31
Devi knikte tevreden terwijl ze de nieuwe bibliotheek over-zag. De renovaties waren bijna af. De hopen los grind waren verwijderd van het erf en de muren glansden met hun nieuwe laag kalk met eidooier. ‘Gaat nooit bladderen, akka,’ hadden de metselaars haar verzekerd. ‘Honderd procent garantie.’ Het was een oud recept, legden ze uit, overgeleverd van hun voorvaderen. Regen of zonneschijn, in deze muren zou nog geen barstje verschijnen. Ze zouden de komende drie generaties en daarna zo goed als nieuw blijven. Devi haalde haar hand over een stuk muur; haar vingers bleven schoon, zonder zelfs een vlekje kalk op haar huid. Voor één keer leken de pleisteraars de waarheid te spreken.
Ze had de sieraden voor de bruiloften besteld bij goudsmeden in Madikeri en Mysore. Alleen het beste was goed genoeg voor de bruiden van haar zonen. Diamanten, natuurlijk, en de robijnen adigé, de koralen pathak en de maanvormige kokkéthathi. De juwelier had haar ook een jadau-setje laten zien, bezet met ongeslepen edelstenen en belachelijk duur. ‘Helemaal uit het noorden, akka,’ had hij geprotesteerd toen Devi geaarzeld had over de prijs. Ze had gedreigd en gesoebat tot hij akkoord was gegaan met een iets redelijker bedrag, en toen had ze er nog een besteld. Er waren victoriaanse cameebroches, ivoren haarkammen, mousselinen sari’s, zo fijn geweven dat ze met hun volle achtenhalve meter in de palm van een vrouwenhand pasten, zijden sjaals (het was in die dagen onder jonge vrouwen een rage om een halsdoek om hun nek boven hun sari te knopen), satijnen hemden geborduurd met kant, zijden nachtjapons, ochtendjassen van flanel en fluweel en zakdoeken geborduurd in de kloosters van Mangalore, elke steekje zo klein dat je bijna niet kon zien wat de goede kant was.
Voor de jongens wit met gouden bruiloftstulbanden gevoerd met dikke witte zijde, witte, op maat gemaakte kupya’s, elk een set van vijftien overhemden en vijf broeken uit Londen, pakken van Hardings and Sons in Bangalore, maatschoenen van Connaught Circus in Delhi, zakhorloges gevat in goudfiligrein, haarpommade, flessen eau de cologne, scheerkwasten met zilveren handvatten en, als klap op de vuurpijl, een bestelling bij de dealer in Bangalore van twee fonkelnieuwe Austins.
Nog maar een week daarvoor had ze eindelijk een plantage voor Nanju gevonden. Ze had de makelaars de afgelopen paar maanden tot waanzin gedreven en de ene na de andere plantage afgewezen. De aarde op het ene landgoed voelde te droog aan, er was duidelijk een drainageprobleem op het andere. Op een ander landgoed was de put in het noordelijkste punt geslagen, wat ongeluk bracht, en op weer een ander lag de gehele plantage op het westen. Het landgoed dat zij kocht moest foutloos zijn. Het was per slot van rekening voor haar oudste kind. En toen vond ze het eindelijk: een prachtig stuk land in het zuiden.
Nu hoefde ze alleen nog een bruid voor Nanju te vinden en te wachten tot die schavuit van een zoon van haar thuiskwam. Ze keek naar de wolken die langs de hemel dreven. Ergens onder de nachtbevlekte dekking van diezelfde hemel lag haar kind te slapen. Iguthappa Swami, stuur Appu naar huis. Devi leunde met haar voorhoofd tegen haar raam. Van hieruit kon ze de bergen zien, hun toppen waren niet te onderscheiden. Daar, de machtige Bhagamandala en de Kaveritempel. Ze staarde in de verte met een brok in haar keel. Het leek een ander leven, het Kaverifestival, naar de top klimmen... ze had haar hele leven nog voor haar gehad.
Ze zou nog een keer gaan, besloot Devi peinzend. Ze zou haar zonen en hun bruiden meenemen naar de tempel en Kaveri amma’s zegen nog een keer afsmeken.
Een beweging onder haar trok haar aandacht en Devi klaarde op toen ze Nanju op het gazon zag.‘Nanju,’ riep ze, glimlachend.‘Kom naar boven, kunyi, ik moet je iets laten zien.’
Ze hadden niet meer over zijn onverwachte uitbarsting gesproken, toen hij zich verzet had tegen haar besluit om Appu naar Duitsland te sturen. Devi twijfelde er niet aan dat ze de juiste beslissing had genomen, maar ze wist ook dat ze hem gekwetst had. Hij had er nooit meer iets over gezegd en Appu vol genegenheid omhelsd toen hij wegging. Desalniettemin had ze gemerkt dat Nanju de afgelopen maanden erg teruggetrokken was geworden en ze kon niet wachten om het goed te maken. Ze straalde toen hij de trap op kwam.
‘Avvaiah?’
‘Hier.’ Ze stak hem een stapel papier toe.
‘O, kopen we weer?’ Hij keek de papieren door en floot zachtjes. ‘Tweehonderdvijftig hectare? Dat is een flink landgoed.’
‘Ja. En het is van jou.’
Hij keek haar aan, vol onbegrip, en ze lachte verrukt.‘Kijk maar eens naar de papieren, toe maar, het land staat geregistreerd op jouw naam.’
‘Mijn naam?’
Devi lachte nogmaals. ‘Ja, mijn traag denkende zoon, van jou, helemaal van jou. Zie je, dat is jouw naam, toch, boven aan de papieren?’
‘Maar... Tiger Hills dan?’
Ze schudde haar hoofd, nog altijd glimlachend. ‘Wat is daarmee?’
‘Tiger Hills, Avvaiah. Dít landgoed. Wat... Ik ben de oudste zoon.’
‘Ja, natuurlijk. En daarom krijg jij ook het grootste landgoed. Twééhonderdvijftig hectare, monae! Ik heb zelfs een bodemmonster laten nemen. Heel goed, zeiden ze, de koffie zal...’
‘Nee, Avvaiah. Geef dat maar aan Appu.’
‘Wat is dat voor onzin? Weet je hoe hard je Avvaiah heeft moeten zoeken om dit voor je te vinden? Dit is het beste land dat er in jaren op de markt is gekomen, de schaduwbomen zijn uitstekend en kijk eens naar de afmetingen. Met tweehonderdvijftig hectare kun je...’
‘Ik wíl geen tweehonderdvijftig hectare. Geen tweehonderdvijftig, zelfs geen duizend, het enige wat ik ooit gewild heb is Tiger Hills. Geef dit aan Appu, koop er nog twee voor hem als je wilt, maar Tiger Hills... Tiger Hills is voor mij.’
‘Kunyi, wat is dit? Tiger Hills is van Appu.’
‘Het gaat naar Appu,’ herhaalde ze, van haar stuk toen hij niets zei.‘Tiger Hills moet naar Appu gaan.’
‘Als ademhalen.’ Zijn woorden waren nauwelijks hoorbaar en Devi wist eerst niet zeker of ze het goed gehoord had.‘Als ademhalen,’ zei hij nog eens, terwijl hij naar de akte in zijn handen staarde. ‘Dit landgoed, zelfs als jongen al... Dit land, het is als ademhalen voor mij,Avvaiah.’ Hij keek zijn moeder hulpeloos aan.‘Appu zal er nooit zo veel van houden als ik, dat weet jij ook.’
‘In de naam van alle goden. Nanju, alsjeblieft. Maak de dingen nu niet moeilijk.’
De gedachte aan Machu’s vrouw kwam ongevraagd in haar hoofd op.‘Beloof je dat je Appu geeft waarop hij door zijn geboorte recht heeft?’ had de vrouw gevraagd.
‘Tiger Hills gaat naar Appu, dat moet. Hoor eens, kíjk nu eens naar dit landgoed dat ik voor je heb gekocht. Tweehonderdvijftig hectare. Het is veel groter dan Tiger Hills, je zou moeten barsten van vreugde!’
‘Dank je, Avvaiah,’ zei hij toen. ‘Tiger Hills... dank je,’ herhaalde hij zwaar. Nanju bukte zich en raakte zijn moeders voeten aan.
Devi beet op haar lip, uit haar evenwicht gebracht door het gesprek. ‘Swami kapad. God geve mijn zoon alle geluk. En nu je een landgoed hebt om een vrouw mee te onderhouden, zal ik er een voor je zoeken. Iemand die heel mooi is, heel goed, alleen de beste is goed genoeg voor mijn zoon.’
Hij keek haar aan met een vreemde, strakke glimlach om zijn lippen.‘Even mooi als Baby?’ vroeg hij.
Devi was erger van streek dan ze wilde erkennen door wat Nanju had gezegd; zo erg zelfs dat ze de volgende dag direct naar Tayi ging.
‘Kunyi, hou alsjeblieft op. Ik word duizelig van je.’ Tayi klopte zwakjes op de rand van haar bed.‘Ga zitten.’
Devi negeerde het verzoek, hoewel ze ophield met ijsberen en bij het raam bleef staan. Ze keek kwaad naar de kippen die in de modder pikten. ‘Geen woord van Appu, Tayi. Is alles goed met hem? Wanneer komt hij thuis? Niets. Geeft hij dan niets om Baby? En ik ben zijn móéder. Begrijpt hij niet hoeveel zorgen ik me maak?’
Twee hennen raakten onder luid gekrijs en gekakel met elkaar in gevecht; Devi bonkte op de tralies van het raam. ‘Ksst!’ riep ze. ‘Ksst!’ en ze trokken zich terug, vol ongenoegen hun veren opzettend. Ze draaide zich weer naar Tayi, plotseling bang.‘Hij... hij zal terugkeren, toch? Appu komt toch wel naar huis?’
Tayi zuchtte. ‘Natuurlijk wel.’ Ze klopte weer op de rand van haar bed.‘Ga zitten.’
Praten met Tayi gaf haar een zekere troost, maar toch was Devi nog altijd van streek toen ze terugkeerde naar Tiger Hills. Ze bracht een hand naar de tijgerbroche en streek afwezig over het gladde oppervlak. Misschien was het toch nog een vergissing geweest om de jongen naar het buitenland te sturen. Ze wist, ze wist met haar moederinstinct, dat hij daar niet veel fraais uithaalde.‘Al die blanke meiden,’ dacht ze onvriendelijk, geen gedachte aan maryadi. Geen gevoel voor wat behoorlijk was en wat niet. Appu was verlóófd, nietwaar? Maar toch moesten ze zo nodig naar hem lonken...
De auto reed door een bocht en de vallei onder haar kwam in het zicht. De rijst groeide, een glanzend groene donslaag op de aarde. Reigers gleden over de krabbenpoelen heen; overal om haar heen de smaragden heuvels.
‘Dit is mijn land,’ had Machu tegen haar gezegd toen ze vanaf de piek van de Bhagamandala over Kodagu uit hadden staan kijken. Maar toch had hij haar zijn land gegeven. Ze staarde ongelukkig uit het raam. Tiger Hills was altijd al van Appu geweest. Hoe had Nanju ooit kunnen denken dat hij het zou krijgen?
Als ademhalen, had Nanju gezegd, zo voelde het voor hem om op Tiger Hills te zijn. Haar normaal gesproken zo terughoudende kind leek plotseling in een dichter veranderd.
Een eenzame reiger steeg uit de velden op in een veeg van het puurste wit. In de greep van melancholie keek Devi naar zijn vlucht.
Om zo volledig lief te hebben, zo compleet op te gaan in iemand of iets... ja, zulke liefde zat diep, die kon zo natuurlijk voelen als ademhalen. Maar wat Nanju nog niet wist was dat er een diepere dimensie aan zo’n liefde zat. Een geworteldheid die alleen verlies tot leven kon brengen.
‘Liefde is ademhalen, ja, maar het is ook wat daarna volgt, als alle adem weg is, als er alleen nog stilte overgebleven is. Liefde is water, hunkerend naar de zee. Het is de boom die geworteld moet blijven terwijl hij naar de hemel reikt. Het is een schaduw, beladen met afwezigheid, de holtes waarin vreugde niet meer bloeit.
Liefde is wat blijft, door de jaren heen, de onwettige nasleep van een verlies dat ik zelfs niet als het mijne kan betreuren.’
De auto nam nog een bocht. De reiger steeg op, helde over, vloog door.
Appu hief zijn hoofd op en keek naar de lucht. Hier in Berlijn leken de sterren ver weg, overschreeuwd door de lichten van de stad.
Stassler had die hele avond een soort onderdrukte opwinding uitgestraald. Ze hadden eerst geborreld in de lobby van Blue Velvet en waren daarna naar het variété gegaan. Halverwege de avond had Stassler zich voorovergebogen en had hij Appu in het oor gefluisterd: ‘Je moet na afloop met me meegaan.’
Appu staarde hem peinzend aan. Stasslers ogen leken nog meer uit te puilen dan anders en er klopte een ader aan de zijkant van zijn voorhoofd. Hij schudde zijn hoofd, nam een hijs van zijn stickie en slikte een mondvol rook door.‘Vanavond niet, Ellen is moe.’
‘Ellen niet. Alleen jij. Je móét komen.’
Of hij wilde of niet, Appu was nieuwsgierig geworden. Hij nam nog een trekje van de joint en voelde zijn longen uitzetten. ‘Waar gaan we dan naartoe?’
‘Je moet meegaan,’ was het enige wat Stassler weer zei.
Appu begreep er nog minder van toen hij na afloop van de voorstelling zag dat Stassler maar twee anderen uit hun gezelschap had uitgenodigd, Henrik en Gustav, een zeer modieus travestietenstel met een verbluffend perfecte huid. Henrik keek om zich heen toen ze vanuit de Dormendstrasse een van de minder bekende steegjes in gingen.
‘En waar is die flitsende nieuwe club dan wel, Jürgen?’ vroeg hij.
‘Verderop,’ mompelde Stasssler.
‘Nou, een beetje langzamer, alsjeblieft, schatje,’ zei Henrik, ‘mijn schoenen hebben veel te hoge hakken om zo mishandeld te worden.’
Gustav lachte zacht, maar Stassler zei niets en haastte zich verder.
Appu slenterde naast hen, met een half oor luisterend naar Henrik die maar doorratelde over de voorstelling van die avond. Hij staarde dromerig voor zich uit. De stickies die hij de hele avond gerookt had vulden zijn longen. Wat een lichten hadden ze toch in deze stad. Groen... geel... blauw, rood, oranje en kleuren waarvan hij de naam niet eens wist, en al die kleuren verspreidden zich vanuit de straatlantaarns en de variététheaters en weerspiegelden in de oorbellen van de passerende vrouwen... mannen? Appu stak een hand op; hij leek wel transparant, de botjes met elkaar verbonden in kleurrijk weefsel.
Ze liepen verder; hier en daar sloegen ze een nieuw straatje in. Het viel Appu op dat de lichten om hem heen langzaam zwakker werden. Maar nog altijd liepen ze verder, door steeds stillere straten. Er waren hier geen clubs, en nu Appu erover nadacht was het hier vreselijk verlaten. Ze sloegen alweer een hoek om en hij voelde een fel verlangen naar nog een stickie opkomen.
‘Stassler...’ begon hij geïrriteerd, ‘waar in godsnaam...’ Toen zag hij hen.
Ongeveer vijftig stappen voor hen stonden vier of vijf figuren te wachten onder een gedoofde straatlamp. Appu schudde zijn hoofd in een poging het helder te krijgen. Nee, hij vergiste zich niet, die mannen in de schaduwen stonden op iets te wachten.
‘Stop,’ siste hij.‘Dit bevalt me niet.’
Henrik en Gustav kropen dicht bij elkaar, plotseling nerveus. ‘Stassler?’
‘Kom op!’ riep Stassler toen met barse stem. Zijn handen vlogen de lucht in en gebaarden naar de wachtende mannen.‘Hier zijn ze!’
Appu stond als aan de grond genageld toen de gedaanten zich losmaakten uit de schaduwen – een, twee, nog een, toen nog twee – en op hen afkwamen. Ze schreeuwden iets, maar hij kon hun woorden niet verstaan. Henrik gilde van angst, of was het Gustav? Het vruchteloze tikken van hun hakken toen ze terugdribbelden over de straat.
‘Pak ze!’ schreeuwde Stassler tegen Appu, zijn mond verwrongen van haat.‘Laat ze niet wegkomen!’
Appu hief dronken zijn vuisten op, nog altijd vol onbegrip, maar de mannen gleden al langs hem heen. Even bleef hij zo staan, met zijn vuisten voor zich opgehouden; toen draaide hij zich om en keek als in een droom toe hoe ze de twee travestieten inhaalden. Hij zag ze vallen, Henrik-Gustav-Henrik, het was moeilijk te zeggen wie het was, een werveling van scheurende zijde en fluweel. Het pats-pats-pats-geluid van vuisten die hun verzorgde huid tot moes sloegen. Er kwam een beeld op in zijn hoofd, van geitenvlees dat aan haken in de slagerswinkel in Madikeri hing. Grote hompen vlees, huidloos, rood en paars, in felle kleuren, doorregen met romige adertjes vet. Pats-pats-pats, het geluid van vuisten op huid, als vlees dat platgeslagen werd.
Ze schreeuwden om hulp. ‘Dags! Bitte mein Gott, bitte.’
Een van de mannen haalde een gemeen uitziend stuk gereedschap tevoorschijn en begon op de mannen in te beuken. Stassler was er nu ook naartoe gerend en lachte terwijl hij fel inschopte op de twee gedaantes op de grond.
Nog altijd stond Appu als aan de grond genageld. ‘Dags!’ De kreet was nu zwakker en hij hoorde een afschuwelijk gekraak, van botten die gebroken werden. Een donkere vlek vloeide uit de lichamen weg, rood of zwart of bruin, dat kon hij niet zien, en sijpelde de straat op.
Appu draaide zich om en rende, rende voor zijn leven, weg van Stassler en zijn Hitler Jugend.
Hij trilde toen hij de Blue Velvet bereikte en de munten vielen tussen zijn vingers door toen hij de portier een fooi probeerde te geven. Ellen sliep al. Hij ging trillend op de bank zitten, ontkurkte de karaf met brandy en sloeg de inhoud achterover.
Dags. Bitte, Dags.
Hij had iets moeten doen, hij had íéts moeten doen. Hij hief de karaf weer naar zin lippen, maar die was leeg. Dat was jouw plek niet. Níét. Dit is niet jouw probleem, dit is niet jouw thuis.
Hij staarde naar Ellen alsof hij haar voor het eerst zag. Wat deed hij hier? Hij keek naar een goedgevormde dij die op de dekens lag, de dunne blauwe aderen in een knieholte. Wat zag ze er goedkoop uit. Zo makkelijk te krijgen.
Hij sloot zijn ogen en probeerde de gruwelen van de avond uit zijn hoofd te zetten, en plotseling verscheen Baby’s gezicht voor zijn geestesoog. Appu dacht aan zijn wachtende verloofde, dacht terug aan haar overrompelende schoonheid. Ongerept, zo puur. De zekerheid dat geen enkele man ooit zijn ogen over haar dijen had laten dwalen, dat geen enkele man behalve hij dat ooit zou doen.
Hij maakte zijn koff er open en begon te pakken; smeet stapels smokingjasjes, schoenen, overhemden, strikjes en vilten hoeden erin, wat hem maar voorhanden kwam.
Ellen schrok wakker van het geluid. ‘Dags?’ vroeg ze slaapdronken. ‘Dags?’ vroeg ze nog eens, haar stem nu hoog van de schrik. ‘Wat is er aan de hand? Wat... waar ga je naartoe?’
De mascara was uitgelopen op een wang; ze zag eruit als een doodsbange clown. ‘Dags! Wat is er in hemelsnaam aan de hand? Waarom zeg je niets? Alsjeblieft, Dags, waar ga je heen?’
‘Naar huis, lieverd,’ zei Appu, zonder haar zelfs maar aan te kijken. ‘Naar huis.’