Ze had de speldjes uit haar haar gehaald en het hard geborsteld, zodat haar opgestoken kapsel uit elkaar viel. Toen had ze dat idiote glitterspul uit de rode lokken gehaald. Daarna had ze in de spiegel gekeken; ze vond dat ze er ouder uitzag, alsof haar huid ineens niet zo strak meer zat, een beetje uitgezakt. Haar haar hing nu slordig over haar schouders, maar het kon haar niet schelen - nu niet meer. De ene illusie of de andere, wat maakte het uit? Ze vindt je belachelijk. De anderen vinden je vast ook belachelijk ...
Maar leugens deden alleen maar kwaad als je ermee doorging, op zich was het niets anders dan een stukje werkelijkheid dat je had verborgen en vervormd, meer niet. Dat was alles.
Toen ze wegging smeet ze de deur achter zich dicht, maar het hielp haar niets. Ze stapte in de auto en ze dacht: Emily Allbright hoeft niet te liegen. Ze hoeft geen verhaaltjes te verzinnen. Maar toch wil ze me niet op die schatjes van kinderen van haar laten passen, verdomme. Nee, dat wil ze niet. Moet ik er soms om smeken ? Dat heb je al gedaan, nietwaar? Voor de telefoon heb je je al voor haar vernederd.
Ze reed. Ze reed maar rond. Ze reed door de donkere straten van West Pastorville en haatte de wijk. Ze haatte de wijk meer dan ooit tevoren. Ze reed zonder dat ze een echte bestemming voor ogen had, behalve misschien ...
Maar wat voor zin had het om nu naar Emily Allbright te gaan om met haar te praten? Ze had een muur rond zich opgeworpen, een dikke ondoordringbare muur, en je hoefde niet te denken dat je daar een zwakke plek in zou vinden. En toen herinnerde ze zich hoe ze zich had gevoeld toen ze zich die avond in de supermarkt had omgedraaid en had gezien hoe de vrouw met een verbijsterende blik naar haar stond te kijken. Ze herinnerde zich dat ze een leeg, zwart gevoel had gekregen van pijn, schaamte, vernedering: en daarachter, midden in haar bewustzijn, lag als een peilloze diepte haar eigen eenzaamheid. Emily Allbright is niet eenzaam. Nee, verdomme, zij niet.
Maar ik wel.
Zij met haar lieve kindertjes.
God, haar kostbare schatjes. En ze wil niet dat ik bij ze in de buurt kom. Dus wat haalt het uit als ik met haar ga praten? Helemaal niets.
Ze was nu in Larue Drive en reed zonder er erg in te hebben langs het huis met het gele buitenlicht. Ze parkeerde langs de stoeprand, zette de motor af, en bleef stil en wezenloos voor zich uitstaren. Eenzaamheid. Pure eenzaamheid. Wat deed je daar aan?
Zelfmedelijden.
Ja, zelfmedelijden was geweldig. Je werd er door geholpen als je naar iemand toe wilde kruipen om vergiffenis te vragen; als je van Emily Allbright iets wilde hebben dat ze niet van plan was aan je te geven.
Doe het in godsnaam niet, dacht ze.
Je hoeft jezelf niet te vernederen, voor haar niet, voor niemand niet.
Ze reed achteruit tot ze vlakbij het garagepad van het huis was en toen zag ze dat de stationcar er niet was, dat er in plaats daarvan een of andere Ford voor de garage stond. En ze dacht: een oppas. Ze heeft een oppas gebeld en ik ben het niet.
Ze keek naar het gele licht en de zwerm insecten die er doelloos omheen vlogen - en ze voelde zich buitengesloten, alsof ze zelf een insect was en om een licht vloog dat ze nooit zou kunnen bereiken.