou één blik op de gedichten werpen, in lachen uitbarsten en zeggen: 'Ga terug naar uw keuken, mevrouw. Uw muze deugt niet.'
Ze liep langzaam het gebouw uit en het bordes af. De harde regen was veranderd in een koude motregen, en een niet al te harde wind dreef natte bladeren over het voorplein en de parkeerplaats. Ze ging naar de boekhandel van het college, waar ze 'Een inleiding tot de poëzie, Versvormen' en James Hamiltons bundel 'Appels zonder pit' kocht. Aan de binnenkant van de achterflap stond een afbeelding van de auteur. De foto was blijkbaar vrij oud, want zijn haar was dikker en hij had geen snor. Een echte dichter, dacht ze. En wat heb ik behalve een paar zoekgeraakte schriften met wat kindergerijmel? Lieve hemel.
Toen ze weer in haar auto zat, opende ze Hamiltons boek en keek vluchtig zijn gedichten door. Het was liefdespoëzie, maar de toon was niet erg opgewekt en uit ieder gedicht sprak een vaag gevoel van eenzaamheid. De bundel was opgedragen aan een zekere Deirdre. Misschien een oude liefdesgeschiedenis die niet goed was afgelopen. Ze deed het boek dicht en zat een poosje na te denken. Ik hoef woensdag niet te gaan. Ik ben niet verplicht om te komen. Het zou zo gemakkelijk zijn om het gewoon te laten waaien. Wat heb ik tenslotte te bieden? Niets, helemaal niets. En bovendien zou het op de lange duur toch niets uitmaken.
Of wel?
Houd moed, Emily, dacht ze. Het enige wat je nodig hebt is een beetje moed. Je bent zo lang aan huis gebonden geweest dat je je nu een beetje voelt als een gevangene die een celstraf heeft uitgezeten, en die als hij vrijkomt zijn ogen moet dichtknijpen tegen de zon die hij in geen maanden heeft gezien.
Je gaat wel, zei ze tegen zichzelf. Je gaat woensdagavond wél.
Ze startte de auto en reed het parkeerterrein af, terug door de nauwe straten van Pastorville en daarna over het viaduct naar de buitenwijk. Vanaf de brug kon ze de wijk voor zich zien liggen. Rode dakpannen die glinsterden in de regen, zwembaden die als blauwe vlekken her en der verspreid lagen, het geometrisch patroon van de straten. Prachtig West Pastorville, gebouwd naar het idee van een kennelijk nauwgezet architect; een toevluchtsoord voor diegenen die - zoals Ted en Emily - de nachtmerrie van het stadsleven ontvlucht waren en een echte rustige omgeving opgezocht hadden om hun kinderen in op te voeden en hun plantenrekken te bouwen. Ze reed langs het Northside winkelcentrum waar een Sears uithangbord oplichtte in de regen, langs de Hospitality Cocktail Bar, de nieuwe middelbare school en langs het McDonalds meeneemcentrum, waarvan de gouden bogen er dof uitzagen in de regen. Toen ze haar eigen straat inreed; Larue Drive, voelde ze zich plotseling moe en verdoofd. Ze had het gevoel dat ze verdwaald was en bij een huis was gekomen dat ze nauwelijks als het hare herkende - dat eigenlijk haar huis helemaal niet was.
Ze zette de auto op het garagepad neer en bleef een tijd naar de ramen zitten kijken. Er viel in de hele straat geen beweging te bekennen. Een straat die zo levenloos was als een decor. Wat wordt er hier gedaan? Wat doen de mensen hier?
Ze stapte uit de auto en pakte de huissleutels uit haar tasje.
Ze leiden hun rustige leven, dacht ze.
Dat is wat ze doen. Dat doen we hier allemaal.
Ze deed de voordeur open en liep de kamer in, waar ze een hele tijd onbeweeglijk bleef staan. Ze staarde naar de trap, naar de treden die in de schaduw boven verdwenen. En toen deed ze haar jasje uit, gooide het over de leuning van de bank en opende James Hamiltons dichtbundel.
De klok sloeg het hele uur; het carillon van de Westminster weerklonk.
Ze begon te lezen.