De man die zich als Quayle had voorgesteld stond met zijn rug naar de open haard toe, die niet brandde. Hij overheerste de kamer - in ieder geval maakte door zijn aanwezigheid de kamer een andere indruk en leek het dat alles kleiner dan anders was. De andere man Steadman, leunde met gestrekte benen achterover op de bank. Ze probeerde te luisteren naar wat Quayle tegen haar zei en begreep dat hij iets gevraagd had waar ze geen antwoord op had gegeven en dat de vraag nog steeds tussen hen in de lucht hing. Ze kon zich niet concentreren; ze begreep bovendien niet waarom deze mannen terug waren gekomen, wat ze van haar wilden, waarom ze haar ondervroegen.

'Wanneer heeft u hem voor het laatst gezien? Wat was de laatste keer dat u uw man zag?'

Steadman haalde een zakdoek uit de zak van zijn regenjas en snoot zijn neus. Ze wierp een snelle blik op hem, beet op haar onderlip en staarde toen weer naar de vloer. Quayles schaduw bewoog. Ze voelde een soort omfloerste pijn in haar hoofd die klopte en klopte, alsof er met een gehandschoende hand op een blote zenuw werd geslagen. Ze herinnerde zich dat ze vanmorgen vroeg haar vaders kamer was binnengegaan en dat ze verwacht had dat hij - wat had ze verwacht? Hij had met open mond liggen slapen en zijn ademhaling was moeizaam geweest. Maar de stoofpot stond onaangeroerd op het nachtkastje. De stoofpot, dacht ze nu. Hij had er niet van gegeten ... Ze was ergens iets kwijt, ze kon zich ergens iets niet herinneren. Ik heb het eten klaargemaakt, dacht ze. Ik heb het naar hem toegebracht. Maar toen ... wat heb ik daarna gedaan?

Het was belangrijk dat te weten. Maar het lag aan de aanwezigheid van deze twee mannen dat ze daar niet op kon komen. Ze dacht: ze zouden hier niet moeten zijn. Ze brengen iets met zich mee waar ik geen behoefte aan heb. Wat heb ik gisteravond gedaan nadat ik het eten naar boven heb gebracht? Iets ...

'Wanneer heeft u hem voor het laatst gezien?'

Ze hief haar gezicht op en keek Quayle aan. Hij was geduldig en beleefd. Maar alleen al het feit dat hij zo lang was boezemde haar angst in. 'Ik kan het me niet herinneren. Ik denk niet vaak aan hem.'

'Oh, daar zijn we ook van overtuigd,' zei Steadman.

De toon en de manier waarop hij het zei maakte haar ongerust. Hij legde de nadruk op het woord 'overtuigd', alsof hij daar iets mee bedoelde. Maar wat bedoelde hij ermee?

Quayle zei: 'Het is belangrijk. We moeten de datum weten. Zijn hospita zegt dat u hem een keer heeft opgezocht.'

'Oh ja?'

Quayle zweeg nu. Hij pakte iets van een plank en ze besefte dat hij Charlies foto vasthield, die klein leek in zijn grote handen. Charlie is op school, dacht ze. Daar is Charlie. Op school.

'Uw man had een wapenvergunning,' zei Steadman. 'Alleen kunnen we het wapen niet vinden. Weet u daar iets vanaf?'

Ze schudde haar hoofd. 'Ik weet niets van een wapen,' zei ze.

Quayle leunde voorover en bracht zijn gezicht dicht naar het hare. Ze kon de pepermuntlucht van zijn adem ruiken. 'We proberen hem te vinden,' zei hij. 'Dat is belangrijk.'

'Voor mij is het niet belangrijk,' zei ze.

'Dat begrijp ik,' zei Quayle. Hij zweeg en keek naar Charlies foto. 'Een mooi meisje. Heel mooi.'

Ze knikte. Ze keek naar Steadman aan de andere kant van de kamer. Hij hield iets in zijn hand, iets dat hij waarschijnlijk tussen de kussens van de bank had gevonden. Wat was het? Ze hoorde het sissende geluid van ontsnappende lucht.

'De piep is kapot,' zei Steadman.

'Welke piep?' vroeg ze.

'Wat heb je aan een rubber eendje als hij niet piept?' Hij kneep erin. Een geel lichaam, een oranje snavel, ogen die ooit hardblauw waren geweest maar die nu verbleekt waren. 'Dat is toch niet leuk in de badkuip?'

Ze zei niets. Deze mannen maakten haar in de war. Het rubber eendje. De foto van Charlie. De vragen. Waarom waren ze hier? Waarom waren ze teruggekomen?

Quayle zei: 'Heel mooi.'

Hij zweeg. De stilte viel als iets donkers en vochtigs over haar heen.

'Wat erg, dat van uw dochtertje,' zei Quayle.

Wat was er erg? Ze keek hem even aan.

'Wat een vreselijk ongeluk,' zei hij. 'Ik denk niet dat je gemakkelijk over zoiets heenkomt. Wat erg voor u.'

Het ongeluk, dacht ze. Ze vroeg zich af hoe ze dat konden weten, maar het was voor hun waarschijnlijk gemakkelijk om daar achter te komen. Ze hadden documenten, dossiers, computers. Ze drukten op een knop, keken op een scherm, of zochten in oude dossiers: en dan lag alles bloot. Het ongeluk. Charlie is naar school, dacht ze.

'Het is zonde. Echt heel zonde,' zei Quayle.

Ze keek hem licht glimlachend aan. Ze wilde tegen hem zeggen: U begrijpt het niet, meneer Quayle. Ik ga ons gezin herenigen. Dan zijn we weer samen. Met zijn drieën. Maar ze zweeg.

'Kunt u ook niet zeggen wanneer het ongeveer was?' vroeg Steadman.

'Wat?'

'Dat u uw man voor het laatst zag.'

'Ik kan het me niet herinneren. Tegen het eind van augustus. Ik weet het niet precies. Misschien was het wel begin september. Ik hoef me toch niet alles te herinneren.'

'Waarom ging u naar hem toe?' vroeg Quayle.

'Dat weet ik niet meer.'

'U moet een reden hebben gehad.'

'Oh, zeker.'

Quayle ging weer rechtop staan en zette de foto terug op de plank. Ze zei: 'Het ging over geld. Dat was het. Hij stuurde me geld, dat had hij me beloofd. Alleen had hij het die keer vergeten. Daarom ging ik naar hem toe.'

'Het zal niet gemakkelijk voor u zijn,' zei Quayle. 'Financieel, bedoel ik. U werkt niet?'

Ze stond van haar stoel op, liep naar de plank en zette de foto anders neer, precies zoals hij hoorde te staan, precies zoals hij stond voordat Quayle hem had opgepakt. Een baan, geld, een ongeluk, dacht ze. Ze hebben het over iemand anders. Ze hebben het helemaal niet over mij. Ze maken een akelige vergissing. Ze hebben een fout gemaakt, een verschrikkelijke blunder.

Steadman stond op en er kraakte iets in zijn been. 'Denkt u soms

dat hij meegevoerd is naar een onbekende planeet? Denkt u dat hij een enkele reis naar een andere planeet heeft genomen?'

Ze staarde hem aan. Hij haalde zijn schouders op en draaide zich om, en Quayle zuchtte - een diepe, vermoeide zucht. Toen zei Quayle langzaam en geduldig: 'We proberen hem te vinden, dat is alles. Als er mensen verdwijnen willen we weten waar ze zijn gebleven. We willen er zeker van zijn dat er geen misdrijf is gepleegd.'

'Een misdrijf?'

'Precies. Dat moeten we onderzocht hebben voor we het dossier sluiten.'

'Ik begrijp het,' zei ze. 'Ik begrijp het.'

'En wat ik vreemd vind in deze zaak is het verdwenen wapen.'

Ze keek uit het raam, naar het grijze ochtendlicht dat als een stroperige vloeistof tussen de gordijnen door naar binnen viel. Nadat ik hem zijn eten had gebracht, dacht ze. Waar ben ik toen heen gegaan? Het had gestormd, de nacht was plotseling tot leven gekomen, de bomen hadden gekreund en de regen was neergekletterd in de duisternis ... een storm. Ze was de stormnacht ingegaan.

'Ik weet niets van een wapen af. Het spijt me.'

'Niets aan te doen,' zei Quayle.

Steadman balde zijn hand tot vuist en hoestte er luidruchtig in. Hij keek uit het raam. Een raam, dacht ze. Ergens had een raam een rol gespeeld. Ze had door een raam staan kijken. In de regen, in die afschuwelijke duisternis, had ze staan kijken. En toen ... toen was ze naar een deur toegeslopen, een deur met een ruit erin die uitzicht gaf op een keuken, en ze had een vrouw aan een tafel zien zitten die een sigaret opstak en zich ineens naar de deur toedraaide, alsof ze iets zag. En daarna was het meisje de keuken binnengekomen, had de koelkast geopend om voor zich zelf een beker melk in te schenken. Ze had haar moeder een poosje aan staan kijken. Zonder iets te zeggen en met een verdrietige blik in haar ogen. Je hoeft niet verdrietig te zijn, dacht ze. In ieder geval niet lang meer. Als we maar weer samen zijn.

Ze keek weer naar Quayle, die de kamer uitliep. Steadman liep achter hem aan. Ik ben in het donker ergens tegenaan gelopen. Ik heb mijn schouder bezeerd, omdat ik ergens mee in botsing ben gekomen.

'Ik hoop dat we niet te veel van uw tijd in beslag hebben genomen,' zei Quayle. 'Ik weet zeker dat we u niet opnieuw lastig hoeven te vallen.'

Ze keek hen na terwijl ze het garagepad afliepen en in hun auto stapten. Toen sloot ze de deur.