Er werd een deur dichtgedaan en hij hoorde het geluid van een sleutel die werd omgedraaid, gevolgd door een enkele voetstap. Daarna kwam er een tijdje niets en hij wachtte. Toen hoorde hij haar over het kleed heenlopen, maar het duurde weer even voor hij haar voetstappen op de trap hoorde. Er kraakte iets op de overloop voor zijn slaapkamerdeur, misschien een losse plank.
Voor zijn open slaapkamerdeur.
Hij luisterde met gesloten ogen. Hij wist dat ze in de deuropening stond want hij hoorde haar ademhaling, een zwaar onregelmatig geluid, alsof ze gerend of gehuild had. Hij dacht: laat me met rust, in Jezusnaam, laat me alsjeblieft met rust. Je leeft je lange blinde leven en doet daarin niets bijzonders en tegen het eind daarvan verdien je rust. Heel eenvoudig. Ineens moest hij aan zijn vrouw denken. Hij had de laatste jaren niet vaak aan haar gedacht. Als hij dat deed werd hij heel verdrietig en daar wilde hij niet aan toegeven. Dat was iets wat niemand hoefde te weten, wat hij voor zich zelf wilde houden. Maria. Maria. Ze was zijn ogen geweest, zijn leven, zijn wereld. Maria had altijd klaargestaan om voor hem te zorgen, om hem te koesteren. Toen zijn spieren begonnen te verzwakken en hij nauwelijks meer zonder pijn kon lopen, had ze hem iedere dag urenlang in zijn rolstoel voortgeduwd. En toen werd ze ineens ziek. Zo maar, zonder waarschuwing. Ze werd op een nacht ziek en stierf en hij was volkomen van de kaart geweest. De dokters hadden hem allerlei dingen verteld over een hartaanval, met moeilijke woorden smijtend als 'occlusie' en 'aorta'. Nu kon hij zich zelfs haar stem herinneren en de lieve, attente manier waarop ze altijd tegen hem sprak, de toon nooit harder dan een fluistering.
Het ergste was dat hij nooit had geweten hoe ze eruitzag. Uren had hij besteed aan het betasten van haar gezicht en haar lichaam - om te voelen hoe ze eruit moest zien. Maar weten, nee, hij had het nooit echt geweten. Het leek op een grap van God. Blinde liefde.
Hij hoorde zijn dochter een beweging maken in de deuropening. Haar adem stokte en het was een verdrietig geluid, een soort snik. Even voelde hij een soort medelijden voor haar, maar dat duurde niet lang. Ze verdiende geen medelijden, in ieder geval niet meer. Medelijden leek op een bankrekening waarvan je geld kon blijven halen tot het op zekere dag op bleek te zijn. Dat was wat ze gedaan had. Ze had het allemaal opgebruikt. Allemaal.
Hij keerde zijn gezicht naar haar toe en opende zijn ogen. Ze stond er nog steeds en hij vroeg zich af waarom ze niets zei.
'Ik hoor je wel,' zei hij. 'Ik weet dat je daar staat. Je kunt mij niet voor de gek houden.'
Ze zei niets.
Hij legde zijn handen op zijn buik in een poging het lege gevoel wat dragelijker te maken. 'Je hebt me de hele dag niets te eten gebracht. De hele dag niet. Je bent de hele dag weggeweest. Ik krijg honger, weet je dat wel? Ik ben net zo als andere mensen. Ik krijg ook honger.'
Ze zei niets.
Hij kon de vreselijke trillingen in de lucht voelen. Ze waren net zo duidelijk als een bord waarop het woord 'Gevaar' aan- en uitflitste. Hij haalde een hand onder de deken vandaan en trok zich aan het hoofdeinde van het bed overeind. Hij voelde de warmte van het lampje naast het bed tegen zijn wang. Het was dus niet donker in de kamer. Hij vond het verschrikkelijk dat ze kon zien hoe hij moest zwoegen om te kunnen zitten.
'Is dat dan je plan?' vroeg hij. 'Ga je me uithongeren? Is dat de straf die je voor me bedacht hebt?'
Niets. Ze zei niets.
'Je denkt zeker dat dat je wel lukt, hè. Je denkt dat je me kunt uithongeren. Nou, ik zou me maar gauw bedenken. Heel gauw.'
Hij leunde een beetje naar voren zodat zijn hoofd over de zijkant van het matras hing. De stank van zijn uitwerpselen in de ondersteek die op het vloerkleed stond kwam hem tegemoet. Ze had ook niet de moeite genomen om die leeg te gooien. Dat vervloekte mens. Was het de bedoeling dat hij hier als een beest lag? Tussen zijn pis en zijn poep en zonder eten, tenzij ze ineens zin kreeg om hem wat te brengen? Als een oppasser, dacht hij.
Ze is mijn oppasser.
'Het zal je niet lukken. Dat speel je niet klaar. Zoiets kun je niet doen.'
Ze zei niets.
Hij hoorde haar weer in de deuropening. Hij wachtte zonder iets te zeggen. Hij had het gevoel dat hij wachtte op iets wat hem plotseling zou treffen, als een bliksemflits, iets wat hij niet kon zien aankomen.
'Je kunt me de schuld niet geven. Je kunt me niet straffen.'
Toen ze sprak klonk haar stem beheerst en langzaam: 'Ik kan alles doen wat ik wil. Alles.'
Toen hoorde hij de deur met een zacht metalen klikje dichtgaan. Hij luisterde. Ze was naar haar eigen kamer gegaan en leek iets te zoeken in een van de laden. Ze trok ze open en smeet ze weer dicht. Hij riep haar een paar keer maar ze kwam niet terug en na een poosje voelde hij zich te zwak om nog te roepen. Hij probeerde niet aan de honger te denken, die hem een hol gevoel gaf en hem een beetje misselijk maakte. Zijn maag knorde. Hij drukte zijn vingertoppen tegen zijn buik en hoorde een leeg, waterig geluid.
Ze gaat me uithongeren, dacht hij.
Misschien was dat de straf die ze bedacht had.
Goed, dan moest hij iets verzinnen. Dat liet hij niet gebeuren. Hij ging hier niet als een hulpeloze oude gek liggen afwachten, verdomme.
Hij lag een tijdlang doodstil. Toen verdween de honger en daarna voelde hij - tot hij wegzakte in een droomloze slaap - alleen maar zwakte.