11

1897

Ja, wij zijn flikkers met z’n allen
Met maden die uit ons achterste vallen
We doen het met elkaar
De een maakt de ander klaar.
Vieze, vuile, smerige flikkers!

Afgestompt brulde Devanna de tekst mee. Het was laat en de verduisterde ramen van het studentenhuis waren stevig gesloten zodat de stemmen niet tot de docentenvertrekken zouden doordringen. Voor de zoveelste keer stonden de eerstejaars naakt in rijen opgesteld, als bielzen van een onnatuurlijk spoor.

Martin Thomas en zijn gabbers stonden vol leedvermaak aan het hoofd van de rij.‘Harder,’ commandeerden ze.‘Harder, flikkers, we kunnen jullie niet horen!’

Bitter vroeg Devanna zich voor de zoveelste keer af waarom de priester hem niet gewaarschuwd had. Hij had Devanna nauwgezet voorbereid op zijn eerste semester aan de universiteit door zijn studieboeken vooraf te bestellen bij Higginbotham, zodat ze zijn lesmateriaal samen konden doorkijken. Hij had Devanna vergezeld naar Bangalore en een ontmoeting geregeld met pater Dunleavy om Devanna, tot diens grote verlegenheid, persoonlijk aan hem voor te stellen. Hij had Devanna zelfs in het studentenhuis geïnstalleerd en hem bij zijn vertrek kort maar stevig omhelsd, een zeldzaam blijk van emotie dat Devanna verrast had. Hij had beloofd hem zo vaak op te zoeken als zijn werk zou toelaten en Devanna tien roepies toegestopt. ‘Zakgeld,’ had hij gemompeld toen Devanna protesteerde, een kleinigheid om de periode tot de vakantie mee door te komen. Maar waarom had de priester, die zo veel gedaan had, nagelaten hem op de ontgroening voor te bereiden?

Het was meteen die eerste nacht begonnen. Martin en zijn bende hadden gewacht tot de huismeester zijn ronde had gedaan en hadden zich toen op de nieuwe studenten gestort als aasgieren die een kadaver zagen. Ze hadden de eerstejaars uit bed gejaagd en hun in de hal verzameld. ‘Uitkleden,’ hadden ze bevolen. Devanna was net als de anderen aarzelend uit zijn pyjama gestapt, maar daarmee was het nog niet afgelopen. De ouderejaars hadden houten linialen uitgedeeld en de eerstejaars opgedragen elkaar te meten en de resultaten in een tabel te zetten. De nieuwelingen hadden elkaar aangekeken. Een van hen had nerveus gegiecheld. Dit was toch zeker een grap? Een paar seconden lang bewoog niemand zicht. Er flitste een hockeystick door de lucht en een eerstejaars zakte kreunend op de grond. ‘Nou, waar wachten jullie op? Aan het werk, flikkers, anders krijgen jullie daar nog wat van.’

Devanna was ongelovig neergehurkt voor het kruis van een medestudent. Hij probeerde afstand te houden van het sponsachtige krulletje vlees dat langs zijn vingers streek. Ze moesten allemaal zelf hun afmetingen noemen, onder scherpe hoon van hun kwelgeesten. Toen moesten ze op een kluitje door de gangen van het studentenhuis marcheren.‘Ja, wij zijn flikkers met z’n allen...’

Het was een terugkerende beproeving geworden – er ging bijna geen nacht voorbij waarin de eerstejaars niet onder een of ander voorwendsel uit bed getrapt werden. De weinigen die het aandurfden te protesteren werden zonder meer afgetuigd; Devanna had onmiddellijk beseft dat hij maar beter zijn mond kon houden en stevig doorlopen. Maar met het onfeilbare instinct van alle pesters had Martin hem er toch uitgepikt als de kwetsbaarste van de groep. Martin Thomas was een stevig gebouwde ouderejaars met de bruingroene ogen van slootwater. Hij was het kind van een wereldvreemde luitenant bij het tweede regiment van de genie en de dochter van zijn bureauchef. Ginny had het bruine haar van haar Engelse vader en de weelderige heupen van haar Indiase moeder, en luitenant Thomas was al van haar in de ban zodra ze voor het eerst voor zijn ogen langswiegde. Hij was geschokt geweest toen ze, drie zweterige vluggertjes later, aangekondigd had dat ze zwanger was, maar had als de gentleman die hij was zijn trouw beloofd. Ze waren getrouwd in de kapel van de legerplaats, en op het feest dat hij had gegeven voor zijn medeofficieren hadden Ginny en hij de hele avond gedanst op de muziek van het fanfarecorps. Het had echter niet lang geduurd voor de ontgoocheling intrad; wat Th o-mas betreft was het een gelukstreffer dat de genie in Malaya werd gestationeerd.

Martin leerde al vroeg om niet naar zijn vader te vragen uit angst dat dat een van Ginny’s woedeaanvallen of hysterische huilbuien zou oproepen. ‘Inboorling’, noemden ze hem in de kolonie waar ze woonden, dikke Chee Chee Thomas. ‘Sneller Chee Chee,’ schreeuwden ze als hij in hun cricketelftal speelde, ‘pak die bal, vlug, anders kun je de volgende keer mee gaan spelen met je chokrabroertjes.’

Martin lachte altijd het hardst van iedereen om de smakeloze hatelijkheden en stompzinnige grappen aan zijn adres. Zo hard, dat niemand aan hem dacht toen er op een ochtend zes vergiftigde hondjes werden aangetroffen in diverse voortuinen van de kolonie. Niemand schonk aandacht aan het feit dat elk gezin een zoon van Martins leeftijd had die in het elftal speelde; en niemand dacht eraan het eens met Ginny te hebben over het rattengif dat ze een paar dagen daarvoor had gekocht en onder de gootsteen gezet.

Zijn grootvader maakte gebruik van zijn positie bij de krijgsmacht om Martin bij de reservisten in te lijven; uit dankbaarheid brandde Ginny drie kaarsen in de kerk van St. Thomas. Het militaire leven deed Martin goed. Hier maakte niemand zich druk om zijn Engels-Indiase afkomst. Hij deed enthousiast mee aan de oefeningen en stelde zich voor dat zijn zwarte laarzen met een aangenaam knerpend geluid op zijn vaders nek neerkwamen. Na een jaar in het leger vertoonde zijn lichaam tekenen van verandering. Het babyvet loste op en in één enkele zomer groeide hij meer dan tien centimeter. In zijn sinds kort gespierde armen tekenden de aderen zich af; zijn schouders en dijen werden breder en gaven hem een fysieke verschijning die, tot zijn verbazing, als een magneet een gevolg van minder bedeelde cadetten aantrok.

Iemand opperde een studie in de medicijnen en voor de gein deed hij toelatingsexamen. Misschien was hij zelf nog het meest verbaasd toen hij toegelaten werd; dit keer plaatste zijn moeder een kleine advertentie in de Madras Herald om het kindje Jezus te bedanken. Ondanks zijn omvang en de meelopers die hij daardoor meteen kreeg, protesteerde Martin geen enkele keer tegen zijn eigen ontgroening. Toen een ouderejaars hem een koelie noemde en vroeg of Martin iets had met zwart fluweel – inheemse vrouwen – zoals vroeger zijn vader, had Martin evenals de anderen kromgelegen van het lachen.

Op het eerstejaarsbal, het feest dat officieel de groentijd afsloot, was dezelfde ouderejaars naar Martin toegekomen om hem de hand te schudden.‘Je bent een sportieve kerel,’ had hij uitgeroepen met een joviale klap op Martins rug, en de tweedejaars hadden een dronk op hem uitgebracht. ‘Op Martin Thomas, een sportieve kerel,’ hadden ze waarderend geschreeuwd. Martin en zijn meelopers hadden de ouderejaarsstudent later op die avond bij de toiletten te grazen genomen. Een van hen draaide zijn handen op zijn rug terwijl Martin het gezicht van de jongen herhaaldelijk tegen de muur sloeg. ‘Als je dit tegen iemand vertelt,’ zei Martin joviaal, ‘zal het de volgende keer nog erger zijn. Heb je me gehoord? Ik scheur je in stukken en ik begin bij je kloten.’

Het jaar daarop gaf Martin een geheel nieuwe invulling aan de ontgroening op het college.‘Dit is voor jullie bestwil,’ verzekerde hij de eerstejaars terwijl hij hen dwong zich te onderwerpen.‘Als je mij overleeft, is er niets ter wereld waar je je niet als man doorheen kunt slaan.’ De smaak van de macht was behoorlijk verslavend geweest en het jaar daarop had Martin, hoewel hij al derdejaars was, met de traditie gebroken en had hij opnieuw de ontgroening geleid.

Zelfs als hij het gewild zou hebben zou hij zijn weerzin tegen Devanna niet kunnen uitleggen. Die was er al vanaf het begin en was absoluut. De paar andere chokra’s in de groep waren het evenbeeld van degenen die hen voorgegaan waren; bruine onderdeurtjes die al huiverden als ze hem zagen. Devanna’s huid was lichter, bijna van dezelfde olijfachtige tint als die van Martin; bijna licht genoeg om blank te kunnen zijn, bijna, maar niet helemaal. De olijfkleurige tint verried het onderliggende inheemse bloed. Hij informeerde terloops naar Devanna’s achtergrond. Een rijke familie, werd hem verteld. Landeigenaars, jagerstuig uit de heuvels.

Zelfs tegenover zichzelf zou Martin het niet toegeven, maar er was iets in de manier waarop Devanna zijn hoofd boog, in zijn rustige manier van bewegen, dat Martin aan zichzelf deed denken. Een bevoorrechte, verfijnde versie van hemzelf, zoals hij had kunnen zijn.

Eerst had Martin alleen uit zijn ooghoeken naar Devanna gekeken als hij ’s avonds de ontgroening leidde. Devanna had zich niet verzet, zoals de wat meer heetgebakerde eerstejaars, maar hij was ook niet gebroken. Hoe veeleisend de opdracht ook was, Devanna had hem zonder emotie volbracht.

Onvermijdelijk kwam de dag dat hij Devanna zelf onder handen nam. Had hij Martin recht in de ogen durven kijken? De oprechte verbazing op Devanna’s gezicht had hem alleen maar nijdiger gemaakt. ‘Probeer het maar niet te ontkennen,’ blafte Martin. ‘Ken je het eerstejaarsprotocol niet? Moet ik het je zelf uitleggen?’ De Stoel van Salomo, had hij aangekondigd. Devanna moest zijn knieën buigen en zijn armen naar voren strekken om zo een stoel te vormen. Hij legde zijn tennisracket over Devanna’s armen. ‘Recht houden, hoor je?’

Devanna was gelaten op zijn hurken gaan zitten, tot de pijn in zijn knieën ondraaglijk werd. Toen hij er uiteindelijk doorheen zakte, gaf Martin hem een klap in zijn gezicht en noemde hem een mietje.‘Wat ben je, chokra?’

Devanna’s stem was kalm gebleven, maar zijn ogen spuwden vuur.‘Een mietje.’

De eerstejaars schaamden zich te veel om over de ontgroening te praten. Na een nieuwe nachtelijke parade rechtten ze hun schouders in een laat vertoon van moed als ze teruggingen naar hun slaapzalen. Maar ze zorgden er wel voor elkaar niet in de ogen te kijken. Het was de ontgroening maar, zeiden ze hardop, een ritueel dat hoorde bij het volwassen worden. Het overkwam iedereen. Het gebeurde gewoon; je moest het verdragen als een man.

Ook Devanna verdroeg het als een man. Hij kwam slaperig uit bed, brulde het eerstejaarslied en voerde alle zinloze handelingen uit die van hem werden gevraagd. Hij deed zijn uiterste best om Martin te ontwijken, maar slaagde daar nog geen twee dagen in voor hij de bekende woorden weer hoorde. ‘Chokra!’ Dan keerde Devanna zich om met de moed in zijn schoenen en zette hij zich schrap voor de volgende vernedering.

De vastberaden gelatenheid waarmee hij elke opdracht van Martin uitvoerde wakkerde Martins woede alleen maar aan. Zijn bevelen kregen een steeds bestraffender karakter en waren direct op Devanna gericht, totdat het hele studentenhuis wist dat Thomas het om de een of andere reden speciaal op de chokra-eerstejaars gemunt had.

Devanna was niet snel genoeg van de eettafel opgestaan om Martin zijn stoel aan te bieden.

‘Nee, Martin,’ gaf Devanna kalm toe.

‘Tweehonderd sit-ups.’

‘Ja.’

Hij had er natuurlijk niet zo veel gehaald, en Martin had hem zo hard geschopt dat Devanna op zijn lippen had moeten bijten om het niet uit te schreeuwen. Trillend van schrik merkte hij dat hij bloedde; hij had de zoute, metaalachtige smaak van bloed in zijn mond. Er verscheen een bloeduitstorting op zijn huid waar Martins laars hem had geraakt. En daaronder begon zich langzaam een reservoir van bitterheid te vullen.

Het aangename gevoel van zijn laars tegen Devanna’s huid stond scherp in Martins geheugen gegrift en de volgende ochtend pakte hij Devanna opnieuw aan. Devanna had Martin geen goedemorgen gewenst. Devanna werd woedend om de onredelijkheid van die beschuldiging, maar deed zijn best om dat niet in zijn stem te laten doorklinken.‘Je bent nog maar net de eetzaal binnen, Martin,’ bracht hij in alle redelijkheid naar voren, ‘en ik zat met mijn rug naar de deur.’

Die verwaande brutaliteit leverde hem een draai om de oren op. Hij moest alle laarzen van Martin poetsen, nu meteen, en snel.

‘Ja.’

Zijn laarzen glommen niet genoeg, zei Martin, en hij ging Devanna met zijn vuisten te lijf. Smeerlap van een chokra! Devanna zou ze nu schoon moeten likken. Had Devanna dat gehoord?

‘J... ja...’ Devanna kon bijna niet praten van de pijn.

‘Ja baas, ja baas, drie zakken vol. Kan je niets anders zeggen, flikker? Ben je een schaap of een man?’

‘Ik...’

‘Weet je wat ik denk, flikker? Ik denk dat je moet leren een man te zijn.’ Martin plooide zijn gezicht in een kruiperige grijns. ‘Pak hem,’ schreeuwde hij naar zijn handlangers en ze hesen Devanna omhoog. Ze droegen hem naar het raam – ‘voorzichtig, dat stuk snot zweet als een otter’ – en hielden Devanna ondersteboven over de rand. Daar hing hij te slingeren; het bloed steeg naar zijn hoofd en zijn vingers graaiden in de lucht. De ouderejaars hielden hem aan zijn enkels vast. Ze joelden en jouwden:‘Ben je al een man, flikker? Is het al zover?’

Eindelijk trokken ze hem weer op. ‘Even goede vrienden, toch, chokra?’ grijnsde Martin. ‘Het is maar een ontgroening, om je sterker te maken, meer niet.’

Devanna haalde met moeite de toiletten voor hij zijn eten uitbraakte. Toen zijn maag leeg was, stond hij nog boven de spoelbak te kokhalzen. ‘Het is maar een ontgroening,’ hield hij zichzelf die nacht voor. Hij lag verstijfd en met gespitste oren onder de dekens te wachten tot de deur weer opengegooid zou worden; verdomde maden, uit bed allemaal, jullie hebben ons gehoord, nu. ‘Het is maar een ontgroening, verdraag het als een man.’

Martin overlaadde hem met steeds meer afstraffingen. Hij wilde hem breken, laten instorten. Op een ochtend beviel de manier waarop Devanna zijn haar had gekamd hem niet. ‘Kies maar,’ zei hij tegen Devanna en zwaaide de hockeystick en de cricketbat voor zijn neus heen en weer.

Devanna wees op de cricketbat.

‘Vooroverbuigen, voorover, chokra. Zeg,’ ging Martin welwillend verder,‘welke klap heb je het liefst? Hoekslag of verdedigend?’

Hij drukte zijn knieën instinctief tegen elkaar om niet te trillen. ‘Verdedigend.’ Het was de minst harde slag.

Martin knikte.‘Prima keus. Verdedigend zal het zijn.’

Met gesloten ogen wachtte hij tot de klap op zijn dijen en billen neer zou komen. Maar de bat raakte hem met zo veel kracht dat hij voorover op zijn gezicht viel. ‘Moet je dat groentje zien, ik ben van gedachte veranderd. Ik moest toch de hoekslag geven; ik had zin om mijn armen te strekken.’

De dagen sleepten zich voort in een waas. Devanna trok zich in zichzelf terug en werd een zwijgende gedaante die standvastig voor zijn beul stond, ongeacht wat die voor hem in petto had. Hij reciteerde de titels van de oude geliefde boeken in zijn hoofd om zichzelf af te leiden van wat hem werd aangedaan:

Flora Sylvatica. Flora Indica. Spicilegium Nilghirense. Leones Plantarum. Hortus Bengalensis. Hortus Calcuttensis. Prodromis. Florae. Peninsulae. Indicae. Flora Sylvatica. Flora Indica...

Hij begon nachtmerries te krijgen en schrok midden in de nacht wakker; tot zijn schande soms met wangen nat van tranen die hij zonder het te weten vergoten had. Het is maar een ontgroening, hield hij zichzelf voor, het stelt niets voor. Maar elke afranseling van Martin en elke pure vernedering wakkerde een afschuwelijke woede in hem aan.

Een paar eerstejaars lieten openlijk hun medeleven blijken; ze porden hem wakker als hij indutte tijdens de les omdat hij de hele nacht uit bed was gehouden en legden anonieme velletjes met aantekeningen in zijn schrijftafel als hij weer een les had gemist omdat hij in de ziekenzaal zijn wonden met jodium moest laten behandelen. Maar de meesten liepen met een wijde boog om hem heen uit angst voor Martins woede. Houd je rug recht, mompelden ze hem in de slaapzalen toe, nog maar drie maanden tot het Eerstejaarsbal.

Steeds als Devanna de ziekenzaal binnen hinkte, schudde de verpleegster haar hoofd en tuitte haar lippen als hij mompelde dat hij weer tegen een deur was opgelopen. Uiteindelijk ging ze met haar vermoedens naar de dokter. Pater Dunleavy liet Devanna op zijn werkkamer komen en zag de kneuzingen op zijn arm. Wat was er aan de hand? Hij had natuurlijk geruchten over een ontgroening gehoord, maar dat verliep toch zeker allemaal vrij kameraadschappelijk? Hij had wel zijn verdenkingen, want twee jaar geleden was er een jongen die zijn neus gebroken had, en hoe kon iemand nu in vredesnaam tegen een muur aanlopen? Maar hoe moest hij een passende straf uitdelen als er niemand beschuldigd werd? Tegen muren en deuren oplopen. Waren zijn studenten ineens niet goed wijs geworden?

Hij zette zijn vingertoppen tegen elkaar en keek Devanna aan, met bezorgdheid in zijn vriendelijke ogen. Was er soms iets wat hij moest weten, iets wat te maken had met Martin Thomas en zijn vrienden, misschien?

‘Nee,’ zei Devanna,‘niemand kan er iets aan doen.

‘Alstublieft pater,’ voegde hij eraan toe,‘zeg er niets over tegen de priester, hij zal zo bezorgd zijn. Ik... ik ben wat onhandig de laatste tijd, dat is alles.’

Devanna schreef niets over zijn beproeving in zijn lange brieven naar huis. Wat zou hij immers kunnen zeggen; hoe kon hij ook maar enigszins beschrijven wat hem allemaal werd aangedaan? Het was maar een ontgroening en hij moest het verdragen als een man. Hij schreef vellen vol aan Gundert met uitgebreide beschrijvingen van zijn lessen. Wanneer kon de priester op bezoek komen? Hij schreef lange, breedsprakige brieven aan Devi, waarin hij haar vertelde over Bangalore en hun veertiendaagse uitjes.

Twee weken geleden waren ze in het theater geweest. ‘Wat zou jij gelachen hebben om de man die de heldin speelde!’ schreef hij. ‘Hij had een extreem grote adamsappel en elke keer als hij met kopstem zong leek die nog groter te worden.’ Deze week waren ze naar de botanische tuinen geweest. ‘De tuinen zijn eigendom van sultan Tipu, dezelfde Tipu van Mysore, die zo schandelijk heeft geprobeerd Kodagu in te lijven. Hoe hij het klaargespeeld heeft om zoiets moois te maken... Je zou de tuinen eens moeten zien, Devi. Ze worden beheerd door speciaal ingehuurde deskundigen, nota bene afkomstig uit Kew Gardens. Ze zeggen dat het nieuwe herbarium sprekend lijkt op het Chrystal Palace in Hyde Park.’ Hij beschreef de docenten, de stugge bibliothecaris en het degelijke Engelse ontbijt met zachtgekookte eieren, toast en (slappe) thee.

‘Schrijf je me?’ vroeg hij verlangend.‘Zo af en toe een paar regeltjes?’

Devi las zijn brieven ingespannen en vertaalde ze woord voor woord voor Pallada Nayak, Tayi en Thimmaya. Ze bewaarde ze allemaal en borg ze op in de met vilt gevoerde doos waarin Muthavva’s juwelen werden bewaard.

Ze las ze ook voor aan Machu, als hij in het geheim op bezoek kwam. Hij kon het niet verdragen om van haar gescheiden te zijn en werd met al zijn vezels naar haar toegetrokken. De eerste keer ontmoetten ze elkaar in het dal bij de rijstvelden. Het was laat in de middag en er was niemand meer. Hij stond voor haar met een gejaagde, opstandige uitdrukking op zijn gezicht. Devi ging op haar tenen staan en legde haar hand op zijn wang.‘Ik moest wel komen,’ zei hij stijfjes.‘Ik kon niet wegblijven.’

‘Als je niet was gekomen, was ik gek geworden,’ antwoordde ze zacht.

Hij zei niets, maar keek haar verdrietig aan.‘Jageres.’

Zo begonnen elkaar zo vaak mogelijk te zien, meestal in de velden die aan het land van de Nachimanda’s grensden en één keer, laat op de avond, op de weg naar haar huis. Stukje bij beetje citeerde Devi uit Devanna’s brieven. ‘Hij is zo intelligent. Altijd geweest ook, al toen we kinderen waren. Alle leraren droegen hem op handen, en terecht – hij wordt arts. Wist je dat ze echt met dode lichamen werken? Dat zegt hij hier. En wist je...’ Dan knikte Machu, en trok hij haar met zijn ogen dicht tegen zijn borst.

‘Hoeveel houd je van me?’ vroeg ze hem eens impulsief. Ze lagen naast elkaar in het veld tussen de wuivende, heldergroene rijst. Karbouwen wentelden zich in de beek; af en toe sprong er een vis op uit het water om vervolgens met een zachte plons weer terug te vallen. Kleine vlinders met pastelkleurige vleugels fladderden in het rond, en reigers zweefden op de namiddagbries.

‘Wie zegt dat ik dat doe?’

‘Toe, kom nou. Zeg het. Zeg hoeveel je van me houdt.’

Geamuseerd schudde hij zijn hoofd.

‘Zeg het, zeg het, zeg het.’

‘Waarom zeg jij het zelf niet? Hoeveel hou jij van mij, jageres?’

Ze bleef zo lang stil dat hij zijn ogen opendeed om naar haar te kijken. Ze was rechtop gaan zitten en keek met dromerige ogen naar de lucht.‘Van jou houden voelt alsof ik vleugels heb. Alsof er een paar enorme vleugels aan mijn rug zitten, zodat mijn voeten de grond niet meer raken.’

Stralend keek ze hem aan.‘En jij?’

Hij deed zijn ogen weer dicht.‘Je zult hoe dan ook een antwoord uit me los krijgen, hè?’

‘Ja,’ zei ze ronduit.

Hij schudde zuchtend zijn hoofd.‘Het voelt alsof ik hardloop.’

‘Hardloop?’

‘Ja, door een bos.’

Ze wachtte af, maar toen er niets meer kwam zette ze haar stekels op. ‘Als hardlopen? Je houdt van mij zoals je van sport houdt? Zoals hardlopen?’

Hij trok vragend een wenkbrauw op.‘Devi...’

Ze sprong op.‘Als hardlopen?’

Hij kwam naar haar toe en nam haar in zijn armen.‘Ayy, tijgerin,’ zei hij kalm.‘Ja, zoals hardlopen. Zoals rennen door een bos, sneller dan iemand ooit gekund heeft. Als ik zo snel ga dat de bomen één groot waas worden en ik in hun schaduw bijna de schimmen van de veera kan zien. Als mijn voeten zo snel bewegen dat tijd, afstand en al het andere wegvallen en alleen de magie van het moment nog overblijft. Dat ene moment dat ik door de wind gedragen word.’ Hij bleef haar aankijken. ‘Dit is hetzelfde. Tijd en afstand lijken te vervagen. Het enige wat ertoe doet is dit éne moment, dit moment met jou.’

In Bangalore gleed de tijd langzaam voorbij. De eerstejaars telden de dagen af tot het eerstejaarsbal. Martins obsessie voor Devanna werd steeds groter. Voor Martin was hij een jeukende plek geworden die hij moest krabben, soms wel drie of vier keer op een dag.

’s Ochtends had Martin tijdens de les gehakkeld bij het goede antwoord.‘Chokra, kom hier.’

Zijn vetzak van een moeder had hem weer een brief gestuurd met de vraag waarom hij niet vaker schreef. Was hij soms vergeten wat zij allemaal had opgeofferd? Haar huwelijk, haar schoonheid, en dat alles om hem te laten zijn waar hij nu was? Schuldgevoelens bekropen hem als een leger zwarte mieren; waar, wáár was die verdomde chokra-eerstejaars?

‘Verdomd onderkruipsel,’ zou hij later mompelen terwijl hij zijn pijnlijke knokkels masseerde.

Maar hoe meer hij Devanna sloeg, hoe minder voldoening hij voelde. De haat die in Devanna’s ogen gegrift stond en zijn machteloze woede leverden hem een korte tintelende sensatie op in zijn ruggengraat. Maar dat was niet voldoende. Hij wilde dat de chokra... aan zijn voeten zou vallen, bijvoorbeeld, en hem zou smeken met rust gelaten te worden. Martin, alsjeblieft, ik smeek je, alsjeblieft.

Op een ochtend hield hij Devanna staande in de gang. De moed zonk Devanna in zijn schoenen.‘Goedemorgen, Martin.’ Martin zei niets, maar liet zijn knokkels kraken en keek hem dreigend aan.

‘Martin,’ waagde Devanna, terwijl hij probeerde zijn stem vlak te houden. ‘Ik moet naar de les, mag ik...’ Hij gebaarde langs Martin naar de eerstejaars die met hun blik stevig op de grond gericht snel voorbijliepen.‘Ik moet naar de les,’ zei hij nog een keer. Martin zei niets.‘Neem me niet kwalijk,’ zei Devanna, en zonder goed te weten wat hij moest doen maakte hij aanstalten om weg te lopen.

Martin stak snel zijn arm uit om hem tegen te houden.‘Zo weinig respect,’ mompelde hij.‘Ik was tegen je aan het praten en je liep gewoon weg. Van mij, een ouderejaars.’

Hij draaide zich om. ‘Geen lessen voor jou vandaag, chokra. Ik wil dat je naar mijn kamer komt. Nu.’

Devanna stond midden in de kamer waar Martins makkers tegen de muren aanhingen en nieuwsgierig toekeken. Wat zou hun aanvoerder nu weer bedenken?

Martin liep langzaam heen en weer, zonder Devanna zelfs maar aan te kijken.‘Zo weinig respect,’ zei hij rustig. Hij pakte de ellepijp op die op zijn bureau lag. De tweedejaars waren bezig met anatomielessen en in al hun kamers was een grote hoeveelheid botten te vinden. Martin liet zijn vingers strelend over de gehele lengte van het verkalkte bot gaan, voelde aan de uiteinden en ging daarna langzaam weer terug. De haren in Devanna’s nek gingen recht overeind staan.

Martin schudde zijn hoofd en draaide zich ineens kordaat om. ‘Je laat me geen keus. Laat je broek zakken, chokra. Doe je broek naar beneden en buig je voorover.’

Devanna zat ineengedoken op de bibliotheekvloer van de muff e antropologieafdeling. In dat gedeelte van de bibliotheek was het altijd heel rustig. De andere eerstejaars zaten bovendien nog in de les. Hij zat op de koude vloer met zijn knieën tegen zijn borst geklemd om het trillen in bedwang te houden.‘Er is niets gebeurd,’ zei hij steeds weer in zichzelf.‘Er is níéts gebeurd.’

Flora Sylvatica. Flora Indica.

Er kwam gal omhoog in zijn keel en hij slikte moeizaam. ‘Hou op. Hou op!’ Koud, hij had het zo koud... Met zijn armen stijf om zich heen begon hij met zijn achterhoofd tegen de muur van de leeszaal te bonken. De doffe pijn van het contact met de harde stenen achter hem bood op de een of andere manier troost. Zonder nadenken stootte hij zijn hoofd weer tegen de muur, en nog eens. Bonk. Bonk.

Hij sloot zijn ogen en wenste dat hij ver weg was van de nachtmerrie van de afgelopen uren, ver weg van hier. De rijstvelden van het dorp Nachimanda. Kodagu-Devanna.

Bonk.

Bonk.

Pijn bloeide op in het midden van zijn voorhoofd, als een bloem met oranje blaadjes. Kodagu-Devanna op de missiepost. Het dorp van de Pallada’s. Kijk, het gras. Het kwam op tussen zijn tenen. De geur van haar haar, fris, hibiscusachtig.

Devi.

Ze waren altijd zo’n hecht stel geweest, al zo lang als hij zich kon herinneren. Als twee eitjes in een nest.

Eindelijk liep het eerste seizoen ten einde en werd het tijd voor het eerstejaarsbal. Pater Dunleavy gaf met een toespraak het startsein voor het feest. ‘Het is mooi geweest,’ waarschuwde hij vanaf het podium. ‘De groentijd is voorbij, jongens.’ Hij keek nadrukkelijk naar Martins neutrale gezicht. ‘Ik verwacht dat jullie op een beschaafde manier met elkaar omgaan, als aankomende artsen en als heren.’

Later liet hij Martin naar zijn werkkamer komen. ‘Ik houd je in de gaten, Thomas,’ liet hij hem weten. Als er nog meer ongelukken gebeurden zou hij Martin ter verantwoording roepen, of er nu bewijs was of niet. En als met name Devanna nog eens tegen een deur zou oplopen, kon hij niet anders dan Martin een schorsing opleggen. Martin had zich boos verzet tegen zo veel onredelijkheid, maar hij had de pater niet in de ogen kunnen kijken.

‘Klikspaan!’ tierde hij later tegen Devanna. Zijn speeksel spatte in Devanna’s gezicht. ‘Misselijke verrader, dat zal ik je betaald zetten.’ Martin durfde Devanna niet nog eens te slaan, maar hij maakte in het hele studentenhuis bekend dat vanaf dat moment niemand Devanna’s aanwezigheid meer mocht erkennen, laat staan met hem praten. Als hij iemand maar naar Devanna zou zien kijken, zouden er zware straff en vallen.

Devanna was zo dankbaar dat de ontgroening eindelijk voorbij was, of dat dacht hij althans, dat hij in het begin niet eens merkte dat hij nog steeds het pispaaltje was. Het eerstejaarsbal was toch achter de rug? De groentijd was eindelijk voorbij. Hij had het doorstaan als een man, had zijn plicht gedaan. Hij genoot van de rust om hem heen; genoot ervan door de gangen te kunnen lopen zonder angstig over zijn schouder te hoeven kijken. Het was heerlijk de hele nacht door te kunnen slapen zonder bang te zijn welke nieuwe kwelling de volgende dag voor hem in petto had.

Hij liet de beproeving van de afgelopen maanden achter zich en dwong zichzelf de afschuwelijke herinneringen, de striemende woede en de bittere haat die hij voor Martin voelde ineen te persen tot een harde, zwarte bal en die diep in zijn binnenste te be-graven.

Het was eindelijk voorbij.

Maar langzaam begon hij te merken dat er een stilte viel zodra hij een kamer binnen kwam. Het geroezemoes werd dan ongemakkelijk weer ingezet, maar zodra Devanna zich bij een groepje wilde voegen, viel dat uiteen. Als hij in de eetzaal aan een tafel ging zitten, liepen de anderen weg. Als hij een gesprek met iemand begon leek het wel alsof die hem niet hoorde. Uiteindelijk ging hij naar een van de Indiërs in zijn groep, een tengere hardwerkende student met een opvallende overbeet. De jongen probeerde straal langs Devanna heen te kijken en zijn vragen te negeren, maar door de pure verwarring op Devanna’s gezicht lukte hem dat niet. Met zijn boeken tegen zich aangeklemd keek hij nerveus om zich heen en vertelde Devanna toen over Martins bevel.

Devanna stond geschokt te kijken hoe de jongen zich uit de voeten maakte. De haat die hij had willen begraven groeide uit tot een trage, doff e razernij. Had hij Martin ooit iets aangedaan? Hij zou naar hem toegaan en een eerlijke behandeling eisen, hij zou Martins hoofd inslaan met de zwaarste steen die hij kon vinden, hij zou...

Nee. Dat was beneden zijn waardigheid. Hij haalde langzaam en diep adem om zichzelf te kalmeren. Missie-Devanna wist wat hij moest doen. Zijn daden zouden voor hem spreken. Hij zou geen wraak nemen in woord of daad, maar er alleen voor zorgen dat hij de beste student was die deze universiteit ooit had gehad.

Ja. Hij zou het respect van de universiteit verdienen, áfdwingen zelfs.

Devanna werkte zo hard als hij kon, maar schatte de resultaten totaal verkeerd in. Hoe meer aandacht de professoren hem gaven, hoe groter de ergernis onder zijn studiegenoten werd. De sympathie die ze voor hem hadden gevoeld in het vorige semester sleet snel bij het zien van de voortdurend opgestoken hand van Devanna in de les. Ze duwden hem opzij in de gangen en dreven openlijk de spot met hem in de slaapzaal. Ze noemden hem het lievelingetje van de meester, een onuitstaanbare kontlikker. Een keer lag er een dode kikker in zijn bed; een andere keer goot iemand tijdens een practicum zwavelzuur over zijn werkboeken. En nog steeds wilde niemand met hem praten.

Devanna ploegde verbijsterd voort, te trots om het anders te doen, maar hij had altijd een zure smaak in zijn mond. Hij haalde de eindexamens met gemak. En toen was eindelijk de laatste dag van het schooljaar aangebroken.

Devanna vertrok onmiddellijk naar Kodagu. Hij was langer en magerder dan toen hij weggegaan was, had een litteken op zijn ribben en een blijvende verkleuring op zijn onderrug van een extreem heftige afranseling. Gundert kwam stralend zijn studeerkamer uit. Hij had het afgelopen halfuur aan het raam gestaan, zogenaamd bezig zijn correspondentie af te handelen, maar in werkelijkheid in afwachting van de eerste glimp van Devanna bij de poort. De novices dromden om Devanna heen, verbaasd om te zien hoe lang hij was geworden, maar Gundert had direct gezien hoe uitgehold zijn gezicht was. Er lag een spanning over de jongen, als van een te strak opgewonden veer.

‘Is alles goed, Dev?’ drong hij later aan toen ze alleen in zijn werkkamer zaten. Hij had bij de handelspost speciaal de fruitcake besteld die Devanna altijd zo lekker vond, maar de jongen had hem nauwelijks aangeraakt.

‘Ik had je graag op willen zoeken. Geloof me, dat had ik graag gewild, maar ik kon onmogelijk weg.’

Devanna knikte.

‘Dev...’ probeerde Gundert nog eens. ‘Is alles in orde? Is er iets wat je me wilt vertellen, mijn jongen?’

Heel even lag het op het puntje van Devanna’s tong. Het geweld van het afgelopen jaar, de golf ijskoude woede die hij voelde zodra hij maar aan Martin dacht.‘Waarom ik?’ wilde hij vragen.‘Wat heb ik die hufter ooit aangedaan?’ Maar de woorden bleven in zijn keel steken en hij keek naar de vloer. Een mier was op de cakekruimels gestuit en voerde zijn buit wankelend mee over de vloer. Een kleine beweging van zijn voet zou voldoende zijn om hem de vergetelheid in te trappen. Hij keek even naar Gundert. ‘Het gaat prima, priester,’ zei hij vlak en hij ging weer verder met het bestuderen van de mier en zijn vorderingen.

‘Je weet dat je met alles naar me toe kunt komen, jongen.’ Gundert zweeg even. De afstandelijkheid in Devanna’s stem verontrustte hem en hij zocht naar de juiste woorden. ‘Ik ken je al sinds je nog een korte broek droeg en ongeveer zo groot was.’ Hij hield lachend zijn hand een meter boven de vloer, maar Devanna zag het niet.

Hij duwde met zijn schoen tegen de mier en keek hoe het diertje wankelde en toen met hervonden evenwicht over de vloer begon te rennen. Gundert liet zijn hand langzaam zakken. ‘Dev...’ zei hij weer, ‘als er iets is wat ik kan doen, mijn jongen, als ik op wat voor manier dan ook kan helpen, onthoud dan dat je het alleen maar hoeft te vragen.’ Na een korte stilte keek Devanna op naar de priester en knikte. De mier haastte zich weg en verdween veilig in een spleet in de vloerplanken.

‘Kom,’ zei Gundert in een poging zijn onrust kwijt te raken, ‘er ontbreekt nog een beetje poëzie aan deze avond.’ Hij pakte een boek uit de kast en begon hardop te lezen.

On a poet’s lips I slept
Dreaming like a love-adept
In the sound his breathing kept

Eerst luisterde Devanna alleen maar. De vertrouwde intonatie van de stem van de priester troostte hem en verzachtte de scherpe kantjes van zijn verwarde gedachten. Geleidelijk aan begonnen zijn eigen lippen onwennig mee te bewegen op het ritme van de geliefde woorden.

He will watch from dawn to gloom
The lake-reflected sun illume
The yellow bees in the ivy bloom

Hij sliep die hele nacht aan een stuk door, voor het eerst in lange tijd; in een uitgeputte, droomloze slaap gesust.

Maar toen hij de volgende dag eindelijk Devi zag en haar wilde vreugdekreet hoorde, begonnen de kringen onder zijn ogen pas te vervagen. De uitgestrekte rijstvelden. Tayi’s rokerige keuken. Het moedervlekje bij Devi’s mond, een baldakijn van bomen in het woud tegen een hemelsblauwe lucht. Zijn bewustzijn zoog al die dingen in zich op, als verdroogde aarde de regen. Het bracht de woorden weer tot leven die het hele afgelopen jaar in hem hadden liggen sluimeren. Devanna begon weer te praten. Hij praatte bijna zonder adem te halen. De zinnen stroomden uit zijn mond in een eindeloze en soms onsamenhangende reeks, alsof ze de narigheid van het afgelopen jaar konden doen verdwijnen.

Eerst was Devi een en al oor; ze luisterde afwisselend geamuseerd en gefascineerd naar zijn eindeloze, beeldende beschrijvingen van het universiteitsleven.‘Ik heb daar zo veel vrienden,’ pochte hij, ‘en ik heb je toch al verteld dat ik de beste was bij de eindexamens? Je zou eens moeten zien hoe ze zich om me heen verdringen.“Dev, kom bij ons eten.”“Dev, heb je zin in een potje tennis, ga je mee naar de Cubbon?”’

Devi lachte vol genegenheid.

Aangespoord door haar belangstelling ging hij steeds meer fantasieverhalen ophangen. Bangalore groeide in zijn spitsvondige verslagen met grote sprongen.‘Echt, Devi,’ zei hij steeds weer,‘je zou de stad eens moeten zien.’

‘Hmmm,’ zei ze ten slotte,‘het is vast een heel chique stad, maar ons Madikeri is toch ook niet zo slecht?’

Hij keek haar ongelovig aan.‘Madikeri? Mijn lieve kind, je weet er niets van. Als je Bangalore hebt gezien – nou, dan is Madikeri niet meer dan een slaperig provinciestadje!’

Gestoken door zijn gewichtigdoenerij sprong Devi op. ‘Misschien hou ik wel van slaperige stadjes,’ kaatste ze terug.‘Ik heb helemaal geen zin om jouw geweldige Bangalore te zien.’

Geschrokken riep hij haar na.‘Nee, Devi, wacht, dat bedoelde ik niet zo.’ Met een brok in zijn keel haastte hij zich achter haar aan.‘Je hebt geen idee hoe graag ik wilde... hoe ik gewacht heb op... Devi, wacht even!’

Hoe ze er ook naar had uitgekeken haar oude vriend weer te zien, de irritatie groeide bij Devi. Die oeverloze verhalen van hem! Het leek wel alsof hij van zonsopgang tot zonsondergang niets anders deed dan haar achternalopen en tegen haar tateren. Ze begon hem te ontlopen, glipte weg als ze hem fluitend het pad naar het huis op zag komen.‘Iguthappa Swami, daar is hij alwéér.Tayi, zeg tegen hem... dat ik bij een vriendin op bezoek ben,’ fluisterde ze en ze verdween door de achterdeur.

‘Tsk.’ Tayi klakte met haar tong. ‘Is dit nou een manier om die arme jongen te behandelen? Mij tegen hem laten liegen...’ Ze duwde Devanna dan haar keuken in, bakte warme otti’s voor hem, stopte hem vol met krabchutney en gebakken bamboescheuten tot de flauwe smaak van het studentenvoedsel van zijn tong gebrand was, maar het was een schrale troost. Hoe meer hij haar wilde zien, hoe minder tijd Devi voor hem leek te hebben.

Ze was op weg naar de markt en nee, hij kon niet mee, ze had daar gewoon veel te veel te doen.

Ze moest bij een vriendin op bezoek.

Ze had hoofdpijn en moest rusten.

Eén keer had hij haar, ondanks haar tegenargumenten, koppig gevolgd. ‘Waarom kan ik niet met je mee?’ pleitte hij. ‘Er is niemand op het veld, dat zie je toch? Wat is er zo dringend dat je er nu op het heetst van de middag naartoe moet? Wat kan er niet wachten?’

Of, voegde hij eraan toe, maar half als grapje omdat hij ineens een ingeving kreeg, of had ze stiekem een afspraakje met iemand?

Van frustratie barstte Devi in tranen uit en hij verontschuldigde zich onhandig. ‘Waarom laat je me niet met rust?’ riep ze. ‘Goed, dan ga ik niet naar het veld, ben je nu tevreden?’

‘Sorry, het spijt me, dat had ik niet moeten zeggen...’

‘Loop me niet zo achterna! Je bent overal waar ik kijk, als een schaduw. Laat me met rust, ik smeek je, laat me met rust.’

Tot Devi’s grote opluchting vertrok hij snel daarna naar het huis van de Kambeymada’s. Daar slachtten ze twee varkens voor een feest ter ere van hem en Devanna mocht voor het eerst in zijn leven alcohol drinken. De rijstlikeur brandde een gat in zijn keel en maakte zijn hoofd aan het draaien tot hij overal Devi leek te zien. Ze lachte naar hem vanuit de met rozenhout omlijste spiegels, werd in de glazen weerspiegeld en danste op het glanzende houten plafond.

Toen Machu terloops zei dat hij later die week naar Madikeri zou gaan om wat geweren te bekijken, vroeg Devanna of hij mee mocht. ‘Je moet wel erg dol op Pallada Nayak zijn,’ zei Machu onderweg. ‘Je wilt al zo snel weer terug.’ Devanna bloosde en mompelde iets onverstaanbaars.

Toen Machu haar ’s middags vertelde dat Devanna weer terug was, glimlachte Devi. Ze had die malle jongen gemist toen hij weg was.

‘Die jongen is verliefd op jou,’ zei Machu.‘Jij bent de reden waarom hij hier is.’

Devi keek verschrikt en barstte toen in lachen uit. ‘Absoluut niet,’ sputterde ze tegen.‘We zijn al van kleins af aan de beste maatjes, dat is alles.’

‘Er bestaat geen vriendschap tussen een volwassen man en vrouw,’ zei Machu vlak. ‘Zie je het voor je in de rimboe, twee olifanten die met de slurven om elkaar heen rondlopen en alleen vrienden zijn? Of in de veestal misschien, tussen een stier en een koe? Het is gewoon niet natuurlijk voor een volwassen man en vrouw om vrienden te zijn.’

‘Huh,’ zei Devi ondeugend, terwijl ze een handvol gras naar hem gooide. ‘Als je gelijk hebt, moet ik misschien dit aanzoek maar serieus nemen. Liever een arts dan die onbehouwen jager van mij...’

Machu kon er niet om lachen. En ondanks haar scherts moest Devi die avond ook steeds denken aan wat hij had gezegd. Toen Devanna langskwam, was ze gereserveerd en verlegen. Ze verafschuwde de pijn die haar afgemeten antwoorden op Devanna’s gezicht teweegbrachten, maar ze kon niet anders.

Devanna trok zich steeds meer in zichzelf terug toen de vakantie ten einde liep. De aanvankelijke woordenstroom die uit hem losgebarsten was en de levendigheid bij zijn terugkeer maakten plaats voor een stille, ingehouden doelgerichtheid. Hij bracht bijna al zijn tijd door in het huis van de Nachimanda’s, waar hij als een hondje wachtte tot Devi terugkwam van waar ze dan ook naartoe was verdwenen. De priester stuurde herhaaldelijk bericht met het verzoek hem op te komen zoeken, en op een gegeven moment verloor Pallada Nayak zijn geduld en schreeuwde Devanna, toekomstig arts of niet, toe: ‘Ayy, sufferd, hoe vaak moet de priester jou nog vragen te komen, hè, domkop?’ Devanna ging naar de missiepost, maar was laat in de middag alweer terug in het huis van de Nachimanda’s. Met wiebelende benen zat hij bij Tayi op de veranda. Devi werd steeds bitser tegen hem, maar Devanna trok er zich niets meer van aan. Hij verslond haar met zijn ogen tot ze in tranen uitbarstte en Tayi moest hem vriendelijk vertellen dat het misschien beter was als hij een tijdje niet kwam.

De dagen gingen voorbij en de doodsangst bekroop Devanna nu het studentenhuis dreigend naderbij kwam. Er gingen wilde plannen door zijn hoofd. Devi en hij zouden zich verloven en dan konden ze volgend jaar trouwen. Ze konden samen in de afdeling voor getrouwde studenten wonen – dan hoefde hij niet meer op de slaapzaal. Maar dan herinnerde hij zich de uitdrukking op Devi’s gezicht; de weerzin als ze zag dat hij naar haar zat te staren. Zo veel afkeer, of nog erger, medelijden? De doelgerichtheid begon uit zijn houding te sijpelen en Devanna werd opnieuw teruggetrokken en ongelukkig.

Op de dag dat hij naar Bangalore zou vertrekken kwam Devi hem opzoeken in het huis van de Pallada’s.‘Wat,’ vroeg ze,‘was je van plan om zomaar te vertrekken, zonder gedag te zeggen?’

‘Ik was van plan...’

‘Ja, ja, vast. Hier,’ zei ze, ‘dit is voor jou.’

Ze gaf hem twee potten met mangozoetzuur, drie met gezouten bittere limoenen, nog vijf met ingemaakt varkensvlees en zes pakjes kokos-laddoos waar Devanna zo van hield. Hij keek versteld naar de berg voedsel.‘Hoe moet ik dit allemaal opkrijgen?’

‘O,’ zei ze, zwaaiend met haar vlecht. ‘Jouw Bangalore mag dan chique zijn, maar kun je daar zulke lekkere zoetzuur vinden als ik maak?’

Hij grinnikte.

‘Wacht even,’ zei ze. ‘Er is nog iets.’ Ze legde een wriemelend bundeltje in zijn armen. ‘Tukra heeft haar in het veld gevonden. Ik dacht... Ik vond dat jij haar moest hebben, als herinnering aan ons allemaal.’

Devanna keek naar de baby-eekhoorn die aan zijn hand snuff el-de.‘Huisdieren zijn niet toegestaan in het studentenhuis,’ begon hij, maar hij viel stil toen hij Devi’s teleurgestelde gezicht zag. ‘Maakt niet uit, ik hou haar stiekem.’ Hij streelde met zijn duim zachtjes over de rode vacht van de eekhoorn, die met heldere, onderzoekende oogjes naar hem opkeek.

‘Devi,’ zei hij vlug, ‘ik moet je vragen...’

De eekhoorn wreef met haar neusje tegen zijn duim.‘O, moet je zien,’ riep Devi uit.‘Het arme ding heeft duidelijk honger!’

Devanna klemde de eekhoorn de hele reis naar Bangalore dicht tegen zich aan. Hij wilde haar geen moment neerzetten, ook niet toen ze zijn overjas onderplaste. Lachend dacht hij terug aan die ochtend. Devi en hij hadden samen de eekhoorn gevoed door stukjes kapok in verdunde melk te weken en die in haar keel uit te knijpen. De spanning van de afgelopen weken was op wonderbaarlijke wijze in rook opgegaan terwijl ze lachten om de capriolen van de baby en gekke grappen uitwisselden, tot alles weer was zoals het vroeger tussen hen was geweest.

Volgend jaar, beloofde hij zichzelf. Nog één jaar en als hij dan in de vakantie terug was in Kodagu zou hij haar vragen.