14

Devi was catatonisch van verdriet, een schrijnende rouw waarvoor geen woorden of troost bestonden. Machu bleef bij haar uit de buurt en deed veel moeite om te voorkomen dat ze elkaar tegenkwamen. Hij greep elk voorwendsel aan om niet thuis te hoeven zijn en bleef soms weken achtereen weg. Toen de tijd weer aanbrak dat de familie iemand naar de wachtpost bij het oerwoud moest sturen, bood Machu aan om te gaan. Toen Kambeymada Nayak de nieuwe commissaris van Mysore een mooie zilveren peechekathidolk cadeau wilde doen, bood Machu onmiddellijk zijn diensten aan; toen de bedienden kwamen vertellen dat er bizons waren gezien, schouderde Machu meteen zijn geweer, hoe onwaarschijnlijk het bericht of afgelegen de locatie ook was.

Overdag zagen Devanna en Devi elkaar nauwelijks en de nachten brachten ze zwijgend door. Devanna’s vader zocht nogal laat aansluiting met zijn zoon en probeerde hem te interesseren voor de landbouw. Hij stond erop dat Devanna elke ochtend met hem meeging naar de rijstvelden en de koffiegronden, en in de middagen moest Devanna van de Nayak de boekhouding bijhouden. Dan was er nog de voortdurende aanloop van dorpsbewoners die Devanna kwamen opzoeken om hun koortsen en pijntjes te laten behandelen.

Toen een geschrokken Devanna aanvankelijk geprobeerd had uit te leggen dat hij maar een paar jaar medicijnen gestudeerd had en geen dokter was, hadden ze de Nayak gevraagd zijn kleinzoon over te halen om hen te behandelen. Kambeymada Nayak was nog altijd diep teleurgesteld sinds hij van Pallada Nayak gehoord had dat Devanna niet van plan was naar de medische universiteit terug te gaan. Hij had zijn uiterste best gedaan om de jongen om te praten en had zelfs gedreigd, intussen opgewonden aan zijn snor plukkend, maar Devanna was zwijgend voor hem blijven staan.

Het ontroerende vertrouwen van de dorpsbewoners in de capaciteiten van zijn kleinzoon had de Nayak enigszins getroost; om hem een genoegen te doen gaf Devanna ten slotte toe. Hij zag zijn patiënten elke avond onder de gigantische mangoboom op de binnenplaats en stelde diagnoses op basis van gezond verstand, terwijl de Nayak, zijn snor stijf van trots, de handelingen volgde vanaf de veranda.

Al met al had Devanna het zo druk dat hij zijn kersverse vrouw bijna niet zag. Elke nacht bleef hij even aan het voeteneind van hun bed staan. Hij was wanhopig op zoek naar een teken, hoe klein ook, dat ze hem zou vergeven. En elke nacht draaide ze hem weer de rug toe en legde hij zich weer op de grond te slapen. Nadat zij de volgende ochtend opgestaan was, verhuisde hij naar het bed, zodat niemand zou merken dat het jonge paar niet samen sliep. De lakens waren dan nog warm van haar lichaam en haar kussen geurde vaag en grasachtig naar hibiscus.

Devi dompelde zich onder in huishoudelijk werk. De huishouding van de Nachimanda’s was veel kleiner geweest; Th immaya en zijn broer Bopu hadden jaren geleden het grote familiehuis verlaten om een zelfstandige huishouding op te zetten. Toen Devi’s neven volwassen waren, waren ze elk hun eigen weg gegaan en Bopu en zijn vrouw waren eveneens vertrokken om bij een van hun zonen te gaan wonen; alleen Chengappa, zijn vrouw en hun zonen woonden nu nog bij Tayi en Thimmaya. De Kambeymada’s leefden echter in een traditioneel, groot familieverband. De elf zonen die Kambeymada Nayak had verwekt, hun gezinnen en zijn broers met hun kinderen en kleinkinderen woonden allemaal in het aan alle kanten uitgebouwde centrale huis en in de rijen bijgebouwde kamers.

Met een familie van meer dan vijftig personen en een eindeloze stroom bezoekers was er altijd iets te doen. Nog afgezien van het klaarmaken van de dagelijkse maaltijden – op zichzelf al een gigantisch werk – moesten er kinderen gewassen, gevoed, gestraft en in de watten gelegd worden. De stoet bedienden moest aangestuurd worden, de karbouwen in de schuren gemolken en rijen kamers geveegd en gesopt. Er waren bergen wasgoed te sorteren – ‘Van wie is dit ondergoed, het lijkt allemaal op elkaar?’ – honden te verzorgen, wild in te maken, varkens vet te mesten en moestuinen te onderhouden. Pompoenen, komkommers en aubergines moesten worden ingepakt in dikke lagen bananenblad en opgehangen aan de dakspanten van de beplankte zolder.

Devi nam de taak op zich om elke ochtend de vloeren te vegen en te ontsmetten met een smeersel van verse mest uit de veestallen. Op dat vroege uur was het huis nog in rust. Het lawaai van stemmen, het geklepper van houten slippers door de kamers en het gerammel van potten en pannen uit de keuken was nog niet begonnen.

Ze werkte geluidloos, alsof ze ontsnapt was uit een droom. Elke morgen stopte ze even met vegen om stil te staan voor de kamer waar de vrijgezelle mannen van de familie in een rij rozenhouten ledikanten lagen te slapen. Zou hij teruggekomen zijn, vroeg ze zich af, vanwaar hij de vorige avond heen gegaan was? Ze legde dan haar hand op de deur alsof ze de warmte van zijn adem, zijn polsslag, kon voelen over de afstand die hen scheidde heen. Ze stond daar dan ingespannen te luisteren, tot de pijn in haar hart onverdraaglijk werd. Dan keerde ze zich om en begon ze weer geluidloos de vloeren te vegen.

Ze hadden maar één keer met elkaar gepraat. Ze kwam terug van het bijvullen van de doos zeepnoten in het badhuis toen hij haar aansprak.

‘Waarom?’ vroeg hij scherp.

Ze bleef stilstaan en keek hem met grote, donkere ogen aan.

‘Ik weet dat er iets gebeurd moet zijn. Wat?’

‘Je zwijgt erover,’ had Tayi tegen haar gezegd.‘Zweer dat je nooit een woord zult zeggen over wat er gebeurd is, tegen niemand, helemaal niemand.’ Ze had Devi’s hand gepakt en op haar eigen hoofd gelegd. ‘Zweer op mijn leven dat je dit geheim zult houden, en anders moge ik, bij Iguthappa Swami en alle voorouders, mijn volgende negen levens vervloekt zijn. Moge ik een bediende worden, moge mijn lichaam door pokken getroffen worden of elke stap die ik zet vergezeld gaan van verdriet.’

‘Nee,Tayi,’ had Devi huilend gezegd,‘zeg zulke dingen niet...’

‘Zweer dan op mij dat je je reputatie zult beschermen. Beloof me dat je nooit, en dan ook nóóít zult praten over wat er vannacht is gebeurd.’

‘Waarom, Devi?’ vroeg Machu nu. Met gebalde vuisten kwam hij dichterbij.‘Was het maar een spelletje voor je?’

Zo stijf als een plank stond ze voor hem. Kijk in mijn ogen. Jij bent mijn adem, mijn wezen. De grond waarop ik loop, het schemerduister van mijn ziel. Kijk in mijn ogen en lees wat ik niet kan zeggen. En weet, je moet weten dat ik je nooit zou kunnen bedriegen, al zou ik het proberen.

Ze deed haar mond open en hoorde haar stem alsof die van verre kwam.‘We zouden gezien kunnen worden.’

De lijnen rond zijn mond verbleekten. ‘We zouden gezien kunnen worden? Is dat het enige wat je kunt zeggen? Is dat je grootste zorg: stel dat we gezien worden? Waarom zei je dat je zou wachten?’ Hij was des duivels.‘Waarom heb je me hoop gegeven? Was ik gewoon een bevlieging terwijl je wachtte tot jouw dokter eindelijk de moed verzameld had om zich uit te spreken?’

‘Machu...’

‘Je hebt gewacht tot ik er niet was, tot je wist dat ik weg was en toen heb je je zo gauw als je kon op hem gestort. Weet hij van mij, Devi? Weet hij hoe je midden in de nacht naar buiten glipte om me te zien? Vertel je je ontwikkelde, intelligente echtgenoot als hij je voorleest, vertel je hem dan in je grote echtelijke bed, hoe je opbloeide onder mijn aanraking?’

Hij boog zijn hoofd dicht naar het hare.‘Vertel me,’ fluisterde hij in haar oor,‘bevredigt hij je?’

‘Wat gebeurd is,’ zei ze met trillende stem, ‘is gebeurd. Als je zo min over me denkt...’

Machu lachte wrang, een bloedstollend geluid.‘Het doet er niet meer zoveel toe wat ik van je denk, wel? Wat gebeurd is is inderdaad gebeurd. Nou, schoonzus,’ zei hij, ‘ik wens jou en je man een lang en gelukkig leven toe.’

Bij de plaatselijke schietwedstrijd later die maand was Machu zo dronken dat hij zijn geweer nauwelijks kon aanleggen. Zijn schot ging mijlenver naast het doel.

Langzaam verstreek er een maand en daarna nog een stukje van de volgende. Devi was al drie weken over tijd voor ze zich realiseerde dat ze nog ongesteld moest worden. Ze telde en hertelde de dagen op haar vingers, maar ze vergiste zich niet. Bevend van afschuw liet ze zich op de rand van het bed zakken.

Elke ochtend sloop ze de keuken in om kaneel en kurkuma te koken en dat snel op te drinken voor iemand haar kon zien. Toen dat niet werkte, verzamelde ze de onrijpe papaja’s die in de moestuin op de grond waren gevallen en verstopte ze onder haar sari of in de plooien van haar hemd om ze in de afzondering van haar slaapkamer op te eten. Ze kreeg die nacht zulke krampen dat Devanna wakker was geworden van haar gekreun. Hij stak vlug de lampen aan en probeerde haar te onderzoeken. ‘Wat is er? Waar doet het pijn?’ vroeg hij bezorgd terwijl hij op haar buik drukte. Ze sloeg zijn hand weg.

‘Raak me niet aan. Raak me nóóít meer aan, hoor je?’

De krampen waren ten slotte afgenomen, maar er kwam geen bloeding; de zwangerschap had het overleefd.

Devanna sliep die nacht nauwelijks van bezorgdheid. De volgende ochtend liep hij haar stiekem achterna naar de keuken en toen hij haar buiten zag overgeven, raadde hij het.‘Ben je zwanger?’ De glans verdween van zijn gezicht toen hij de kaneeldrank op het fornuis zag.‘En je wilt de zwangerschap beëindigen.’ Hij slikte.‘Alsjeblieft Devi,’ zei hij rustig, ‘ik weet dat ik je haat ten volle verdien. Ik weet dat ik mezelf de gruweldaad die ik begaan heb nooit zal kunnen vergeven.’ Zijn ogen vulden zich met tranen.‘Maar, Devi, ik smeek je, laat ons kind daar niet de dupe van worden.’ Hij ging op zijn knieën voor haar zitten zonder zich druk te maken over wie er binnen zou kunnen lopen. ‘Doe met mij wat je wilt, maar doe een onschuldig leven geen kwaad.’

Devi zei niets terwijl ze bij hem wegliep, maar vanaf die dag deed ze geen pogingen meer om het leven van haar los te scheuren dat als een zeepok in haar hing. Ze viel die eerste maanden nog meer af, en toen verdween de misselijkheid geleidelijk aan. Haar taille werd dikker, haar strakke buik werd een buikje en het duurde niet lang of de vrouwen van het huis hadden het in de gaten. Toen ze het heuglijke nieuws tijdens het diner bekendmaakten, werd Devanna meteen onderworpen aan ruggenklopjes en schuine moppen. Machu zei niets en raakte zijn rijst nauwelijks aan.

Devi ging naar huis voor de bevalling. Het was de eerste keer sinds de bruiloft dat ze weer in het huis van de Nachimanda’s was. Thimmaya vouwde zijn handen in een zegenend gebaar toen ze zijn voeten aanraakte. Hij kon geen woorden vinden. Het was stil geworden in huis, na Devi’s vertrek. Het licht viel op een andere manier door de ramen en er was iets statisch in het skelet van het huis gekropen.

Hij had zich tijdens de bruiloft stoïcijns gedragen. Geen traan had hij vergoten, zelfs niet toen de bruiloftsstoet met zijn dierbare kind naar het huis van de Kambeymada’s vertrokken was. Slechts één keer, vele maanden later, was hij ingestort. Hij had de nacht ervoor niet goed geslapen, piekerend over Devi, zoals altijd sinds de bruiloft. Haar met Devanna laten trouwen was de enige oplossing geweest, zei hij steeds weer tegen zichzelf, de enige manier waarop hij de eer van zijn dochter kon beschermen. Hij zag haar gezicht weer voor zich toen ze aan het bruidsaltaar had gezeten, zo uitdrukkingsloos, haar ogen leeg, gespeend van de gebruikelijke levenslust. Er was nauwelijks een teken van begrip geweest toen hij haar zegende met een handvol rijst en haar een gouden soeverein in de handen drukte. Hij bewoog onrustig en dacht aan Muthavva. ‘Wat denk jij dat ik had moeten doen?’ vroeg hij in stilte aan zijn allang overleden vrouw.‘Jij zou hetzelfde gedaan hebben.’

Hij had gewikt en gewogen en iedere hoop op slaap laten varen. Hij stond op en besloot die dag maar eerder te gaan ploegen dan gebruikelijk. De velden waren leeg en stil. Muthavva’s adem hing in de bomen, de geur van sampigé in de lucht. Hij had de ossen aangespoord en de voren getrokken, heen en weer, met zijn voeten in de natte aarde. ‘Ik heb het geprobeerd,’ fluisterde hij wanhopig tegen zijn overleden vrouw. ‘Waarom ben je weggegaan, hoe moest ik vader en moeder tegelijk zijn?’ Alsof hij antwoord kreeg op zijn vraag stak plotseling de wind op. ‘Ik heb het geprobéérd,’ zei hij weer. Hij leunde tegen de ploeg, en terwijl de ossen kalm met hun staart zwaaiden, welden de eerste snikken op in zijn borst. Niemand kon hem horen, behalve de zacht fluisterende wind.

‘Het doet mijn hart goed om je te zien, kunyi,’ zei hij nu moeilijk, ‘het doet ons allemaal goed.’

Tayi vroeg niet wanneer het kind verwekt was, of dat voor of na de bruiloft was geweest. Ze zei ook niets over de ongelukkige uitdrukking in de ogen van haar kleindochter. Het is beter geen oude koeien uit de sloot te halen, bedacht ze. Ze is nu een volwassen vrouw en zal gauw genoeg verstandig worden. En bovendien is geen somberheid zo groot dat een baby die niet kan verdrijven.

De dorpsbewoners kwamen op bezoek met grote porties yoghurtrijst en de negen vlees-, kip-en groentecurry’s die gewoonlijk nodig waren om de eetlust van een zwangere vrouw te stillen. Devi rechtte toen haar rug, trots. Tayi zat erbij zonder iets te zeggen en hoorde hoe ze, iets te hard lachend, de bezoekers vertelde over de geneugten van het getrouwde bestaan, de kwaliteiten van haar echtgenoot en het grote huis van de Kambeymada’s. Over de uitgestrektheid van de velden, zichtbaar door de fraai bewerkte ramen voor zo ver als het oog reikt, over de talloze bedienden en de emaillen wasbakken uit Engeland. In tegenstelling tot de geruchten was er geen gouden kwispedoor, maar de familie bezat er wel drie van gesmeed koper.

De baby gleed zonder veel gedoe uit haar, midden op de dag. Hij wachtte netjes tot de vroedvrouw uit het dorp geroepen was alsof hij zijn moeder zo weinig mogelijk ongemak wilde bezorgen. Tukra’s vrouw haalde een baal hooi van de binnenplaats en Chengappa’s vrouw en Tayi spreidden dat uit over het bed, met een laken eroverheen. Ze wierpen een touw over de dakspanten en gaven de uiteinden aan Devi als steun. Ze moest op haar hurken op het laken gaan zitten. De vroedvrouw spreidde Devi’s knieën en knikte tevreden toen ze met een vinger voorzichtig tussen haar benen voelde. ‘Het duurt nu niet lang meer,’ zei ze.‘Persen, kunyi.’

‘Persen,’ moedigden ze haar aan, en bij de vijfde poging was hij eruit.

‘Een jongen,’ riep Tayi, ‘het is een jongen!’ Ze boog zich over Devi heen en streek de vochtige haarlokken van haar voorhoofd. ‘Mijn bloemknopje, mijn dierbaar kind, je bent nu moeder van een gezond, prachtig klein jongetje.’ Thimmaya vuurde zijn geweer af op de binnenplaats; één enkel schot om het dorp het grote nieuws van zijn kleinzoon aan te kondigen. Chengappa’s vrouw plukte een paar stengels van de wonderboom die bij de veeschuur groeide en maakte daar een pijl en boog in miniatuur van. Ze legde die in de wieg naast de baby. ‘Dat je een scherp oog, een snelle voet en een foutloos oordeel moge hebben,’ zei ze, en na het uitspreken van die oude zegen kuste ze zijn donzige hoofdje.

Tayi keek bezorgd naar Devi die naar het dak lag te staren.‘Hier, houd hem vast, kunyi,’ zei ze terwijl ze de baby in haar armen legde. Devi keek naar het rode, gerimpelde gezichtje van haar zoon en naar de minuscule vingertjes en teentjes, compleet met perfecte halvemaanvormige nageltjes. Zij had dit menselijk wezentje voortgebracht. Ze keek verwonderd naar het uiteinde van de navelstreng die nog uit zijn buikje stak en naar de vingerhoedgrote penis. Hij was uit haar lendenen voortgekomen, perfect van vorm en helemaal af. Ze keek naar het brede, hoge voorhoofd en de grote ogen die zo onmiskenbaar op die van zijn vader leken. Toen gingen er pijnscheuten door haar heen; een golf van verdriet sloeg over haar heen en ze begon te huilen.

Devanna haastte zich naar het huis van de Nachimanda’s om zijn zoon te zien. Hij wiegde de baby onhandig in zijn armen en wilde hem bijna niet meer afgeven, zodat Tayi het kind haast los moest trekken. Hij hing over Tayi’s schouder als ze de baby een boertje liet doen en hem inbakerde in mousselinen doeken, en streelde alsmaar het hoofdje van zijn zoon, tot de baby zijn vuistjes balde en huilde uit protest.‘Tsk. Laat hem met rust, Devanna,’ berispte Tayi hem.

‘Kinderen zijn een geschenk van de Heer,’ citeerde Devanna, stralend van oor tot oor, ‘de vrucht van de schoot is een beloning van God. Als pijlen in de hand van een schutter, zo zijn kinderen, verwekt in je jeugd.’

Toen vroeg Tayi of alles goed ging; Devanna keek naar de grond en de lach verdween van zijn gezicht. ‘Ze heeft tijd nodig, Tayi,’ zei hij ten slotte met rauwe stem.‘Onze zoon... Het zal nu beter gaan.’

Ze noemden de baby Nanjappa. Toen Devi drie maanden later naar het huis van haar man terugging, omhelsde Tayi haar stevig. Ze deed een beetje lampenzwart achter Devi’s oren en midden op het voorhoofd van de baby.‘Het ga je goed, kunyi,’ zei ze met tranen in haar ogen, ‘mijn zon-en-maan, wees gelukkig. Vergeet het verleden, dat is voorbij. Kijk naar wat je nu hebt en tel de vele zegeningen die je zijn gegeven.’

Toen ze in huize Kambeymada aankwamen heette de familie hun nieuwe aanwinst welkom met een overvloed aan zegeningen en gouden soevereins. Machu had het voor elkaar gekregen die dag afwezig te zijn, maar bij terugkeer gaf ook hij Devanna een kwart soeverein om de geboorte van zijn zoon te vieren.

Devi had voor de geboorte van de baby zo weinig gesproken dat het niemand opviel hoe lusteloos ze geworden was. Nu ze een kind op de wereld had gezet leken de vrouwen haar opgenomen te hebben in een geheim genootschap waarvan ze niet had geweten dat het bestond. Ze betrokken haar bij gesprekken waarin Devi tot haar verrassing ontdekte dat werkelijk niets te persoonlijk geacht werd om te bespreken. De intiemste zaken uit hun huwelijk en de meest persoonlijke tekortkomingen van hun echtgenoten werden in de keuken geventileerd. Maar toen ze Devi de sappiger details van haar huwelijk wilden ontlokken, schudde ze glimlachend haar hoofd.

Ze bracht haar dagen door in een vreemde lethargie. Ze leek niets te voelen – geen vreugde of verdriet, geen boosheid of plezier. Het was een opgave om zelfs maar de kleinste dingen te onthouden. Als ze ’s ochtends naar haar baby keek, werd ze overvallen door grote onverschilligheid. Hij lag kraaiend en kirrend naar haar te kijken in zijn wiegje terwijl ze hem afwezig over zijn hoofdje aaide. De andere vrouwen zeiden haar dat ze bofte met haar zoon. Hij huilde bijna nooit, wat een schatje. Kijk, zeiden ze, hij is precies zijn vader, een kleine Devanna, in uiterlijk, maar ook in zijn zachte karakter. Devi’s melk was nauwelijks gaan stromen voor die weer opdroogde en ook daarin was het kind erg makkelijk geweest. Zonder enig protest dronk het verdunde koemelk.

Machu was zo vaak van huis weg dat ze hem bijna nooit zag. Ze gebruikte de baby als excuus om nauwelijks haar kamer uit te komen. Wat voor zin, begon Devi zich af te vragen, had dit eigenlijk allemaal? Het kind, dit leven, de saaie aaneenschakeling van ochtenden en avonden? Devanna ging elke avond aarzelend aan het voeteneinde van het bed staan om haar te bedanken voor zijn zoon. En elke avond keerde Devi zich van hem af naar de muur. Ze wilde dat hij daarmee zou stoppen. Het zei haar niets. Niets van dit alles betekende iets voor haar.

Haar gedachten werden steeds somberder. ‘Als een bloem,’ had ze de volwassenen jaren geleden horen zeggen over Gauru akka’s haar, dat als bloemblaadjes om een bloem om haar hoofd heen had gedreven. Ze vroeg zich afwezig af waarom ze in de put was gesprongen. Ze dacht aan de put in de achtertuin van de Kambeymada’s, aan de wijde opening en het zwartfonkelende water daaronder. Ze stelde zich voor hoe ze tussen de klamme, bemoste wanden in een spiraal naar beneden zou tuimelen en hoe de streep zonlicht boven haar hoofd steeds kleiner zou worden. Devi huiverde.

Ze maakte er een gewoonte van om ’s middags langs de rivier te wandelen, als er niemand op de velden was. Het was een zijrivier van de Kaveri, een snelstromende watermassa die heel anders was dan de rustige stroom in de velden van de Nachimanda’s. De kinderen werden gewaarschuwd ervandaan te blijven. Op een middag besefte ze dat het lichaam van iemand die erin zou vallen, pas gevonden zou worden als het al ver afgedreven was. Ze bleef even aan de oever staan om hierover na te denken en vroeg zich vaag af wat ze nu moest doen. Ze besloot even te gaan zitten. Even maar, tot haar hoofdpijn over was. Het kind had gegeten en sliep, het werk van die ochtend was klaar en niemand zou haar zoeken. Afwezig ging ze aan de oever zitten. Wat zag het voortjagende water er uitnodigend uit. Het leek een kracht te bezitten, een wilskracht die ze niet meer had. Kaveri amma kapad.

Toen de echtgenoot van de godin Kaveri, de grote wijze Agastya, haar het hof maakte had ze zijn huwelijksaanzoek onder twee voorwaarden geaccepteerd, zo werd verteld. De eerste was dat hij haar nooit zou verlaten, zelfs niet voor even. En de tweede was dat hij haar nooit zou proberen op te sluiten. Agastya had zich in deze voorwaarden geschikt, tot hij op een dag een dringende oproep kreeg en Kaveri in een pot had opgesloten. Het was zijn bedoeling dat ze daar zou blijven tot hij terugkwam.

O, wat had hij zijn zelfstandige echtgenote verkeerd ingeschat. Kaveri was woedend geweest. Ze brak los uit de pot en stroomde weg, steeds sneller, zelfs toen de schuldbewuste wijze haar achterna kwam, tot ze uiteindelijk onder de grond verdwenen was. Vrij om te gaan en staan waar ze wilde.

Devi moest aan de oude legende denken terwijl ze over de rivier uitkeek. Misschien moest ze tot haar enkels in het water gaan staan om het water tegen haar huid te voelen. Ze zette haar voeten in het water en voelde de onstuimige stroming aan haar trekken om haar mee te krijgen. ‘Als de ranken van een waterlelie.’ Ze voelde met haar vingers even aan de zwarte kraaltjes van de kartamani, de ketting van donkere stenen die iedere gehuwde vrouw om haar hals droeg. Het water trok nog harder en Devi bracht haar armen achter in haar nek om de ketting los te maken.

‘Ik wist niet dat jij hier ook weleens kwam.’ Devi kwam met een ruk overeind en verloor bijna haar evenwicht. ‘Uyyi, voorzichtig,’ riep de vrouw,‘er staat hier een sterke stroming.’

Het was een van Devanna’s tantes. Ze ging op haar gemak naast Devi zitten zonder op een uitnodiging te wachten.‘Ik kom hier ook graag. Zo rustig.’

Devi keek neer op het water en knikte.

‘Slaapt de baby?’

Devi knikte weer.

‘Het is goed om weer nieuw leven in die kamer te hebben. Geluk. Na alles wat er gebeurd is...’

Ze zag Devi’s onbegrip.‘Dat wist je toch wel?’ vroeg ze verbaasd. ‘Dat was vroeger de kamer van Devanna’s vader en moeder.’

‘Gauru akka?’

‘Ja, Gauru.’ De vrouw keek bedroefd naar de rivier. ‘Haar naam is al jaren niet genoemd in dit huis.’

Devi keek naar haar enkels, vervormd door het stromende water. Gauru akka. Het was een vreemd idee dat zij nu in hetzelfde bed sliep als waar Gauru ooit als bruid in gelegen had. Ze vroeg zich af of Devanna dat wist.

Devi keek naar zijn tante.‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze.

‘Tussen Gauru en Devanna’s vader, bedoel je? Wat zou er gebeurd zijn. Het oeroude verhaal. Sommige mannen in dit huis, onder wie mijn echtgenoot,’ vertrouwde ze Devi toe, ‘zijn gezegend met iets te veel mannelijkheid. Het kleinste contact met een vrouw is genoeg om als een dekstier tekeer te gaan.’ Ze zuchtte.‘En soms is één vrouw gewoon niet genoeg voor hen. Ze hebben meer vrouwen nodig. Andere vrouwen. Gauru... ze hield te veel van hem. Kon hem niet delen. We hoorden allemaal het geschreeuw dat ’s avonds laat uit die kamer kwam. En soms had ze de volgende dag een blauwe plek op haar arm of haar wang. En toen ging ze op een dag gewoon weg.’

Ze snoof.‘Een man is net een hond. Hij steekt zijn snuit in elke sloot, maar komt uiteindelijk altijd weer thuis. Als ze gewoon de andere kant op had gekeken, zou ze hem nog steeds gehad hebben. Wat heeft die grote liefde die ze voor haar man voelde haar gebracht? Een kletsnat einde in de put. En hij heeft nog geen halfjaar gewacht voor hij hertrouwde.’

De vrouw zuchtte weer. ‘Een mens moet leven, niet weglopen van zijn problemen. Je moet vechten voor je geluk. Ik ben de eerste om toe te geven dat het niet makkelijk is voor een vrouw. Maar hoeveel zin heeft het om alles weg te gooien? Een mens moet vechten.’

Met haar handen boven haar ogen om ze af te schermen tegen de zon draaide ze zich om en keek ze naar het huis.‘Ik moet me met het avondeten gaan bezighouden,’ zei ze en ze stond met krakende botten op.

Devi keek haar even glimlachend aan. ‘Ga maar vast,’ zei ze, ‘ik kom zo achter je aan.’

Ze herinnerde zich Gauru’s zachte stem. Het was moeilijk haar voor te stellen als iemand die haar stem tegen iemand anders verhief. Ze had tevergeefs gewacht, realiseerde Devi zich, tot Devanna’s vader haar naar huis kwam halen.‘Als een bloem,’ had iedereen gemompeld, ‘als een veelbladerige lelie.’ Kort daarna waren ze al-weer doorgegaan met hun leven.

Een mens moet vechten voor zijn geluk.

Devi bleef lange tijd naar de rivier zitten kijken, naar de stroom die haar lokte om zich erin te laten glijden. Je moet vechten. Met een doelbewuste beweging trok ze haar voeten uit het water. Ze stond op van de oever, draaide zich om en liep terug naar het huis. De afdrukken van haar vochtige voeten waren kort zichtbaar op het gras tot ze verdwenen in de zon.