4
Het miniatuurvlot dat de kinderen te water hadden gelaten, dreef ondanks zijn fragiele constructie ongeschonden mee op de stroom. Het voerde zijn kwetsbare lading mee over de dorpsgrenzen, de omringende glooiende heuvels in; door bamboebosjes en open plekken vol roze springzaad; het volgende dorp in en weer uit, terwijl het netjes de varkens ontweek die aan de oevers aan het wroeten waren. En terwijl de zon onderging en de sterren verschenen dreef het verder, langs sierlijke boomgroepjes van zilvereik en rozenhout. Het reisde de hele nacht door, langs grazende kuddes bizons en reeën en passeerde zoetgeurende rozen- en jasmijnstruiken. Een waterval stortte het vlot in een snelstromende rivier. Steeds sneller wervelde het door het groene water, tot het met een scherpe bocht terechtkwam in het woud dat grenst aan het dorp van de Kambeymada’s. Daar kwam het in een draaikolk terecht, werd het een zijrivier in geslingerd en kwam het uiteindelijk tot stilstand aan de rand van een waterpoel.
De tijger die op de oever hurkte, gromde vervaarlijk. Hij keek even naar het dobberende vlot, snoof achterdochtig en kwam toen langzaam dichterbij. Met zijn enorme klauw trok hij het vlot naar zich toe en snuffelde aan de stijve kuikens. Hij verloor zijn belangstelling, nieste en zette door het opspattende water koers naar het stille, dampende woud. Met zijn maag nog vol van de prooi van de vorige avond sloop de tijger naar een bosje varens in de schaduw van een pipalboom. Hij schuurde met zijn kop langs de stam en hief een gespierde poot op om zijn territorium nog beter af te bakenen met urine. Tevreden ging hij tussen de varens liggen waar hij in slaap viel.
Iets verderop in het naburige dorp maakten jagers zich klaar om te vertrekken. De verkenners waren eerder die ochtend al teruggekeerd met goed nieuws. De bodem was bezaaid met hoefsporen: er was veel wild in het bos. Ze zaten nu op hun hurken bij elkaar op het dorpsplein om hun route op de grond uit te tekenen, samen met de schutters, de hondengeleiders en de Poleyatrommelaars. De groep zou het jachtterrein in een grove cirkel benaderen. De schutters zouden zich aan de ene kant verspreiden, de besten op de beste plekjes. De trommelaars en hondengeleiders zouden vanaf de andere kant het wild opjagen.
Alle mannen controleerden nog een keer de messen in hun sjerp; de korte, scherpe peechekathi in de taille en de zwaardere odikathi met het brede lemmet op de rug. Toen de dorpspriester met opgeheven handen aangaf dat het gunstigste tijdstip om te vertrekken was aangebroken, pakten de schutters hun geweren en vertrokken de jagers onder groot gejuich en tromgeroff el.
Kambeymada Machaiah liep bijna vooraan in de nu zwijgende colonne. Hij stapte stevig door en hakte onder het lopen met soepele slagen van zijn odikathi het kreupelhout weg. Het jachtterrein lag nog bijna een kilometer verderop, maar ze vorderden goed. Hij had erg verlangd naar het begin van het jachtseizoen. Tijdens de hele zaaitijd en de regens had hij zijn ongeduld moeten bedwingen, zo benieuwd was hij naar het percussiegeweer dat hij eerder dat jaar in Madikeri had gekocht. De verkoper had niet veel tijd nodig gehad om hem over te halen. Hij beweerde dat het geweer van een Engelse soldaat was geweest, die na zijn diensttijd naar Engeland was teruggegaan. Machu had het wapen opgepakt om het gewicht te voelen en tegen zijn schouder gehouden om het vizier in te stellen. Het was ongetwijfeld een goed wapen, maar veel te duur. Kom nou, zei de verkoper, dat beetje? En bovendien, wat betekende geld nu eigenlijk voor de Kambeymada’s? Dit was een machtig wapen, bedoeld voor een machtig schutter. Wie was het meer waard dan Kambeymada Machaiah, die niet minder dan vijf schietwedstrijden in zijn dorp gewonnen had terwijl hij toch niet ouder was dan... twintig? Eenentwintig? Dit wapen was voor hem bestemd, alsof het speciaal voor hem gemaakt was. Als je het tegen je oor hield kon je de loop bijna zijn naam horen brommen.
Machu was in de lach geschoten om het onbeschaamde geslijm, maar hij voelde zich gevleid en had het geweer met de aanlokkelijk glimmende loop gekocht, zelfs zonder af te dingen. Het had zijn belofte waargemaakt bij het kokosnootschieten eerder die week, zoals hij had verwacht; met één enkel schot was de kokosnoot uit elkaar geklapt. Machu had zijn positie als een van de meest geduchte schutters in het dorp weten te handhaven.
Hij voelde in zijn botten dat het vandaag een goede jachtpartij zou worden.
Op een heuveltje splitste de groep zich; de trommelaars en hondengeleiders trokken verder om de voet van de heuvel en het bos erachter te omsingelen. Intussen verspreidden de schutters zich over de heuveltop, elk in het zicht van zijn buurman om niet in een kruisvuur terecht te komen. Ze hurkten zwijgend in het vochtige gras in afwachting van de trommels en kauwden op de harde otti’s, die de dorpsvrouwen speciaal voor de jacht gemaakt hadden. Machu had zich opgesteld onder een nandiboom midden in een bosje wilde kardemom.
De verkenners hadden een goede keuze gemaakt, vond hij. Hij plukte aan een kardemompeul en kneep het zaad fijn tussen zijn vingers, waarbij een aangename geur vrijkwam. Een open plek in het bladerdak boven zijn schuilplaats verleende hem uitstekend zicht op het wild dat zijn kant op zou komen. Hij keek even naar de lucht. Het zou nog ongeveer een kwartier duren voor de trommelaars hun positie hadden ingenomen, schatte hij. De motregen van die ochtend had plaatsgemaakt voor een strakke, heldere lucht. Hij ging onrustig verzitten in het gras; de warmte van de zon streelde zijn schouders.
Hij controleerde de takken boven zijn hoofd op de aanwezigheid van pythons. ‘Niets te zien, Ayappa zij dank.’ Niet dat hij dat verwacht had, maar... en toen verstijfde hij. Hij sloot zijn ogen en deed ze langzaam weer open, maar nee, hij vergiste zich niet. Hij stond op en wees de verkenner achter hem zonder iets te zeggen op de boom; op de stam, ongeveer een meter boven hen, waren tien inkepingen te zien.
Precies op deze plek had dus niet lang geleden een tijger gestaan, overeind op zijn achterpoten om zijn klauwen aan de bast te scherpen.
De verkenner schudde verbaasd zijn hoofd vanwege de hoogte van de sporen en de reikwijdte van de klauwen. Het dier moest enorm zijn. Hij liet zich op zijn knieën zakken en inspecteerde het kreupelhout.‘Hij moet hier later op de ochtend geweest zijn,’ fluisterde hij tegen Machu, ‘we hebben dit spoor tijdens onze verkenning niet gezien.’ Machu’s hart ging sneller kloppen. Een tijger. Het was jaren geleden dat er op tijgers gejaagd was in Kodagu. Ayappa Swami, laat hem alstublieft deze kant uit komen. Als hij een tijger kon omleggen, zou hij voorgoed een held zijn.
Tromgeroffel doorbrak de stilte en even later vielen de honden in met opgewonden geblaf. De jungle kwam in beweging. Er was geritsel in het kreupelhout en de schutters legden aan. Een angstig jankende wilde hond schoot tevoorschijn en daarna nog één. De jagers lieten hun wapens zakken en wachtten. Steeds dichterbij klonk het geluid van hoeven; het werd zo luid dat het de trommels bijna overstemde. De mannen pakten alvast hun wapens weer op, maar op hetzelfde moment verdween het geluid in de verte. De kudde was wijselijk een andere richting op gegaan. De mannen vloekten en spuugden in het gras, maar Machu hield zich stil. In plaats van de open plek in de gaten te houden bleef hij naar de bomen kijken. Er kwam een wild zwijn binnen zijn blikveld. Machu zag zijn neef aanleggen. Uit zijn ooghoeken zag hij de lichtflits en hij hoorde het dier krijsen toen het viel. Met een vreemde afstandelijkheid zag hij de mannen naar het zwijn toerennen om het eerste recht op te eisen. Het tromgeroffel werd steeds luider, maar hij verroerde zich niet. En toen zag hij hem.
Het gebrul ging de schutters door merg en been en legde zelfs de trommels één angstwekkend ogenblik lang het zwijgen op.
De jungle barstte los. Allerlei dieren schoten het kreupelhout in; apen stuiterden geschrokken tetterend heen en weer. Aarzelend begon het tromgeroffel weer, terwijl papegaaien en beo’s zich onder luid geschreeuw massaal uit de bomen losmaakten. Machu’s hart-slag versnelde. Hier had hij op gewacht. De tijger kwam. Uitzinnig vlogen de vogels van de heuvel weg, wat maar één ding kon betekenen: de tijger kwam recht op de jagers af. Laat het dier in mijn vizier terechtkomen. ‘Zegen me, Ayappa Swami, laat het alleen míjn kogel zijn die hem omlegt.’
Hij legde het wapen aan zijn schouder en keek gespannen de jungle in. Het tromgeroffel werd steeds luider. Er klonk opnieuw een oorverdovende brul, waarvan Machu’s nekharen overeind gingen staan en hij kippenvel op zijn armen kreeg. En daar was hij dan, een soepele, snelbewegende oranje-zwarte vlek, die met grote sprongen snel naar de open plek stormde.
‘Ayappa zij geloofd,’ was Machu’s eerste gedachte. ‘Wat een schitterend dier.’ Hij liet zich op één knie zakken en hield de tijger nauwlettend in het oog. ‘Sta stil, staan blijven, nú!’ Het geweer weigerde sputterend en sloeg terug tegen zijn schouder. ‘Kreng! Niet nu, laat me nu niet in de steek.’ Hij sloeg het staartstuk terug en vuurde opnieuw. Deze keer vloog de kogel wel uit het geweer, maar het vastzittende staartstuk had het brandpunt van het geweer verschoven. De kogel ging een fractie van een millimeter uit het lood en vloog langs het oor van de tijger in zijn schouder. Het dier struikelde, maar richtte zich weer op en rende door. Verstijfd van afgrijzen ging Machu zitten. Hij had hem gemist. Kambeymada Machaiah, de prijsschieter van het dorp, had gemist. Ze zouden hem afranselen met doornige takken als straf voor het gemiste doel en hem betitelen als mislukte amateur.
Het tromgeroffel drong zijn oren binnen, of was het zijn hart-slag? Overal om zich heen hoorde hij wapens herladen worden en rechts van hem zag hij een loop oprichten. Binnen een tel zou de tijger langsstormen en zou hij hem voorgoed kwijt zijn. ‘Ayy...!’ schreeuwde hij en hij sprong overeind. Hij had zijn odikathi al in zijn hand, zonder gemerkt te hebben dat hij die uit zijn sjerp had getrokken. Hij sprong de heuvel af; het zand stoof onder zijn voeten weg. ‘Ellendeling, waar ga je naartoe? Ayy!’ De tijger draaide zich met vurige ogen vliegensvlug naar hem toe. Hij is volmaakt, dacht Machu weer. De tijd stond stil. De jungle was een groen waas en hij realiseerde zich vaag dat de andere jagers wilden aanleggen, maar hij nu in hun schootsveld stond. Het ging nu tussen hem en de grote kat alleen.
De gewonde tijger hurkte neer, zijn spieren opbollend onder zijn machtige schouders. Even staarden zij elkaar aan, de man en het dier. Machu voelde een wilde oerdrift. De hemel boven hem en de aarde onder zijn voeten leken samen te smelten in het bloed dat naar zijn kloppende hoofd stroomde. Verleden, toekomst, naam en identiteit speelden geen rol meer; zijn hele wezen lag besloten in deze fundamentele krachtmeting tussen jager en prooi.
De tijger brulde weer oorverdovend en nam, bijna voor Machu hem zag bewegen, een grote sprong. Machu bewoog vanuit een oeroud instinct; het bloed van zijn voorouders stroomde door zijn aderen en de veera zongen in zijn oren.‘Swami Ayappa!’ Hij sprong ook, recht naar de kat toe, en hij kwam precies onder de borst terecht.
Het had enorme klauwen, zo groot als Machu’s hoofd. Lange, scherpe tanden. Swami Ayappa, hij had nooit geweten dat die zo lang konden zijn. En een smerig stinkende adem. Zijn kleur was helder oranje en deed denken aan de kleur van de zon die boven de velden opkwam, met strepen van het nachtelijk donker. Hij greep zijn geweer bij de loop en beukte met het uiteinde tegen de kaak van de tijger. Het dier wendde zich iets in de lucht. Machu viel op zijn knieën, zonder te merken dat hij op een steen terechtkwam. De tijger zou boven op hem terechtkomen. Die klauwen! Hij hief zijn andere hand op met dezelfde sierlijke beweging waarmee hij de colocasiaplanten die soms op de velden samenklonterden, van zaad ontdeed. De zon glinsterde op het lemmet van de odikathi, het helderoranje vel van de tijger. Het mes sneed diep door de huid heen, in het vlees.‘Van mij!’ hijgde Machu,‘je bent van mij!’ De war-me stroom bloed, het gewicht van het dier dat zwaar op het mes drukte. De spetters smerig maagsap op zijn gezicht, de klauwen die naar hem bleven graaien. Hij stak de odikathi nog dieper in de buik van de tijger. Je bent van mij. Ze vielen samen op de grond, de tijger dwars op zijn borst.
Even kwam de jungle duidelijk in beeld en toen werd alles zwart.
Tot grote schrik van Devanna kwam op de dag na de tijgerjacht Pallada Nayak bij de missie op bezoek. Zich niet bewust van de afkeurend samengeknepen lippen van de priester stevende hij het leslokaal binnen. ‘Ayy, Devanna monae,’ riep de Nayak vrolijk. ‘Waarom zit je als een bibberend muisje op de punt van je stoel, op maar één bil?’
De Nayak wendde zich tot de priester. Hij kwam hem namens Devanna’s vader uitnodigen voor een zeer bijzonder feest in het dorp van de Kambeymada’s. Voor het eerst in bijna dertig jaar zou er een nari mangala plaatsvinden. En omdat Devanna’s aanwezigheid daarbij vereist was, zou hij de rest van de week de lessen niet meer bijwonen. Zonder verder iets uit te leggen wenkte de Nayak Devanna om mee te komen.
Devi kwam die avond pruilend thuis omdat Devanna midden op de dag van school weg had gemogen en zij niet. Th immaya streek geamuseerd over haar haar.‘Hoe zou je het vinden om bij een tijgerbruiloft te zijn?’ vroeg hij.
‘Tijgers die trouwen? Waar? Hoe?’ vroeg Devi geschrokken, nu zonder een spoor van humeurigheid. Thimmaya vertelde haar lachend dat ze het zelf zou kunnen zien. Ze zouden de volgende dag naar een tijgerbruiloft in Devanna’s dorp gaan.
‘Tayi, heb je het gehoord, ik ga naar een tijgerbruiloft!’ Devi rende de keuken in. ‘Er gaat een tijger trouwen en die heeft mij op zijn bruiloft uitgenodigd.’ Ze liep de hele avond te zingen tot een geïrriteerde Muthavva haar toeriep ermee op te houden.‘Een tijgerbruiloft...’ zong Devi zachtjes verder.‘Wat snapt zij ervan, ik ga naar een tijgerbruiloft...’
Voor zonsopgang was ze al uit bed, zonder dat ze zoals anders aangespoord hoefde te worden. Ze zat geen moment stil terwijl Muthavva haar haar vlocht en met lampzwart een lijntje om haar ogen trok. Vanuit het raam riep ze naar de slaperige Poleya’s, die op de nog mistige binnenplaats de ossen voor de kar aan het spannen waren.‘Ayy, hebben jullie gehoord dat ik naar een tijgerbruiloft ga?’ En toen ze de kindbediende zag: ‘Tukra! Ga jij ook mee?’ Tukra schudde verdrietig zijn hoofd. ‘O... Nou, maak je geen zorgen,’ riep Devi weer,‘als ik terug ben, zal ik je van minuut tot minuut vertellen wat er gebeurd is.’
‘Stop met de bedienden afleiden en laat hen hun werk doen!’ mopperde Muthavva. ‘En sta eens een beetje rechtop, anders krijg je een scheve vlecht.’ Toen de kar eindelijk volgeladen was en Tayi haar ochtendgebed had beëindigd, vertrokken Thimmaya, de kinderen en Tayi naar het dorp van de Kambeymada’s. De hele weg lang bestookte Devi hen met vragen. Waarom had niemand haar ooit iets verteld over tijgerbruiloften? Konden vissen en vogels ook trouwen? Moest de tijgerin een sari dragen?
‘Wacht maar af,’ zei haar broer Chengappa grinnikend, ‘en wees vooral aardig tegen de bruid, anders verslindt ze je levend.’
Thimmaya hoorde het gescherts glimlachend aan. Gelukkig waren ze vroeg vertrokken; ze zouden tegen de schemering in het dorp zijn. Een paar stukken van het traject waren berucht om hun wilde olifanten en hij wilde zo’n ontmoeting niet riskeren. Hij liet zijn vingers over zijn geweer dwalen. Het zou wel gaan... en olifanten of niet, hij zou de tijgerbruiloft voor geen goud willen missen. Wanneer was er voor het laatst een tijger neergeschoten in Kodagu? Twintig jaar geleden? Dertig? Nog langer?
Kort na zonsondergang kwamen ze aan in het dorp van de Kambeymada’s. De lucht had een rijke, paarse kleur, als een overrijpe bosvrucht, en de eerste sterren verschenen al. De jongemannen van het dorp stonden bij de toegang tot het dorpsplein om de gasten te verwelkomen en vrouwen schoten als vuurvliegjes heen en weer om de koperen watervaten met geurige rozenknopjes en tulasi bij te vullen. Devi sprenkelde plichtmatig wat van dat geparfumeerde water over haar gezicht en handen en zocht intussen opgewonden naar Devanna, maar het was te druk om veel te kunnen zien.
Mensen verdrongen zich op het plein; hun kabaal overstemde het loeien van de vastgebonden ossen en de slaande trommels. Aan de andere kant van het plein was een grote tent opgezet, met de opening gunstig naar het oosten gericht. Ervoor waren rijen stoelen en houten banken geplaatst, voor allen die te oud of te dronken waren om te kunnen staan. Midden op het plein brandde een groot vreugdevuur om de kou en de mistflarden op afstand te houden. De commissaris van politie, dokter Jameson, de priester en enkele prominente plantagebezitters met hun echtgenotes worstelden zich door de menigte heen; hun aanwezigheid bewees eens te meer de machtige positie van de Kambeymada’s.
Het witte tentdoek bolde op in de wind en Devi trok ongeduldig aan Thimmaya’s hand. Glimlachend zette hij haar op zijn schouders.
‘Kijk,’ zei hij,‘daar is de tijger.’
Een stuk hout verschoof in het vuur en vonken schoten hoog de lucht in. Devi knipperde met haar ogen. Een kolossale tijger keek haar door de rook heen dreigend aan; het leek alsof hij halverwege een sprong verstijfd was. Hij hing aan touwen aan het dak van de tent, met zijn kop omhoog, zijn poten gespreid en zijn lippen uit elkaar getrokken tot een wijdopen grauw. De strepen op zijn rug blonken in het licht van het vuur. De rest van de huid was fel, glanzend oranje, de kleur van de sampigébloemen die Muthavva graag in haar haar droeg.
De muziek rees naar een crescendo toen de muzikanten donderslagen aan hun keteltrommels ontlokten. Intuïtief week de menigte uiteen.‘Kijk,’ wees Thimmaya.‘Daar komt de bruidegom.’
De muzikanten begaven zich door de mensenmassa heen naar de tent. Toen zij begonnen te zingen gingen de keteltrommels over op een regelmatig ritme:
Wees gezegend en luister mijn vriend, luister
naar dit lied
In het hart van deze bossen, in dit woeste land
Zwierf een wilde tijger hongerig rond, ’s nachts sliep hij niet
Rusteloos lag het hongerige dier onder de kromme bomen De maan was gekomen en gegaan; geen prooi te zien in dit gebied Onrustig sliep de geweldenaar door, tot het daglicht weer zou komen
Er steeg gejuich op uit de menigte. De bruidegom was lang, langer dan de meeste aanwezige mannen. Hij schreed met soepele, elegante bewegingen achter de muzikanten aan. Zijn getuige moest op zijn tenen lopen om hem met een paraplu te beschermen tegen de nattigheid.
Kwetsbare mensen waren op jacht, zag de
tijger in zijn dromen
Behendig en verscholen; met wapens en met pijlen
Hun felle honden waren op zijn spoor gekomen
Hij hoorde blaffen en schrok wakker. Keek om
zich heen goed uit
De tijger, met vurige ogen en gespitste oren
En maakte tandenknarsend een donderend geluid
De kupya van de bruidegom was ceremonieel wit, puur als melk, en het rood van zijn sjerp was doorstikt met gouddraad. Over zijn goudgestippelde tulband hing een vierkante rode sjaal, waarvan de uiteinden op zijn schouders vielen. In zijn ene hand hield hij losjes een geweer en in de andere een ceremoniële wandelstok, versierd met zilveren kwastjes en kleine zilveren en gouden belletjes. In vervoering staarde Devi hem aan. Ze had nooit, nee nóóít, iemand gezien die zo mooi was.
Hij wendde zich lachend naar iemand in de menigte en zijn gouden oorknopjes glinsterden tegen zijn teakkleurige huid.
Vandaag, bedacht hij grimmig, is mij geen
goed voorteken gezonden
Maar als de jager mijn pad durft te kruisen
Dan scheur ik hem in stukken. Ik richt hem ten gronde
Vandaag, dacht de tijger, met ogen als
vuur
Wordt hij onderscheiden, of zijn bruid moet lijden
Vandaag, besloot hij moedig, vandaag is het beslissend uur
‘Maar... maar... ik begrijp het niet,’ zei Devi verbijsterd. ‘Waarom trouwt hij met een tijger?’
Thimmaya gaf een liefkozend rukje aan haar vlecht. ‘Het is maar een schijnbruiloft, kunyi, een traditie om iemand te eren die een tijger heeft gedood.’ Hij vertelde haar dat deze man, Kambeymada Machaiah, een groot krijger was. Vanavond waren ze bijeengekomen om zijn overwinning te vieren en zijn prooi te bewonderen.
De tijger stond op en brulde met wijdopen
bek
Grauwend en brullend stormde hij voorwaarts
Naar de wachtende jagers op hun uitgekozen plek
De held vuurde; de kogel boorde zich in het
beest
De tijger wankelde en sprong met vlammende blik omhoog
En viel; beroofd van vuur en adem gaf hij zijn nobele geest
Devi knikte langzaam; haar ogen dronken het beeld van de zogenaamde bruidegom in.
Toen ze naar de tent gingen om Machu te feliciteren stond Devi voor het eerst in haar tienjarige leven met haar mond vol tanden. Van dichtbij was hij nog aantrekkelijker. Hij zat schrijlings op een driepoot met zijn geweer op zijn knieën. In één wang verscheen even een kuiltje en toen hij kort naar Devi keek, waren zijn bruine ogen vrolijk en sprankelend. Thimmaya strooide rijst over Machu’s hoofd en drukte hem een roepie in de hand. ‘Je strekt ons tot eer, monae,’ zei hij eenvoudig.‘Een ware zoon van Kodagu.’
Machu bukte zich om Thimmaya’s voeten aan te raken. ‘Uw zegen, anna,’ zei hij met een stem die voor Devi als een streling aanvoelde. Ze kroop weg achter Thimmaya’s rug en vergat zelfs naar de tijger te kijken.
‘Ben je moe, kunyi?’ vroeg Thimmaya bezorgd toen ze zich later in de drukte aan zijn hand vastklampte. ‘Waarom ben je zo stil? Zullen we Tayi gaan zoeken om bij de vrouwen iets te eten te halen?’
Devanna kwam op hen afrennen bij de eettent.‘Devi! Hoi, ik heb je overal gezocht. Heb je de priester gezien? Hij is hier ook. En de tijger, heb je de tijger gezien? Mijn neef Machu heeft hem neergeschoten. Mijn neef! Heb je hem ontmoet? Kom mee, je moet hem zien!’
‘Nee, nee...’ protesteerde Devi, maar Devanna had haar al meegetrokken. Ze had ineens een droge keel en wierp een verlegen blik op de bruidegom. De dorpsvrouwen waren even daarvoor door de menigte heen gegaan met gongen en koperen kannetjes water; nu het avondeten aangekondigd was begon de mensenmassa om de tent zich te verspreiden. Machu was van zijn kruk opgestaan en werd omringd door bewonderaars, een groep mooie jongedames die aan zijn lippen hingen.‘O Machu,’ riepen zij ademloos, met hun handen tegen hun welgevormde boezems, ‘vertel nog eens hoe je dat dier hebt neergeschoten?’
‘Machu anna,’ riep Devanna vanachter het brokaten geruis van hun sari’s, ‘dit is mijn vriendin Devi.’ Machu glimlachte welwillend en zwaaide. Devi voelde haar maag draaien. Ze glimlachte geforceerd, met verstijfde lippen.‘Mijn vader zegt dat u...’ begon ze opgewekt en bleef toen midden in de zin steken. Machu had zich alweer naar de vrouwen toegekeerd.
‘Machu anna,’ riep Devanna nog eens hoopvol, maar Machu was te zeer in beslag genomen door zijn eigen verhaal om nog aandacht voor hen te kunnen hebben. ‘Ach, het doet er ook niet toe,’ zei Devanna berustend tegen Devi, ‘je hebt hem tenminste ontmoet.’ Hij pakte Devi bij de arm en wilde weggaan. Maar Devi voelde een onverwachte boosheid opkomen en ze maakte zich los uit zijn greep.
‘Dus jij hebt die tijger neergeschoten?’ vroeg ze bot. ‘Waarom maakt iedereen daar zo’n drukte over? Dat lijkt mij helemaal niet zo gevaarlijk.’
De vrouwen piepten van verontwaardiging. ‘Hoor die snotaap eens,’ riep een van hen.‘Niet zo gevaarlijk?’ zei een ander.‘Nee, dood opgehangen aan het dak niet, maar wat zou jij doen als hij op je afkwam in de jungle? Het in je broek doen, stel ik me zo voor.’
‘Nee hoor,’ riep Devi beledigd. ‘Ik... ik ben de bal battékara, ik ben net zo goed als alle jagers.’
Op het moment dat ze de woorden uitsprak wist ze al hoe dom het klonk; vanuit haar ooghoeken zag ze Devanna ontzet naar haar kijken. ‘Trouwens,’ vervolgde ze plotseling geïnspireerd terwijl ze haar armen triomfantelijk over elkaar sloeg, ‘deze tijger heeft niet eens klauwen.’
De vrouwen keken elkaar even aan en barstten toen in lachen uit. Een opvallend lang meisje boog zich naar Devi toe. ‘Hij heeft geen klauwen, kunyi,’ zei ze met de nadruk op het laatste woord, ‘omdat die er afgehakt zijn nadat Machaiah hem gedood had. Ze zijn er afgehaald om broches en oorringen voor de Kambeymada’s van te maken. Zoals deze.’ Ze wees naar de broche die op de welving van haar borsten gekromd lag en haar sari vastspeldde aan de fluwelen bloes daaronder. Een halvemaanvormig stukje klauw, in een kleurschakering van lichtgroen tot ivoor, door de gouden zetting ontdaan van alle dreiging.
Devi’s wangen werden heet van schaamte. Ze wilde reageren, maar Machu greep in voor ze iets kon zeggen. ‘Laat maar,’ zei hij met een glimlach tegen de vrouwen. ‘Mijn vriendinnetje hier schijnt niet erg onder de indruk te zijn, maar we kunnen het niet iedereen naar de zin maken, nietwaar?’ Hij knipoogde naar Devi en ze grijnsde onhandig terug. ‘Ayy Devanna,’ vervolgde Machu, ‘gedraagt jouw vriendin zich altijd als een tijgerin?’ Het lange meisje wilde iets zeggen, maar hij schudde zijn hoofd.‘Kom, het is genoeg. Ze is nog maar een kind.’
Devi verstijfde van afschuw en de lach verdween van haar gezicht. Noemde hij haar nu een kínd? Nog nagrinnikend liep Machu weg, aan het hoofd van zijn gevolg.
Het was nu stil in de tent, op het gekwelde kraken van de bamboe tentstokken na. De dode tijger zwaaide zachtjes heen en weer boven hun hoofd. Devi beet op haar lip; de tranen stonden in haar ogen. Naast haar haalde Devanna diep en nadrukkelijk adem. ‘Ben je gek geworden?’ vroeg hij.‘Waarom was je zo brutaal?’
Hij had haar een kínd genoemd. Ze bukte zich om een jasmijnknopje op te rapen dat uit de krans om Machu’s hals gevallen was.
‘Devi, ik praat tegen je. Wat is er in je gevaren dat je je zo onbeleefd gedroeg?’
Devi sloot haar vuist om de bloemknop en draaide zich zo wild om naar Devanna, dat hij ervan schrok.‘Laat me met rust! Ga hem maar lastigvallen, je nieuwe neef met zijn troep kakelende kippen.’ Zonder aandacht te schenken aan de pijn in Devanna’s ogen rende ze weg.‘Waar is mijn vader, ik wil naar huis.’
Die nacht, met het gefluister van Tayi’s adem in haar oren, sliep ze onrustig. Tijdens de terugreis de volgende dag was ze teruggetrokken en merkte ze de bezorgde blikken van Tayi en de anderen niet op. Toen de ossenkar eindelijk de binnenplaats van de Nachimanda’s opdraaide wierp Devi zich, tot Muthavva’s grote verrassing, zonder iets te zeggen in haar armen.
‘Wat is dat?’ zei Muthavva zachtjes en ze kuste haar dochters hoofd. ‘Heb je me zo gemist?’ Devi zei niets en begroef haar hoofd dieper in Muthavva’s hals.
Toen Muthavva haar ’s avonds instopte vroeg Devi: ‘Avvaiah... wanneer ga ik trouwen?’
Muthavva gaf haar een liefkozend tikje op de wang. ‘Hoezo? Heb je zo’n haast om bij je moeder weg te gaan?’
‘Geen grapjes maken, Avvaiah. Hoe lang duurt het nog voordat ik zelf ga trouwen?’
‘Nou, laat eens kijken. Eerst moet je een brave meid zijn en goed naar je moeder luisteren. En als je dan volwassen bent, een elegante jonge vrouw met goede manieren, zullen we een jongen voor je zoeken uit een goede familie en een geweldige bruiloft voor je organiseren. Hoe vind je dat?’
Devi schudde ongeduldig haar hoofd.‘Avvaiah, ik ben geen klein meisje. En ik wil alleen trouwen met Machu anna.’
‘Met wie?’ vroeg Muthavva onthutst.
‘De tijgerdoder... Machu anna, de neef van Devanna. Met hem ga ik trouwen.’
Muthavva lachte. ‘Tsk. Wat is dit voor gekheid? Kleine meisjes moeten niet zo praten, dat hoort niet. En bovendien, als jij hem anna noemt, wordt hij je broer, niet je echtgenoot.’
‘Let op mijn woorden, Avvaiah. Ik ga trouwen met Machu.’
Muthavva keek aandachtig naar haar dochters gezicht in het lamplicht. Een koude rilling liep over haar rug. Ze reageerde kortaf. ‘Domoor. Genoeg nu met die onzin. Ga slapen.’
Ze trok de amulet rond Devi’s arm strakker aan. In een poging haar onrust de baas te worden controleerde ze de knopen grondig. Toen ze er ten slotte van overtuigd was dat de amulet stevig vast zat, draaide ze de lamp lager en verliet ze de slaapkamer na een kus op Devi’s voorhoofd.
Devi lag met haar ogen wijd open door het raam naar de heldere sterrennacht te kijken. Onder de deken had ze haar handen tot kleine vuisten gebald, haar nagels in haar huid gedrukt. Ze dacht weer aan de tijgerbruiloft en aan de bruidegom.
‘Alleen met hem,’ herhaalde ze bij zichzelf. ‘Ik trouw alleen met Machu.’