12
Devanna was vastbesloten de eekhoorn te houden. Hij wist nog niet hoe hij haar zou verbergen voor de rest van het studentenhuis, maar dit wist hij zeker: niets zou hem van haar kunnen scheiden.
In het begin verliep alles probleemloos. De andere studenten besteedden zo weinig aandacht aan hem dat hij het kleine ding ongezien kon binnensmokkelen en haar twee hele dagen in haar schoenendoos verstopt kon houden. Maar de derde middag liepen ze onverwachts binnen terwijl hij haar aan het voeren was. ‘Als jullie misschien...’ begon Devanna gespannen maar zij keken gefascineerd naar de eekhoorn.‘Wat is dat?’
Hij wiegde de baby beschermend tegen zijn borst.‘Een Malabareekhoorn.’
‘Een eekhoorn? Worden die zo groot?’
‘Het is nog maar een baby,’ zei hij, op zijn hoede. Hij streelde de kop van de eekhoorn, die onder het herkauwen haar wang tegen zijn vingers aanwreef.
‘Hoe groot wordt ze?’‘Johnson kom eens, dit moet je zien.’‘Wat is haar vacht rood.’ ‘Bijt ze?’ ‘Zeg, mag ik haar even vasthouden?’ ‘Wat eet ze?’ ‘Doe de deur dicht, sukkel, je wilt toch niet dat de huismeester haar ziet?’
Ze verdrongen zich om hem heen. De eekhoorn gaapte, liet een randje van haar roze tandvlees zien en liep toen onder waarderende kreten van haar publiek op haar gemak over Devanna’s arm om zich om zijn hals te vleien. Devanna lachte.
Ze werd een soort mascotte voor zijn groep, hun gemeenschappelijke geheim. Ze kochten de schoonmaker met twee roepies om zodat hij haar aanwezigheid niet aan de huismeester zou verraden en smokkelden om beurten melk uit de eetzaal mee. Ze zochten in de bibliotheek op welk voer ze mocht hebben en brachten kleine traktaties mee: apennootjes, kleingesneden fruit, stukjes gekookt ei. Ze noemden haar Nancy, naar de vrouw van de surveillant – ‘Datzelfde vlammend rode haar,’ legden ze uit – en Nancy deed op haar beurt haar uiterste best om de groep voor zich in te nemen. Ze klom in de gordijnroeden en zo gauw de deur van de slaapzaal openging, liet ze zich piepend op het hoofd van de binnenkomer vallen. Ze at uit hun handen, streek koket met haar staart over hun armen en als de ochtendbel klonk, rende ze de slaapzaal door en sprong ze van bed tot bed tot iedereen wakker was.
Hoewel ze aan iedereen genegenheid schonk, was haar liefde uitsluitend gereserveerd voor Devanna. Ze haalde haar neus op voor de schoenendoos die hij voor haar met katoen had gevoerd en wilde per se naast hem slapen, opgekruld op zijn kussen. Uiteindelijk stond Devanna zijn kussen zelfs helemaal aan haar af. Hijzelf sliep plat op zijn rug, uit angst dat hij haar per ongeluk plat zou drukken als hij zich ’s nachts omdraaide. Ze wekte hem elke ochtend door zachtjes naar zijn vingers te happen en in zijn nachthemd te klimmen. Ze klom over zijn buik heen en weer als hij aan zijn bureau zat te studeren. Als hij uit de les terugkwam, was ze extra aanhankelijk. Ze drapeerde zichzelf dan om zijn schouders en besnuffelde hem met verontwaardigde tjik-tjik-geluidjes:‘Waar zat je nou, hoe heb je me alleen kunnen laten?’
In Kodagu was Devanna altijd door dieren omringd geweest. De katten die tussen ieders benen door liepen, de honden op de veranda’s en de koe op het erf van de Nachimanda’s, een zachtaardig, lief beest dat niets prettiger vond dan over haar hoorns gewreven te worden, de varkens die met hun hoeven op het hek om hun stal stonden om het komen en gaan op het erf te bekijken. Maar Devanna had nog nooit eerder een eigen huisdier gehad. Al snel was hij helemaal verliefd.
Zijn klasgenoten waren nog te zeer beducht voor Martin om zijn gebod helemaal in de wind te slaan en meden Devanna in de openbare ruimtes van het studentenhuis: de eetzaal, de bibliotheek en de studiezalen. Niettemin was hun gedrag veranderd en Martin keek vol onbegrip hoe zij – bijna verontschuldigend, schuldbewust? – langs Devanna’s tafel liepen. Hij richtte zijn blik op Devanna, die rustig zijn pap zat te eten. Ook de chokra was anders. Hij kon er zijn vinger niet op leggen, maar er was iets veranderd.
Als ze ’s avonds terug waren in de slaapzaal, haalden zijn klasgenoten de traktaties voor Nancy uit hun zak en gaven die aan Devanna, alsof ze zo hun schuldgevoel probeerden te verlichten. ‘Kijk eens, man, alsjeblieft... en hier, nog wat. Heeft ze vandaag al gegeten?’ Devanna accepteerde hun bijdragen zonder commentaar en keek trots toe als Nancy haar gebruikelijke variétévoorstelling gaf om zijn klasgenoten te charmeren.
‘Hé, Dev, zeg eens dat ze naar mij toe moet komen...’ En dan schoof hij Nancy voorzichtig van zijn schouders.
‘Gaat ’ie, man? Alsjeblieft, ik heb dit voor haar meegenomen...’
‘Kijk haar nou. Waar heeft ze dat in hemelsnaam geleerd – dat leek wel een achterwaartse salto...’
‘Nancy, hier, Nancy, brave meid. Wat is dit?’ riep iemand. Hij keek naar de papieren die Devanna in zijn handen had. ‘Heb jij de opdracht al klaar?’
‘O, het is niet zo moeilijk, als je... Ik kan jullie wel helpen als jullie willen,’ bood Devanna verlegen aan. En zijn klasgenoten namen het aanbod aan.
Nancy’s aanwezigheid maakte dit semester oneindig veel makkelijker dan het vorige. Hij kon nog steeds niet zonder walging naar Martin kijken, maar hij hoefde tenminste niet meer de stekelige vijandigheid van zijn klasgenoten te ondergaan. Hij had zich verzoend met het feit dat ze nooit voor hem zouden opkomen bij Martin, maar eerlijk gezegd kon hem dat niets meer schelen. Of ze hem nu mochten of niet, of ze hem waardeerden of niet – dat was niet belangrijk meer.
En dat kwam allemaal door Devi. Hij schreef haar lange brieven met uitgebreide beschrijvingen van Nancy’s streken en bedankte haar herhaaldelijk. ‘Je weet niet wat ze voor me betekent, Devi. Dank je wel, dank je duizendmaal voor wat het mooiste cadeau moet zijn dat iemand ooit gekregen heeft.’
Ze schreef nooit terug. Tijdens de vakantie had hij haar eens gevraagd waarom ze hem nooit schreef. Hij had zijn best gedaan het nonchalant te laten klinken, alsof haar antwoord niet belangrijk was. ‘O, dat was ik wel steeds van plan,’ zei ze monter, ‘maar dan kwam er weer iets tussen. Je kent me, ik ben nooit zo’n liefhebber van schrijven en zo geweest.’
Zijn antwoord was er scherper uitgekomen dan zijn bedoeling was geweest. ‘Weet je, Devi, een brief is niet zo moeilijk. Je hoeft geen... geen... kinoloog te zijn om er een te schrijven.’
Ze had haar voorhoofd gefronst bij dat woord, zoals hij had verwacht, maar weigerde koppig om hem te vragen wat het betekende. ‘Nou, jij stuurt me er zo veel, de ene na de andere en nog een en dan wéér een,’ verweerde ze zich bits,‘waar moet ik alleen al de tijd vandaan halen om ze te lezen, laat staan te beantwoorden?’
‘Als je ze al kón lezen...’ begon hij, maar toen had hij zijn hoofd geschud.‘Laat maar zitten.’
‘Wat is er?’ had Tayi gevraagd toen hij stram de keuken binnen kwam.‘Waarom kijk jij zo sip?’
‘Niets... Devi ook altijd,’ had hij gemompeld. Hij rommelde wat met de lepels.‘Ze zegt dat ik haar te veel brieven schrijf.’
Tayi glimlachte. Toen later de tafel afgeruimd was, haalde ze een doos op uit het huis en zette die op zijn schoot. Het was een doos van rozenhout met koperen beslag. Vol onbegrip had hij hem opengemaakt. Daar, tussen een allegaartje van armbanden en dergelijke, lagen zijn brieven, allemaal geopend.
‘Zie je, monae,’ zei Tayi zacht,‘ze heeft ze allemaal bewaard.’
En dus bleef hij haar ijverig schrijven. Hij wist nu dat hij geen antwoord hoefde te verwachten, maar toch wachtte Devanna elke dag als de post bezorgd werd in spanning af of zijn naam afgeroepen zou worden. En als dat gebeurde was het moeilijk om zijn opwinding te bedwingen, en de daaropvolgende, onvermijdelijke maar onredelijke teleurstelling als hij naar de envelop keek en het keurige handschrift van de priester herkende.‘Ze heeft niet geschreven,’ zei hij dan ongelukkig tegen Nancy terwijl hij haar in zijn armen nam. ‘Er zat niets bij de post, Nance, vandaag althans niet.’
Dan begon Nancy, alsof ze zijn verdriet aanvoelde, haar rondgang over zijn overhemd. Ze snuffelde aan zijn oor en hals, en krulde zich op rond zijn schouder tot Devanna ten slotte weer lachte. ‘Ik weet het, ik weet het, ik ben dwaas. Ze mist ons, dat weet ik zeker. Volgend jaar, wacht maar af, Nance, nog maar een paar maanden.’ De eekhoorn krulde zich dan meelevend op rond zijn nek en Devanna’s humeur klaarde op.
De eerstejaars arriveerden. Pater Dunleavy verbood Martin en zijn bende nadrukkelijk zich op wat voor manier dan ook met de ontgroening te bemoeien. Zijn waarschuwing haalde niets uit, want Devanna’s groepsgenoten wierpen zich enthousiast op de nieuwelingen, vast van plan om wraak te nemen voor alles wat zijzelf het jaar daarvoor hadden moeten doorstaan. ‘Dit is voor jullie eigen bestwil,’ verzekerden ze de eerstejaars, ‘jullie zouden ons dankbaar moeten zijn; we maken jullie sterker voor het echte leven.’
Devanna bemoeide zich niet met de ontgroening. Maar toen hij op een avond met een stapel boeken in zijn armen terugkwam van de bibliotheek, riepen zijn klasgenoten hem toe in de gang. Ze lie-pen geen gevaar zich Martins woede op de hals te halen. Hij was met de rest van zijn klasgenoten naar een dorpje in de binnenlanden afgereisd als onderdeel van het veldwerk dat de opleiding voorschreef.‘Kom op, Dev,’ riepen zijn klasgenoten,‘doe mee.’
Devanna aarzelde. Maar omdat hij hun uitgestoken hand niet wilde afslaan voegde hij zich met tegenzin bij de groep die om de eerstejaars heen stond. ‘Uit die broeken,’ schreeuwden de tweedejaars. Ze deelden houten linealen uit. Devanna’s blik viel op een dikke jongen, die duidelijk zo ongelukkig was met de opdracht dat zelfs zijn zware billen vuurrood werden. Hij bukte bevend voor een groepsgenoot en wreef het zweet uit zijn ogen. ‘Wat is er, dikzak?’ vroeg iemand.‘Schiet eens op.’
‘Ik... ik...’ Zijn handen trilden. En toen legde hij de liniaal op de grond.‘Ik... ik kan dit niet. Dit is verkeerd, het is een zonde...’
Toen vielen ze op hem aan. Ze draaiden zijn oor om en schopten onder luid gejoel tegen zijn kwabbige achterste. ‘Ben jij soms een heilige, dikzak? Pak hem, pak hem goed aan.’‘Dikke huilbaby!’
Devanna stond er zwijgend bij met de vage smaak van gal in zijn mond en zag de nieuwkomer als een grote hoop vet in elkaar zakken. ‘Ophouden!’ wilde hij de kwelgeesten toeroepen. ‘Wees een man,’ wilde hij tegen de jongen zeggen, hem bevelen zichzelf van de grond op te rapen, maar de woorden bleven in zijn keel steken.
Het viel niemand op dat Devanna wegliep. Hij liep direct naar de lege slaapzalen en ging somber op zijn bed zitten. Er steeg gelach uit de verte op naar boven. Devanna slikte. Het beeld van die jongen, als een huilend hoopje op de vloer. ‘Wees een man.’ Weer klonk er gelach. Zijn hart begon te bonzen en het zweet parelde op zijn voorhoofd toen de herinneringen aan het afgelopen jaar ineens weer boven kwamen.
Flora Sylvatica. Flora Indica. Spicilegium Nilghirense. Leones Plantarum.
Met een snik stond Devanna op. Hij rukte zijn bureaula open en zocht naar zijn inktpot en vulpen. Hij merkte nauwelijks dat Nancy op zijn schoot sprong, scheurde een velletje kleinfoliopapier af en begon zwaar ademend te schrijven. ‘Devi.’ Afgelopen, klaar met zijn terughoudendheid, met dit wachten. Hij zou haar alles vertellen. De emotionele verwarring die in hem zat. De weerzin die hij gevoeld had bij de tranen van de nieuweling; de spookbeelden die naar boven kwamen toen hij hen om de jongen zag samendrommen. Hij had erbij staan kijken. Ondanks alles wat hij zelf had meegemaakt had hij gezwegen, had hij niets kunnen, nee, wíllen zeggen om een einde aan de kwelling te maken. Het enige wat hij tot dusverre gedaan had, was zwijgen. Tegen hen. Tegen haar. Het was genoeg.
Devi, schreef hij met het gejoel van beneden in zijn oren. De punt van zijn pen schraapte over het papier. Devi, ik mis je, ik mis je zóó vreselijk! Ik word een schim als jij niet bij me bent. Kodagu-Devanna is niets zonder jou. Missie-Devanna is een lege ijdele huls. DeviDeviDevi. Hij schreef zo ongeremd dat de punt van zijn pen door het papier scheurde en een grote inktvlek achterliet die door zijn woorden heen vloeide.
Hij verfrommelde het verknoeide vel tot een bal en smeet het van zich af met zo’n kracht dat Nancy van zijn knie sprong. Ze sprong geschrokken in de gordijnen en ging vanaf haar roede verontwaardigd tegen hem zitten mopperen, tot hij zich eindelijk zuchtend omdraaide en naar haar keek.‘Neem me niet kwalijk, mevrouw,’ zei hij en hij stak ter verzoening zijn arm uit. ‘U hebt gelijk, ik moet niet zo ongeduldig zijn.’ Nancy kwam behoedzaam naar beneden, maar bleef verwijtende geluidjes maken. Devanna schroefde de dop op zijn pen en trok Nancy op zijn knieën. Hij streelde haar vacht en de onrust die hem bevangen had, verdween.
Het gelach beneden was gestopt; vermoedelijk was de kwelling afgelopen. Er klonk een vaag geluid van voetstappen op de trap. Hij hield Nancy dicht tegen zich aan, van streek door de avond. Hij voelde zijn tegenzin om dit korte moment van alleen-zijn te moeten opgeven en keek ongelukkig naar buiten. Ergens in het westen zou de schemering nu over de heuvels vallen. Ze zou nu de lamp op de binnenplaats aansteken. Zonder het te merken zou ze op haar lip bijten terwijl ze op haar tenen stond, voorzichtig, voorzichtig, om geen olie te morsen. Het lamplicht flakkerend op haar gezicht, een losse haarlok krullend over haar wang.
De eekhoorn krulde zich op in zijn nek alsof ze zijn stemming aanvoelde en keek niet eens op toen de rest van de slaapzaal triomfantelijk binnenmarcheerde.
Martin was de gehele excursie nors en lichtgeraakt. Hij dacht na over de chokra-flikker. Die worm van een chokra-flikker. Er leek iets veranderd te zijn na de vakantie, Martin wist het zeker. Maar wat?
Toen ze een paar weken later naar de universiteit terugkeerden, lieten zelfs zijn gabbers hem vanwege zijn inktzwarte stemming links liggen. Hij zat in zijn eentje achter in de wagen en liet zijn knokkels dreigend kraken. Ze kwamen halverwege de middag aan. Het was stil in het studentenhuis, alle studenten zaten in de les. In een opwelling beende Martin naar de slaapafdeling van de tweedejaars. Hij gooide de deur van Devanna’s kamer open en gilde van schrik toen Nancy door de lucht vloog en op zijn hoofd landde. ‘Weg! Weg! Ga van me af!’ schreeuwde hij, en de eekhoorn klauterde de gordijnen in en ging op de roede nijdig naar hem zitten kwetteren.
‘Wat is...?’ Martin keek naar boven. Hij schudde aan de gordijnen en floot zachtjes. Wat was dat in vredesnaam? ‘Hierrr... kom maar hier.’ Hij stak zijn hand uit. Nancy kwam langzaam naar beneden, maar bleef om de paar seconden even stilzitten om tegen hem te tekeer te gaan. ‘Kom maar hierrr.’ Op het moment dat ze haar neus in zijn hand stopte, greep hij haar met zijn andere hand stevig vast. Nancy kronkelde in paniek, deed haar bek open en begroef haar vlijmscherpe tandjes in zijn duim.
Met een kreet van pijn gooide hij haar van zich af en ze sprong piepend van angst weer de gordijnen in. Martin schudde ze zo hard dat ze eruit viel. Midden in haar val hervond ze haar evenwicht en ze landde op de vensterbank. Ze vloog door de kamer, recht op Devanna’s bed af, en dook trillend onder haar kussen.
Martin omklemde zijn zere hand en begon te lachen. Chokra.
Toen Devanna op de slaapafdeling terugkwam wist hij nog voor hij zijn kamer binnen ging al dat er iets helemaal fout was. Het groepje jongens bij zijn bed, hun stemmen hoog van ontzetting. Als versteend stond hij in de deuropening. ‘Dev. Dev, ouwe jongen... ik vind het zo erg.’ Iemand pakte zijn boeken uit zijn armen en het groepje week uiteen toen hij met lood in zijn schoenen op zijn bed af stapte.
Nancy lag uitgespreid op zijn – haar – kussen. Iemand had vivisectie op haar verricht, had haar vastgepend op een ontleedplank en haar van kin tot staart opengesneden. De precisie van de snede kon Devanna, ondanks zijn zoemende hoofd, niet ontgaan. Onberispelijk. Absoluut onberispelijk. Een keurige snee recht door de opperhuid toonde het specimen in perfect dorsaal perspectief. Aan de ingewanden waren netjes labels gehecht.
slokdarm
nier
hart
Nancy bewoog zich zwakjes op de plank.‘Ze leeft nog,’ zei iemand rechts naast hem vol afschuw.‘De schoft heeft niet eens chloroform gebruikt.’
Devanna maakte Nancy’s pootjes los en nam haar in zijn armen. ‘Nancy,’ fluisterde hij met een wit weggetrokken gezicht. ‘Nance?’ De eekhoorn probeerde tevergeefs naar hem te kijken. Ze jankte van pijn.‘Stil maar. Ssst... Nee, Nance, stil maar.’
Hij droeg haar naar de tuin van het studentenhuis terwijl hij onafgebroken tegen haar bleef fluisteren. Over zijn arm de weelderig uitgespreide helderrode staart, achter hem aan een groep sombere jongens. Hij legde haar neer in het gras bij de rotstuin. Nancy bewoog zich weer, in een zwakke poging haar kop tegen zijn duim te wrijven. ‘Mijn liefje, mijn schatje. Nancy, mijn lieve Nancy...’ Zijn stem brak en hij streelde haar vacht. Toen pakte hij een grote steen, hief zijn arm hoog boven zijn hoofd en liet de steen hard op Nancy’s schedel neerkomen. De pootjes van de eekhoorn schokten een keer en toen bleef ze stil liggen.
‘Waarom?’ vroeg hij schor.‘Waarom zij, waarom in godsnaam, waarom mijn eekhoorn?’
‘Welke eekhoorn?’ vroeg Martin met een onschuldig gezicht. ‘Had jij dan een huisdier hier? Ik denk het niet, chokra, het is tegen de regels.’
‘Ik wéét dat jij het was.’
Over Martins gezicht gleed een zelfvoldaan lachje. ‘Eindelijk.’ Hij kwam een stap dichterbij en spande zijn armspieren. ‘En? Wat ga je eraan doen, flikker?’
De haat die hij met zo veel vastberadenheid in zichzelf had opgekropt vlamde op. Het was heel stil in de kamer. Devanna’s hart ging zo tekeer dat hij zeker wist dat iedereen het hoorde.‘Kom op, flikker,’ fluisterde Martin.‘Geef me een reden, geef me maar een re-den.’ Devanna’s vingers balden zich tot een vuist en met een woeste, onverstaanbare kreet wierp hij zich op Martin.
Martin mepte naar hem alsof hij een insect was en ontweek Devanna’s slagen moeiteloos. Hij lachte: ‘Mijn beurt, chokra.’ Zonder dat Devanna hem had zien bewegen lag hij ineens plat op de grond met de zoetig zoute smaak van bloed in zijn mond. Martin boog zich grijnzend over hem heen. ‘Chokra-flikker.’ Devanna probeerde op te staan, maar Martin stompte hem met al zijn kracht tegen zijn hoofd. Devanna kokhalsde.‘Zeg het hardop,’ zei Martin liefjes terwijl zijn vuist Devanna’s hoofd opnieuw raakte. ‘Zeg het dan, flikker. Huisdieren zijn niet toegestaan.’
‘Ophouden, Martin,’ zei iemand.‘Laat hem gaan.’ Martin draaide zich om om de betreffende persoon te vertellen dat hij zich met zijn eigen verdomde zaken moest bemoeien, maar iets in de groep, de vijandigheid op hun gezichten, deed hem aarzelen. ‘Ophouden,’ zei iemand weer en er kroop een rilling van angst over Martins rug. ‘Ach, dit is toch zonde van mijn tijd,’ pochte hij met een onnatuurlijk hoge stem. Hij riep zijn gabbers en maakte zich uit de voeten.
Achter hem begonnen de toeschouwers zich langzaam te verspreiden. ‘Kom op, man, kom op,’ probeerden ze Devanna aan te sporen.
Devanna bleef onbeweeglijk liggen, met een ondraaglijk gonzend hoofd en pijn en vernedering bitter op zijn tong.
Hij vertrok nog diezelfde middag naar Kodagu. Het was het enige wat nog zin leek te hebben. Devi... Hij wankelde onvast de poort uit zonder aandacht te schenken aan de klasgenoten die hem probeerden tegen te houden. Hij moest naar de ziekenzaal, zeiden ze.‘Je hebt een hersenschudding, man, je hebt rust nodig. Kom mee naar binnen voordat de huismeester zijn ronde doet.’ Toen ze inzagen dat het geen zin had, lieten ze een paar roepies in zijn zak glijden en gaven hem alle proviand die ze te pakken konden krijgen: een trommel biscuits, pruimencake en zelfs een kwart litertje kostbare gin.
Hij nam de omnibus naar Madikeri. Zijn haar plakte aan elkaar van het bloed. Het beeld van de opengereten Nancy bleef maar voor zijn ogen zweven. Het geluid van haar schedel onder de verpletterende steen, een bros, krakend geluid als van een eierschaal die openbarst. Hij begon te beven. Een frisse bries dreef door de open ramen naar binnen en verkoelde zijn gezicht; hij bracht zijn handen omhoog naar zijn wangen en merkte tot zijn verbazing dat hij huilde.
Halverwege ging de omnibus stuk; uiteindelijk kon hij gerepareerd worden, maar toen de lichten van Madikeri in zicht kwamen was het al ver na twee uur ’s nachts. Devanna’s hoofd deed zo’n pijn alsof het met een bijl was bewerkt en het gonzen in zijn oren was nog erger dan daarvoor. Hij strompelde de omnibus uit in zo’n dikke mistbank dat hij nog geen meter zicht had. Madikeri lag er verlaten bij; zelfs de bedelaar die gewoonlijk bij de bushalte probeerde iets los te krijgen was er niet, lag lekker ergens te slapen. Devanna keek even huiverend naar de missiepost en begon toen struikelend westwaarts te rennen, naar het dorp van de Pallada’s, ondanks de wilde olifanten en de geest die zich vaak op het pad bevonden.
Toen Devi en hij nog klein waren maakte Chengappa anna hen vaak bang met verhalen over de geest.‘Ze is heel lang en mooi, zo mooi dat een man koorts kan krijgen door alleen maar naar haar te kijken. Maar als je langs haar enkels naar beneden kijkt, naar haar voeten, dan weet je dat ze een pisachi is. Haar voeten staan naar achteren, weet je.’ Devi liet dan haar hand in de zijne glijden en hij greep die stevig vast. Hij was ook bang, maar probeerde het niet te laten merken.
Hij stak een arm uit en liep verder door de mist. Als hij de geest vannacht zag, zou hij recht door haar heen rennen. Récht door haar heen. Hij giechelde. Met zijn vingers voelde hij aan de zijkant van zijn hoofd. Hij merkte afwezig op dat de zwelling groter was geworden, maar het bloeden was tenminste gestopt. Helaas was het gegons in zijn oren nog erger geworden; het leek wel of er een zwerm tropische bijen over zijn hoofd krioelde. ‘Flora Sylvatica, Flora Indica,’ mompelde hij met klapperende tanden. ‘Spicilegium Nilghirense, Leones Plantarum.’
Zo roze, zo onverdraaglijk klein was dat roze, kloppende hart. Hij wist dat ze op hem gewacht had, zich vastgeklampt had aan het leven tot hij haar zou vinden.‘Hortus Bengalensis, Hortus Calcuttensis, Prodromus Florae Peninsulae.’ Hij begon onbedwingbaar te beven. Afgeslacht en opengeklapt, en weer had hij niets kunnen doen. Hij had zo’n droge keel... Hij herinnerde zich de fles in zijn zak, nam een fikse teug en hoestte toen de gin zijn mond in liep. Ze was van hem geweest. Ze was van hém geweest. Devi... Hij ging nog harder lopen, van de ene kant van het pad naar het andere slingerend.
De dag brak aan; de lucht was staalgrijs toen hij bij het huis van de Nachimanda’s kwam. De mist werd dunner, maar toch zou de zonsopgang vanochtend getemperd zijn; dreigend samengepakte wolken kwamen aandrijven door de lucht. Brulkikkers begonnen in koor een serenade te brengen aan de wolken, in vervoering door de geur van regen in de lucht. Struikelend rende hij verder.
Na een paar keer hard blaffen renden de honden naar hem toe en ze sprongen blij tegen hem op toen ze hem herkenden. ‘Ja, ja,’ mompelde hij terwijl hij afwezig over hun koppen aaide. Hij besloot even te gaan zitten en op de veranda te wachten tot de pijn in zijn hoofd afnam. Voordat hij Devi ten huwelijk zou vragen. In het oosten flakkerde een zilveren glans en ergens achter het huis kraaide een haan.
‘Flora Sylvatica, Flora Indica...’
Devanna liep wankelend verder en stond toen abrupt stil. Zijn bloed veranderde in ijs. Daar, beneden bij de velden. Was dat een vrouw? De geest... Hij stond als aan de grond genageld en zijn adem ontsnapte in kleine wolkjes in de loodgrijze lucht. Het gegons in zijn oren nam toe toen de gedaante uit het zicht verdween.
En toen schrok hij op. ‘Devi,’ zei hij moeizaam. ‘Devi!’ riep hij, harder dit keer,‘Devi!’
Zelfs als kind had ze van ochtenden als deze gehouden. Devanna was meestal nog half in slaap en bezig elke minuut extra onder de warme dekens te rekken als zij zijn kamer kwam binnen rennen en de ramen opengooide.‘O, mopper niet zo,’ zei ze dan.‘Adem eens goed in. De geur, Devanna, het parfum van de regen. Er is niets wat zo lekker ruikt.’
‘Devi!’ riep hij weer; de mist dempte zijn stem. Hij liep haar struikelend achterna.
Ze was al verrassend ver, al bijna bij de waterbassins, toen hij haar inhaalde.
‘Devi,’ riep hij en deze keer hoorde ze hem.
‘Wie...?’ Ze draaide zich geschrokken om, waarbij de omslagdoek van haar schouders gleed. ‘Devanna? Devánna? Wat doe jij hier op dit uur?’
De herinnering aan de afgelopen middag kwam chaotisch naar boven. Nancy... Martin, die over hem heen gebogen stond te lachen, te lachen...
‘Devanna?’ zei ze weer ongelovig en ze begon hoofdschuddend te lachen.‘Malle jongen, ik geloof mijn ogen niet.Wat doe je hier, is het semester alweer voorbij?’
‘Devi, ik...’ Hij begon te beven. Hij sloot zijn ogen om zichzelf te kalmeren en deed ze toen weer open.
‘Wat is er?’ Ze kwam bezorgd dichterbij en verbleekte toen ze de gin in zijn adem rook.
‘Heb je gedronken?’
Waar moest hij beginnen? Wat zou hij kunnen zeggen tegen haar, bestonden er wel woorden om te beschrijven...
Devanna sloeg zijn armen stijf om zich heen, kreunde zacht en zwaaide heen en weer op zijn hielen.‘Spicilegium Nilghirense. Leones Plantarum.’ Deze keer zou hij niet zomaar blijven staan, zonder iets te doen. Deze keer...
‘Tr... trouw met me.’
‘Wat? Wat? Kom op, Devanna, wat is dit allemaal... Wie heeft deze grap bedacht?’
‘Grap? Dit is geen...’ Hij zette zijn tanden stevig op elkaar om het beven te laten stoppen.‘Trouw met me,’ zei hij weer.
De lach verdween van haar gezicht.‘Hou op met die onzin. Ik ga terug naar binnen. Ga je mee?’
Ze draaide zich om en wilde weglopen, maar hij pakte haar pols vast.
‘Laat mijn hand los.’
Hij schrok van haar scherpe stem en liet onmiddellijk los. Dit ging helemaal niet zoals hij het zich voorgesteld had. Dat gezaag in zijn schedel, alsof die in tweeën werd gespleten. Hij schudde langzaam zijn hoofd om het leeg te maken. Martin, die boven hem stond te lachen.
Onhandig pakte hij opnieuw haar hand.
‘Laat lós! Wat is er met jou aan de hand?’
‘Wat er met mij aan de hand is?’ Hij keek haar gekweld aan. ‘Niets, behalve dat ik tot over mijn oren, onherroepelijk verliefd op je ben.’
Devi werd heel stil. ‘Hou op,’zei ze toen trillend, ‘hou... hier nu mee op.’
De tropische bijen krioelden op zijn hoofd en gonsden in zijn oren. Opengesneden als een practicumexemplaar, haar hartje nog kloppend. Slokdarm-Nieren-Hart.
‘Je bent van mij, Devi. Van mij, hoor je. Alleen van mij.’ Onverwacht giechelde hij.‘Hoe zal ik u liefhebben? Laat me de manieren tellen,’ zei hij met fonkelende ogen. Toen boog hij zijn hoofd en onhandig kuste hij haar.
Ze probeerde zich uit zijn greep los te rukken, maar hij hield haar zo stevig vast dat zijn vingers lelijke rode striemen op haar arm maakten. Schreeuwend haalde ze met haar vrije hand naar hem uit, maar de geluiden in zijn hoofd werden zo hard dat hij haar niet kon verstaan. Hij greep in een reflex naar de omslagdoek die van haar schouders viel, maar kwam in plaats daarvan in aanraking met een borst. Haar adem stokte van schrik.
Dat geluid bracht een golf van opwinding teweeg in zijn lichaam, alsof er plotseling een brand ontvlamde in zijn bloed. Hij trok haar dichter tegen zich aan en kuste vurig haar gezicht, keel en schouders.‘Je bent van mij.’ Ze verzette zich hevig, beet, krabde en schopte hem, maar in zijn verwarring wakkerde dat zijn opwinding alleen maar aan.
Hij kon niet meer denken. Het enige wat er nog toe deed was bij haar zijn en dat razende vuur in zijn binnenste en die hardnekkige druk in zijn kruis. Zijn adem ging heel snel, hij hijgde bijna, ondanks de kilte. Haar nagels schraapten over zijn wang. Hij duwde haar op haar rug op het gras terwijl hij intussen gejaagd aan zijn kleren rukte. Ze schreeuwde het uit en beet in zijn schouder; hij grijnsde en hield haar nog steviger omklemd.
‘Vooroverbuigen, chokra,’ had Martin vorig jaar op die bewuste middag tegen hem gezegd, terwijl hij de ellepijp streelde.‘Je laat me geen keus.’
‘Je laat me geen keus, Devi, je laat me geen...’
Hij had zijn broek laten zakken en zich langzaam voorovergebogen. Martin had opzettelijk de spanning opgevoerd door te wachten tot Devanna’s knieën gingen knikken en zijn haar over zijn voorhoofd viel. En toen had Martin in een snelle heftige, beweging het bot hard naar binnen gestoten, diep in zijn anus. De pijn was zo hevig geweest dat Devanna het uitgeschreeuwd had. ‘Om je respect bij te brengen,’ had Martin achter hem staan hijgen. Het zweet was in zijn ogen gelopen terwijl hij steeds harder duwde en stootte. Zijn bekken had onbewust meebewogen op het ritme van de stoten in de chokra.
Onderhuids kwam bitterheid tot bloei. Blaadje voor blaadje ontvouwde het zich, spreidde het zich uit tot een vlek zo zwart als teer.
Devanna duwde zijn hand zoekend en tastend omhoog over haar dij. Devi, onder hem, verstijfde, haar ogen groot van ontzetting.
Dit zou haar respect bijbrengen, het was voor haar eigen bestwil. Er klonken donderslagen en er spatten een paar dikke regendruppels op de grond uiteen. En dan die geur, die geur overal.‘Het parfum van de regen, er bestaat niets lekkerders.’ Hij huiverde. Hij schoof over haar heen, stootte toe en miste. Stootte weer. Zachte huid scheurde onder harde druk en bood een warme doorgang, zo zacht als kapok. Devanna sloot kreunend zijn ogen. Hij ging steeds sneller stoten. Voor haar was hij geboren, op haar had hij gewacht.
Ze waren zo hecht geweest als twee sporen op een varen, zolang als hij het zich kon herinneren.
De regen kletterde op Devanna neer. Hij bromde zachtjes en rolde op zijn rug. Zijn hoofd voelde aan of het in tweeën gespleten was; de gin zong zacht liefdesliedjes in zijn oren.
Ik bemin U. Zo diep en wijd en hoog als mijn ziel kan reiken.
Hij deed zijn ogen open en kneep ze toen half dicht tegen de regen. Wat... waar... De afgelopen nacht kwam in flitsen weer bij hem boven. De busrit naar Madikeri. De gin die zijn keel schroeide. Devi...
Devanna verkrampte. Hij wilde opstaan, maar beefde zo hevig dat hij steeds weer voorover op handen en knieën viel. Hij herinnerde zich dat ze gesmeekt en gevochten had, en toen erg stil was geworden. Hij kokhalsde en keerde zijn maag om op het gras tot er niets meer was om over te geven. Hij had... wat had hij... Devi! Chengappa anna zou hem vermoorden. Hij zou zijn geweer pakken en hem voor zijn kop schieten. Tayi, Pallada Nayak... Wat had hij gedáán?
Hij kwam wankelend overeind. Het begon harder te regenen, zijn haar plakte aan zijn schedel. Boven hem tekende het stille huis zich af. Onzeker zette hij een stap ernaartoe. Devi. Hij moest... De voordeur ging open en er kwam iemand naar buiten. Ze zouden hem doodschieten. Devanna rende weg. Hij stormde in wilde paniek door de velden en vluchtte hysterisch huilend naar de missiepost.
Gundert wierp één ontstelde blik op hem en trok hem mee naar zijn werkkamer. ‘Ga zitten,’ commandeerde hij met bonzend hart. ‘Hier, een slokje water. Drink. Kalm nou, jongen. Wat is er gebeurd? Waarom ben je niet op de universiteit? Dev, kijk me aan. Kíjk naar me! Wat is er gebeurd? Wie heeft dit gedaan?’
Devanna schudde zijn hoofd en worstelde met zijn woorden. ‘Ver... vergeef me, priester. Vergeef me, vader, want ik heb gezondigd,’ snikte hij.
Een kille angst beving Gundert. ‘Wat is er gebeurd?’ herhaalde hij kortaf. Hij pakte Devanna bij zijn schouders. ‘Kalm nou, Dev. Wat is er gebeurd? Zeg het me.’
Devanna legde zijn handen om zijn hoofd en begon wild heen en weer te wiebelen. ‘Zij... ik... Devi... vannacht... Ze is van mij, priester, ik heb alleen maar genomen wat van mij is.’
Gundert verstijfde. Zijn handen gleden van Devanna’s schouders. Devanna zakte van de stoel af op de vloer en sloeg zijn armen om Gunderts benen heen. ‘Help me, priester, u zei dat u dat zou doen. Alstublieft, priester, doe iets. Devi... priester, doe iets.’
Mijn Dev.
Gundert haalde keihard uit, met de volle kracht van zijn magere, gespierde benen. Zijn schop schampte vlak onder Devanna’s kin af, waardoor hij over de gladde vloer gleed.‘Heiden,’ siste Gundert met een wit en verwrongen gezicht. ‘Vieze, ordinaire inboorling. Olaf... je lijkt in níéts op hem. Ik had gedacht, gehoopt... Hoe heb je me zo kunnen verraden?’
‘Verdwijn,’ zei hij met trillende stem.‘Verdwijn en zorg dat ik je walgelijke, hoererende figuur nooit meer hoef te zien.’
Devanna stond bevend op. Hij hinkte naar de kapel en knielde neer bij het altaar. ‘Onze Vader die in de hemelen zijt,’ huilde hij, ‘Uw naam worde geheiligd.’