Een verlaten verkeersweg - waarom voelde ze zich altijd wat ongemakkelijk als ze 's avonds over een verlaten verkeersweg reed? Door de afwezigheid van verkeer, van beweging, omdat een verkeersweg zonder verkeer geen functie leek te hebben - een onnodige strook beton. Emily reed van de verkeersweg af het viaduct op en besefte dat ze te hard, ja misschien zelfs een beetje roekeloos aan het rijden was. Het versleten rubber op de ruitenwissers maakte een krassend geluid op de voorruit: het was het geluid dat op je zenuwen zou kunnen werken. Je hoeft niet op te schieten, zei ze tegen zichzelf. Je hebt geen haast. Ze stopte voor het rode licht op de brug en tikte met haar vingers op de rand van het stuur. Soms bleef dit stoplicht lang op rood staan. Je kwam dan in de verleiding om er achteloos doorheen te rijden. Ze keek door de regen naar beneden en zag de lichten in de buitenwijk; het blauwe licht van een ver weg gelegen winkelcentrum en de rode lichten boven op de antenne van het lokale radiostation WPAS. Het stoplicht brandde onveranderlijk door in het donker en leek nog een andere betekenis te hebben dan alleen maar het verkeer tegen te houden - het leek alsof het haar wilde waarschuwen.
Je zou gemakkelijk in paniek kunnen raken, dacht ze. Terwijl je hier zo zit te wachten op het groene licht kun je in paniek raken. Ze keek op haar horloge: 9.32. De kleine cijfertjes lichtten op toen ze op het knopje drukte. Teds uiterst originele kerstkado van vorig jaar. Ze keek weer naar het stoplicht. Toe nou, dacht ze. Schiet in godsnaam op. Er reed een vrachtwagen langs, hij snorde als een monster in de duisternis voorbij. Word groen. Gróen.
Maar het licht bleef rood. Het is kapot, dacht ze. Er is iets defect. Hoe zou het zijn om voor eeuwig in het donker naar dat rode licht te moeten zitten staren ? Je vlees zou van je botten vallen, de spinnen zouden hun web weven en misschien werd je op een dag in een doorgeroeste stationcar gevonden - een anonieme verzameling botten. Alleen je tandarts zou je kunnen identificeren. Ze draaide het raampje naar beneden en voelde de koele avondlucht tegen haar gezicht. Als het licht kapot was zou er vroeg of laat een agent komen om het verkeer te regelen. Eerder laat dan vroeg, dacht ze. Ze liet haar hand uit het raampje hangen, alsof het voelen van regen en kou haar zou kunnen kalmeren. Ze keek weer naar de buitenwijk onder en voor haar en probeerde tevergeefs haar eigen straat te vinden. Ze dacht: Wat is paniek nog meer dan het verliezen van je zelfcontrole? Nodeloze bezorgdheid? Ongefundeerde angstgevoelens? Je bent er nogal vatbaar voor, niet? Paniek komt opzetten als je het niet verwacht en je moet ermee zien te leven ook al sta je af en toe te trillen op je benen terwijl je weet dat je je druk maakt om niets. Dan verbeeld je je dat je huis in brand staat, of dat het dak naar beneden is gekomen, of dat er iemand in je buurt rondsluipt die een raam heeft ingeslagen en in je huis je kinderen terroriseert.... Lieve Lita, ik heb vaak last van aanvallen van paniek. Kun je me helpen? Een zenuwachtige huisvrouw, West Pastorville, New York.
Ze haalde diep adem, trommelde met haar vingers op de zijkant van de auto en keek naar het rode licht. Ted had haar eens gezegd dat ze niet zo gespannen moest zijn, dat ze alles wat gemakkelijker op moest nemen. Maar Ted, lieve Ted - nou, die maakte zich niet zo gauw zorgen als zij. Zich zorgen maken was iets dat niet bij Teds karakter paste. Ze sloot even haar ogen en dacht aan Ted in het verre Maine en probeerde zich weer zijn motelkamer voor te stellen ... Het probleem met paniekgevoelens, ook al waren ze niet zo hevig, was dat ze als een vloedgolf door je heen gingen, dat het klein begon, maar dat daarna alles werd meegesleurd. Het huis. De kinderen. Het feit dat Ted weg was. Een grote ramp. Je hele leven dat ineenstortte.
Ze deed haar ogen open.
Groen! Eindelijk. Goddank. Ze reed door het groene licht het viaduct af en toen naar beneden de buitenwijk in. Er gold een maximum snelheid van vijftig kilometer per uur waar ze zich niet aan hield, ze reed langs geparkeerde auto's en donkere bomen en kamers waarin de televisietoestellen gekleurd licht op de ramen wierpen, ze reed er snel voorbij. Het was een wijk om in het donker te verdwalen. Er waren zoveel straten die op elkaar leken en zoveel huizen die van dezelfde bouwtekening afkomstig waren. Het kon gemakkelijk gebeuren dat je je auto voor de verkeerde garage neerzette en een huis binnenstapte dat niet van jezelf was zodat je een groep vreemden om de keukentafel aantrof, die je allemaal met stomme verbazing zaten aan te kijken. Zelfs overdag, dacht ze, was het niet altijd even eenvoudig om te onthouden waar je woonde. Het was haar een paar keer overkomen dat ze haar eigen huis straal voorbij gereden was, ondanks het feit dat ze er al tien jaar woonde. Als je van de doorgangsroutes afkwam waren er weinig herkenningspunten meer. Weinig karakteristieke trekjes. Toen ze nog in de stad woonden hadden de duidelijke tekenen van verval haar altijd verteld waar hun appartement was. Maar hier was nog geen spoor van verval te bekennen. Als er hier iets rotte en uit elkaar viel dan ging het langzaam en verborgen, heimelijk.
Ze ging in St. Catherine Drive de hoek om en St. Paul Street in. De lantaarns stonden er zo ver uit elkaar dat er weinig licht was. Bovendien namen de bomen het meeste licht weg waardoor het helemaal donker leek. Ze reed St. Mark Street in en herinnerde zich ineens dat het een doodlopende straat was. Hoe had ze dat kunnen vergeten ? Ze remde en keerde om. Ik ben laat, dacht ze. Later dan ik gezegd heb, later dan ik van plan was thuis te komen. Ze reed snel door Albany Street en kreeg plotseling het gevoel dat ze hier nog nooit eerder geweest was. Het hoorde bij dat onderdeel van haar paniek waarin ze dacht dat al haar vrienden vreemden waren, waarin ze wist dat niemand haar herkende.
En toen was ze in Larue Drive en thuis, bij het huis dat stond op de plek waar de weg een flauwe bocht maakte, waarbij de grote eik alleen in de voortuin stond en als een zielige hond in de regen stond te druipen. Ze reed het garagepad op, parkeerde de auto, stapte uit en sloeg het portier achter zich dicht in een snelle vloeiende beweging. Toen stond ze in de woonkamer, ze stond in de woonkamer - en wat had ze verwacht? Dat de kinderen op haar af zouden komen rennen?
Maar niet dit.
Niet deze stilte. Deze leegte.
Deze afschuwelijke leegte.
Ze keek de kamer rond, naar de lamp die een heldere cirkel op het plafond wierp. Er is hier niemand, dacht ze. Er is hier niemand. Ze zijn weg.
Goed, goed, dacht ze. Geen paniek. De kinderen. Denk eerst aan de kinderen. Voor je iets anders doet ga je kijken of ze er zijn. Als in een droom liep ze de trap op, eerst langzaam, maar hoe dichter ze bij de overloop kwam hoe sneller ze begon te lopen. Er is iets met mijn kinderen gebeurd. Haar mond was droog en haar tong zat tegen haar gehemelte geplakt. Iemand heeft iets met mijn kinderen gedaan ... Op de overloop probeerde ze het gevoel te onderdrukken dat ze in elkaar zou storten, zou smelten, zou toegeven aan de paniek die zo vormloos leek als hete was. De kinderen. Eerst de kinderen. Ze duwde de deur van Charlottes kamer open.
Het kind sliep met haar laken en dekens in een slordige hoop over zich heen. Ze haalde licht en regelmatig adem. Emily liep naar haar toe, leunde over haar heen en stak haar hand uit om de haarlok aan te raken die over haar voorhoofd was gevallen. Frankie, dacht ze. Nu Frankie. Ze stak de overloop over, ging de kamer van haar zoon binnen en liep in het donker naar hem toe. Ze schopte onhandig tegen wat speelgoed aan en hoorde het geluid van vallende blokken. Hij had blijkbaar iets op het vloerkleed gebouwd. Frankie lag met open mond en zijn handen achter zijn hoofd gevouwen te slapen. Ze boog zich over hem heen en kuste hem zachtjes om hem niet wakker te maken.
Daarna kwam ze overeind, liep de kamer uit en trok de deur achter zich dicht. Op de overloop aarzelde ze. Carole - was het mogelijk dat ze de kinderen in bed had gestopt en weg was gegaan? Was het denkbaar dat ze naar huis was gegaan en de kinderen, slapend in een niet afgesloten huis, had achtergelaten? Maar hoe kon iemand zoiets doen? Ze voelde een vreemde mengeling van boosheid en opluchting.
'Carole?' riep ze. 'Carole?'
Ze liep naar de trap en keek naar de lege kamer beneden. Wat zag die er verlaten uit in het lamplicht. Ze stak haar hand uit om de leuning vast te grijpen, alsof ze nu ineens steun nodig had. Maar de paniek was net zo snel verdwenen als hij gekomen was en ze voelde zich nu alleen nog wat verward en een beetje leeg. Alles was in orde. Nee, dacht ze, niet alles is in orde. Niet alles is in orde. Er klopt ergens iets niet.
Ze duwde haar eigen kamerdeur met haar voet open. Het was donker in de slaapkamer en toch wist ze, hoewel ze niets hoorde, dat de kamer niet leeg was. Ze ging naar binnen, knipte het licht aan en zag de oppas languit op het bed liggen. Haar bed. Carole lag in zo'n vreemde houding dat ze een moment dacht dat ze dood was ... Toen werd die gedachte verstoord doordat de vrouw zich omdraaide. Ze bewoog haar handen en draaide zich op haar zij. Mijn bed, dacht Emily. Vast in slaap op mijn bed. Op het nachtkastje stond een bierblikje en er lag een plasje vocht op het glimmende hout. Jezus, hoe kón ze het doen? Hoe durfde ze?
'Carole,' zei ze. Ze boog zich over het plompe lichaam van de oppas heen. 'Carole, word wakker. Kom op, word wakker.'
De vrouw knipperde met haar ogen, weggerukt uit God weet wat voor een droom. Ze kwam traag en moeizaam overeind. Toen keek ze verbijsterd naar Emily, alsof ze niet wist waar ze was. Haar ronde gezicht drukte een en al verbazing uit en haar haar zat in de war. Ze gooide haar benen over de rand van het bed en Emily zag het vlees op haar knieën trillen.
'Ik denk dat ik slaperig was,' zei ze.
'Dat denk ik ook,' zei Emily. Ze keek even in de richting van het bierblikje. Wat moest ze zeggen? Hoe boos hoorde ze te zijn? Je hebt op mijn bed liggen slapen. Ze likte over haar droge lippen en wierp een blik op Carole die haar met donkere, domme en verontschuldigende ogen zat aan te kijken. Ze had geen kwaad in de zin, dacht Emily. Het is iemand die nooit iets kwaadaardigs zal doen. Dat zie je toch zo? En deze inbreuk op haar privéleven, deze daad, deze kleine overtreding kwam alleen maar voort uit zorgeloosheid of onnadenkendheid. Dat was alles. Wat was er nou eigenlijk belangrijk? De kinderen toch? En die lagen lekker te slapen en dat was het enige dat telde.
'Het spijt me,' zei Carole.
'Het geeft niet...'
'Jawel. Het geeft wel. Ik had hier niet naar binnen mogen gaan.'
Emily staarde naar het vloerkleed. Ik ben gewoon niet in staat om boos te worden, dacht ze. Dat heb ik nooit gekund, ik heb er domweg de energie niet voor.
Carole was gaan staan en trok haar kleren recht. 'Emily, echt, het spijt me. Ik kwam naar boven om te kijken of de kinderen al in bed lagen en toen voelde ik me moe. Ik weet het niet precies. Te veel bier. Ik ging liggen. Daarna ...'
'Het is wel goed,' zei Emily. Aardig, dat was het woord waarmee ze zich zelf zou omschrijven. Een aardig mens. Soms wilde ze helemaal niet aardig zijn. Soms wilde ze dat ze boos kon worden en kon laten zien wat ze voelde. Maar dat was iets wat haar nooit echt lukte. En toen dacht ze: ik ken deze vrouw niet. Ik ken al die vrouwen niet. Maar dat was het argument dat Ted had gebruikt en ze wilde niet aan hem toegeven, ze gunde hem die overwinning niet.
'Het spijt me,' zei Carole. 'Het zal niet weer gebeuren. Als je me tenminste nog eens vraagt. Ik verdien het niet.'
Emily glimlachte tegen de andere vrouw. 'Natuurlijk vraag ik je wel weer, Carole. Zo erg is het allemaal niet.'
De oppas haalde haar schouders op. Net als eerder op de avond kreeg Emily het gevoel dat Carole op het punt stond om in huilen uit te barsten. Ze zag opnieuw de eenzaamheid die de vrouw uitstraalde - en misschien, heel misschien, had ze hoofdzakelijk daarom op de advertentie gereageerd. Om ergens bij te horen. Om ergens aan mee te doen. Emily Freud, waarom niet?
'Je zult me niet weer vragen.'
'Dat doe ik wel. Ik beloof het je.'
'Weet je het zeker?'
'Moet ik het zweren, Carole?'
De andere vrouw glimlachte nu. Ze bukte zich om de indruk die ze op de sprei had achtergelaten weg te strijken. Toen, nog steeds niet op haar gemak, liep ze naar de deur. Emily liep achter haar aan de overloop over en de trap af. De stilte begon haar te ergeren, evenals de manier waarop de andere vrouw zich bewoog, log en plomp, met een onhandigheid die wees op een volledig gebrek aan zelfvertrouwen. In de keuken pakte Carole haar jas van een stoelleuning af en begon hem zwijgend aan te trekken.
'Carole ... Denk er niet meer aan, goed? Vergeet het gewoon. Ik zit er echt niet over in.'
Carole deed langzaam haar knopen dicht. 'Je hebt leuke kinderen, weet je dat? Ik heb een fijne avond gehad. Ik vind ze aardig.'
'Bedankt,' zei Emily.
'Daarom wil ik ook graag nog eens komen.'
'Als ik weer iemand nodig heb, bel ik jou als eerste.' Het klonk ergens niet overtuigend, als een valse belofte die ze toch niet na zou komen. Emily vond de manier waarop ze het zei niet prettig - het klonk niet gemeend. Maar Carole, die haar kraag opzette, scheen het niet te merken.
Ze liepen samen naar de voordeur.
'Welterusten,' zei Carole.
'Welterusten.'
Emily deed de voordeur dicht en leunde er tegen aan. Haar ademhaling klonk gespannen, gejaagd. Ze hoorde het geluid van Caroles auto. De motor sputterde een paar keer voor hij aansloeg. En toen was het stil. Ze controleerde de grendel in de keuken en vergrendelde daarna de voordeur. Onderaan de trap bleef ze even staan, met haar hand op de leuning. Al die paniek had haar uitgeput achtergelaten, alsof ze haar zenuwen tot het uiterste gespannen had. Wat was er verdomme eigenlijk gebeurd? De vrouw viel in slaap op mijn bed, dat is alles. Weeg dat eens af tegen het feit dat met de kinderen alles goed is, wat houd je dan over? Niets. Er was niets aan de hand zolang alles met de kinderen in orde was.
En dat was zo.
Ze liep de trap op, deed het licht op de overloop uit en ging haar eigen kamer in. Onder het uitkleden dacht ze: Als je toegeeft aan al die angsten, spookbeelden en andere vage onlustgevoelens kun je je behoorlijk stom gedragen. Een boom voor je huis waar de wind door waait, iets dat kraakt op zolder, een oppas die in slaap valt op je bed - het is allemaal de moeite niet waard om je druk over te maken.
Ze gooide haar kleren slordig over de stoelleuning en sloeg het bed open. Ze kroop naakt tussen de lakens en staarde naar het licht. Morgen, dacht ze, komt Ted misschien thuis. En ze was blij dat ze James Hamiltons uitnodiging niet had aangenomen. Zelfs een vaag schuldgevoel is na een poosje niet leuk en nieuw meer.