21

1908

Zes maanden later zag priester Gundert door een onvriendelijk waas van ergernis Clara Anderson op zich afkomen, wier favoriete kat was weggesleept door een panter. Werkelijk, wat moest hij verder nog zeggen tegen die vrouw? Het was natuurlijk een verschrikkelijke schok geweest. Toen ze midden in de nacht ruw gewekt werd door haar krijsende huisdier scheen mevrouw Anderson naar de veranda te zijn afgedaald met een lamp in de ene hand en een haarborstel in de andere, vastberaden om het beest te laten boeten. Maar daar werd ze tot haar afschuw begroet door de aanblik van de kat die tussen de kaken van zijn grotere neef verdween. De arme dame had er als versteend bijgestaan terwijl de panter, na één blik op de lamp, over de schutting sprong en met zijn prooi in de nacht verdween.

Ze was natuurlijk flink overstuur geweest en Gundert had haar de volgende zondag in de kerk opgezocht om zijn medeleven te betonen. Met tranen in haar ogen had ze geknikt en haar zakdoek verwrongen en in elkaar geknoedeld, haar neus knalrood van de inspanning om niet te gaan huilen, en Gundert had zeer met haar te doen gehad. Maar het was nu bijna twee weken geleden, en werkelijk, wat kon hij nog doen?

Toch waren ze een goed stel, de Andersons. Hij trok een passend zwaarmoedig gezicht en wendde zich naar hen.‘Wat?’ antwoordde mevrouw Anderson op zijn vraag. ‘O nee, Eerwaarde, het is niet Socks die mijn gemoed vandaag bedrukt, hoewel...’ Haar neus werd weer rood. ‘... hoewel er geen dag voorbij is gegaan dat ik niet om hem rouw. Maar er zijn nu andere zaken waar ik me zorgen over maak. Mijn broer James is naar het noordwestelijke front geroepen.’ Ze wierp een blik op haar man die stoïcijns naast haar stond. ‘We hopen er natuurlijk het beste van, maar we vragen ons toch af...’ Haar stem stierf weg.

‘De Afghanen,’ legde haar man beknopt uit aan Gundert.‘Het is allemaal nog onder de roos, maar ik heb van het garnizoen begrepen dat er een officier van de Border Force is aangevallen. Door Afghanen op een bazaar. Vorige week was er ook al een overvalpoging, op een legerammunitiedepot. Mislukt natuurlijk, maar toch.’ Hij schudde zijn hoofd.‘We hebben meer dan tien jaar vrede gehad.’

Na een periode van relatieve rust was er inderdaad onrust ontstaan langs de hoogste delen van de noordwestelijke grens. Hier en daar langs de grens vlamden ogenschijnlijk losse incidenten op, maar de Britse overheid had de vingers al eerder gebrand, aan de grensoorlogen van 1896. In die tijd timmerde een bloeddorstige geestelijke aan de weg in de regio. De Malle Mullah, zoals de geestelijke in de Europese kranten genoemd werd, hield opruiende toespraken in bazaars. Hij berispte de veteranen van het Brits-Indiase leger die hun bewondering uitspraken voor de omvang van het Rijk en de bijbehorende erecode die hun elke maand zonder mankeren van hun pensioentjes voorzag. De Malle Mullah snauwde hun toe dat ze niet zo blind moesten zijn.

‘Jullie stammen af van koningen en machtige krijgers,’ bracht hij hen in herinnering. Hij herinnerde hen aan een oeroud rijk, veel machtiger dan dit. Een rijk dat over de halve wereld had geheerst en koningen had voortgebracht van Bagdad tot Delhi. Hij herinnerde hen aan de dagen waarin de islam frank en vrij de roep van de profeet verspreidde. De islam, die destijds door de gangen van de rijkste paleizen had geparadeerd, die de hoogste echelons van de macht bezet had, en die zou hebben bedankt voor het bestaan wat hij nu leidde: door het harami Empire waarover zij zo hoog opgaven, was hij gedwongen om rond te hangen in grotten in de bergen en in hutjes van modder.

De Afghanen hadden zich verzameld rond de Malle Mullah; zijn woorden hadden sluimerende herinneringen doen ontwaken. Ze waren beroofd! Er was hun het respect ontzegd waar ze recht op hadden; de Britten hadden de moslims hun rechtmatige plek in de wereld afhandig gemaakt. Met vuur in hun hart baden ze Allah de ongelovigen voor het vizier van hun eenvoudige Martini Henrygeweren te zetten, zodat ze hen konden neerschieten ter vergelding van de vele vernederingen die de islam was aangedaan.

‘Nee,’ zei de mullah.‘Waarom zouden jullie je nek riskeren?’ Hij zou het wel voor hen oplossen. Had de profeet hem niet voor precies dit doel het commando gegeven over hordes djinns en wraakengelen? Ze hadden zich al verzameld in de schaduwen van de bergen en aan de stille oevers van de meren, wachtend op zijn signaal om de Britse machten aan te vallen.

De stamleden hadden lang over dit stukje informatie nagedacht. Hoe konden ze verliezen met heilige strijdkrachten aan hun zijde? Ze hadden geëist hem bij zijn pogingen te mogen helpen en de Malle Mullah had toegegeven, onder groot vertoon van aarzeling. Onder zijn commando hadden de opstandelingen een serie bloederige aanvallen op de legerkampen in de regio gepleegd.

Het Britse Rijk werd in zijn slaap overvallen. Tegen de tijd dat de wielen van de overheid snel genoeg draaiden om adequate versterkingen te sturen, waren er al bijna dertig officieren en tweehonderdvijftig Indiase troepen gesneuveld.

Sindsdien was de overheid waakzaam aan de noordwestelijke grens, vastberaden om het kleinste teken van onrust direct de kop in te drukken zodat er niet opnieuw een collectieve lont in het kruidvat bij de Afghanen zou slaan, die de hele regio in het gezicht van het Britse Rijk zou laten ontploffen. Telegrammen met nieuws over de huidige onrust knetterden naar alle hoeken van het bestuur. Zo veel troepen als er vrijgemaakt konden worden, werden uit het hele land bijeengeroepen om de grens te versterken.

Toen de 20ste Lancers orders ontvingen om zich in het noordwesten te stationeren begon het bataljon direct aan zijn lange reis noordwaarts. Machu was opgelucht. Eindelijk kon hij weg uit het kleffe, drukkende Madras met dat voortdurende geraas van de zee. Ze gingen per spoor naar Rawalpindi, vandaar naar het kanton Nowshera, en begonnen toen de mars over de weg naar het kamp in Chikdara.

Berglucht. Dat was het eerste wat Machu opviel: de lucht was fris en koud, als de lucht die soms na de regens rond de piek van de Bhagamandala hing. Diep ademhalend keek hij om zich heen. Maar die bergen... Hij had nog nooit zoiets gezien. De legendarische Hindu Kush, de troon van het oude Kushanrijk. Keten na keten, stoffig bruin en vaalgroen, afschrikwekkend hoog en in de verte bekroond met glinsterende ijskappen. Daarmee vergeleken was zelfs zijn geliefde Sahyadriketen niet meer dan een mierenhoop.

De Lancers marcheerden door een vallei die omgrensd werd door gekartelde bergen met pieken als splinters; de horizon gebroken door scherpgerande uitlopers en diepe, duistere spleten. De regen had diepe gleuven in de bergwand uitgesleten en aderen van zwarte lava blootgelegd, als traanvlekken. Overal om de soldaten heen hing een diepe stilte, zo nu en dan verstoord door het krijsen van de adelaars hoog boven hun hoofd.

Het bataljon vorderde gestaag langs dorpen die in het landschap verspreid lagen. De dorpen waren de eenvoudigst denkbare: niet meer dan een paar hutten met vee achter in een kraal, en ruw uitgehakte torentjes op het huis van de plaatselijke Khan. De natuur daarentegen had zich in haar fraaiste kleuren getooid. De bodem van de vallei was geweldig vruchtbaar, elk jaar gevoed met het slib dat van de bergwanden spoelde. Klaprozen, lelies en kluiten primula knikkebolden in het ruwe gras. Met veen omgeven meertjes glansden van de vis; robijnrode granaatappelen hingen aan de bomen. De dorpsbewoners hielden voorzichtig afstand tot de soldaten, behalve een paar kinderen met rode wangen die hen vanachter de rotsen begluurden.

Ondanks de mobilisatie uit voorzorg en het slechte voorgevoel van mevrouw Anderson bleef de sfeer in het noordwesten de paar maanden daarna vredig. Met name op de legerbasis in Chikdara was het rustig. De mannen, onder wie Machu, vervielen in een monotone routine van wachtdiensten en veldoefeningen. Elke avond werden er trouw verkenningstochten gemaakt en statusrapporten opgemaakt, gevolgd door een borrel in de officiersmess met vlees van de plaatselijke geiten en stukken chocola die familieleden in Engeland gestuurd hadden.

De officieren vroegen en kregen toestemming hun vrouwen over te laten komen. De vrouw van de kolonel organiseerde met de haar typerende efficiëntie direct een zaterdagse bazaar in het kamp, waar de streekbewoners met hun waren konden pronken. Onder een ijsvogelblauwe hemel werden er polowedstrijden gehouden en zondagse picknicks in de schaduw van de oosterse platanen. ‘Mooi eigenlijk, die bomen. Oosterse neven, denk je ook niet, van de platanen langs de boulevards in Londen en Parijs?’

Zelfs de Afghanen leken zich te ontspannen en gewend te raken aan de aanwezigheid van het bataljon. Vooral voor de Indiase soldaten waren de mannen vriendelijk; ze riepen hen glimlachend en wuivend toe wanneer ze in de buurt waren. De meesten spraken een rudimentair Hindoestaans; per slot van rekening onderhielden de twee landen al een lange en wisselende verstandhouding.

Machu was op een avond door de bazaar aan het zwerven, de echte, uitgestrekte bazaar in het gehucht achter het legerkamp, niet de steriele stalletjes die elke week in het kamp werden opgezet. Hier krabbelden de kippen in houten kratten en staarden de geiten met ogen als schoteltjes rond terwijl toekomstige kopers aan hun hoorns trokken en in het vet in hun nek knepen. Het was een ongewoon warme dag; de warmte maakte een grondachtige stank los uit de dierenstallen. Het vee deed hem met een plotselinge steek aan Kodagu denken. Hij had een paar kippen gekocht voor hij ging. Hopelijk waren die inmiddels uitgegroeid tot goede eierenleggers. Misschien zou hij deze keer een koe kopen als hij thuis was.

Hij slenterde de hut van een tapijtverkoper in. Rollen tapijt lagen op de houten vloer en in de hoeken opgestapeld.‘Hier,’ riep de verkoper uit,‘kijk deze, en deze eens.’ Hij rolde de tapijten uit in het stof. Machu lachte en depte het zweet van zijn voorhoofd.

‘Nee,’ zei hij hoofdschuddend,‘alleen even kijken.’

Hij liep langs de theeverkoper verder naar een verkoper van houten speelgoed. Hij pakte een paardje op en bekeek het van alle kanten. Zou Appu het leuk vinden, vroeg hij zich af.

De winkelier keek vanbinnen toe terwijl hij zich koelte toewuifde.‘Kom binnen!’ riep hij.‘Te veel warm daar, kom binnen.’

Machu aarzelde en probeerde zijn ogen aan het donker binnen te laten wennen. Het was moeilijk te zien wie daar verder nog kon zitten. De soldaten hadden strenge instructies gekregen.

Breng jezelf niet in gevaar.

Begeef je niet in een situatie die je niet kunt beheersen.

Het was in een bazaar als deze, dacht Machu, dat de officier in de val was gelokt bij de aanval die het hele Britse Rijk in rep en roer had gebracht. Eigenlijk moest hij buiten blijven. ‘Te warm,’ herhaalde de verkoper. Het gewicht van zijn revolver voelde geruststellend stevig tegen zijn heup. Machu dook onder de luifel door en ging de winkel binnen, het houten paardje nog steeds in zijn handen.

Binnen was nog meer speelgoed, en mooie bloezen zoals de vrouwen in deze streek ze droegen. ‘U neemt er eentje, hè?’ zei de winkelier terwijl hij een stapel naar hem toeschoof. ‘Goed voor je vrouw.’

Een heerlijke geur steeg op vanachter het gordijn achter in de winkel en tot zijn schaamte begon Machu’s maag luid te rommelen. De winkelier lachte en zijn ogen verdwenen haast in zijn gerimpelde wangen. Hij draaide zijn hoofd om en riep naar degene achter het gordijn. Even later verscheen er tussen de gordijnen een sierlijke hand, met een dampend bord. Machu keek verlangend naar de naans en de lamkebabs, maar schudde zijn hoofd. Het zou niet goed zijn.

‘Wat? Nee. U moet!’

Machu wilde de oude man niet beledigen, maar het was wel islamitisch eten. Hij schudde opnieuw spijtig zijn hoofd en de winkelier zuchtte.‘Waar komt u vandaan? Welk deel van Hindoestan?’

‘Het zuiden. In de bergen.’

‘Heel ver van huis, dus. Nou, ga zitten. Praat een tijdje met ons, hè, ook al wilt u niet met ons eten.’

Machu aarzelde weer, maar de winkelier schoof al balen goederen aan de kant en trok in plaats daarvan een krukje tevoorschijn.

Chillum?’ Machu knikte en nam een diepe trek van de waterpijp. Hij opende zijn mond en liet de rook op zijn gemak uit zijn longen glijden.

‘Ik ben in Hindoestan geweest. Vele keren. De laatste tijd niet meer, deze benen zijn moe geworden, maar ik ben er geweest. Geweldige steden heeft u in uw land, hè? Dilli. Wat een juweel. En Bombay. Wat een dariya heeft die stad. Ik zat altijd uren op de rotsen naar water te kijken. Uw huis, is dat bij Bombay?’

Machu schudde zijn hoofd. ‘Nee. Veel verder naar het zuiden. Hoewel ik me herinner dat ik uw landgenoten in mijn land zag toen ik kind was. Ze kwamen ons altijd paarden verkopen.’

‘Ah, onze paarden. El Kheir, zo heten ze in de koran.’ De winkelier nam een trekje van de waterpijp.‘El Kheir, de hoogste zegen. Men zegt dat Allah eerst het paard maakte uit de wind, voor hij de mens vormde uit het stof.’ Hij maakte een breed gebaar met zijn hand in de lucht.‘“Sla neer als condens,” beval Allah de zuidenwind, “ik wil een schepsel maken uit jouw essentie.” De wind condenseerde en Allah maakte er een schepsel van! “Ik zal je de hoogste onder de dieren maken,” zei Allah tegen zijn schepping. “Alleen jij zult vliegen zonder vleugels. De zegeningen van de hele wereld zullen huizen tussen jouw ogen en de overwinning zal voor eeuwig verbonden zijn aan je voorlok.”’

De oude man glimlachte.‘Er zijn mooie paarden in mijn dorp.’

‘Waar is dat, uw dorp? Wat is uw stam?’ vroeg Machu.

‘Een klein dorp, een paar kilometer verderop.’ Hij zwaaide met zijn hand. ‘Die kant uit, door de bergen.’ Machu wist dat de Pashtuns uit vele stammen bestonden. ‘Er komt niets van terecht,’ beweerde luitenant Balmer. ‘Er zijn zo veel stammen, er is niet veel nodig om de onderlinge banden te breken.’

‘Wat denk jij, sepoy?’ had Balmer Machu gevraagd terwijl die zijn bad liet vollopen. ‘Heb ik geen gelijk? Er is zo veel onderlinge strijd tussen die stammen, er is maar een klein beetje druk van onze strijdmachten voor nodig om ze uit elkaar te drijven.’

Machu had geaarzeld en zijn woorden zorgvuldig gekozen. ‘Waar ik vandaan kom,’ zei hij ten slotte, ‘was er vroeger ook veel strijd tussen de clans. Maar als de mohammedaanse legers uit Mysore kwamen, stonden we zij aan zij. Oorlog, gedwongen besnijding, ontvoeringen, massa-executies... de sultans van Mysore deinsden nergens voor terug om onze kracht te breken en ons uit elkaar te drijven. Het bracht ons alleen maar nader tot elkaar. We sloegen hun legers af, jaar na jaar, in generaties van oorlog.’

Balmer had slaperig gegaapt. ‘Ze zullen uit elkaar drijven,’ herhaalde hij.‘Let op mijn woorden. Twee stamleden kunnen elkaar de hand geven, diep in elkaars ogen kijken en elkaar dan de volgende avond, om wat voor reden ook, in mootjes hakken.’ Hij schudde zijn hoofd en knoopte zijn overhemd los.‘Ze blijven niet lang eensgezind,’ zei hij nogmaals.

Machu had niets meer gezegd.

‘Wij hebben ook clans,’ zei hij nu tegen de winkelier. ‘In vroeger dagen werd er veel tussen hen gevochten.’

‘En nu? Lopen ze nu allemaal samen?’

Machu lachte.‘Ja, grotendeels wel. Nu gebruiken we onze geweren voor de jacht. Maar zo nu en dan, als er conflicten zijn die niet op een andere manier opgelost kunnen worden...’ Hij haalde zijn schouders op, keek naar het paardje dat hij nog in zijn handen had en streek met een duim over de dikke rode vacht.‘Hoeveel?’

Maar de oude man wilde het gesprek nog voortzetten. ‘Conflic-ten? Waarover?’

‘Eer. Soms een vrouw. Land.’

De lippen van de Afghaan weken uiteen in een aanstekelijke glimlach met gaten tussen de tanden.‘Land! Weet u hoe we conflicten over land oplossen in dit deel van de wereld?’

De dorpsoudsten vroegen beide eisers, vertelde hij Machu, over het land in kwestie te lopen. Ze kregen allebei een exemplaar van de koran in hun handen terwijl ze over het land liepen; ze moesten op het heilige boek zweren dat het land waarop ze liepen aan geen ander toebehoorde dan henzelf. De landverduisteraar deed dan altijd een beetje grond van zijn eigen land in zijn schoenen. Zo kon hij zonder problemen over het land van zijn buurman lopen en toch blijven volhouden dat zijn voeten op zijn eigen grond rustten.

Machu lachte hardop en sloeg zich op de knie.

De winkelier grijnsde en keek Machu met toegeknepen ogen door de rook van de waterpijp aan. ‘Maar ja,’ voegde hij eraan toe, ‘beide kanten zijn heel goed op de hoogte van die praktijk, dus komt het meestal toch gewoon aan op een goed gevecht.’

Machu lachte opnieuw en knikte.‘Een goed gevecht, zeg dat wel. En wat denkt u, gaan we binnenkort een goed gevecht krijgen, hier in de bergen?’

De winkelier zuchtte.‘Wie zal het zeggen? Ze zeggen zo veel dingen, de leiders, en ze waaien de ene dag die kant uit en de volgende dag weer een andere. In vroeger dagen, toen het bloed nog heet door dit lichaam stroomde, zou ik er zelf bij zijn geweest. Maar nu... als een man genoeg ochtenden heeft gezien, raakt vechten zijn glans kwijt. Eer, het paradijs... al die dingen zijn voor jonge mensen. De ouderdom stelt minder eisen. Nog een paar ochtenden zou ik willen zien, bas. Mijn familie nog een keer in het dorp zien. En één keer, misschien één keer nog, de dariya in Bombay voor ik sterf.’

Zijn toon werd weemoedig. ‘Ik zat altijd urenlang op de rotsen naar het water te kijken. Zo blauw, alsof de hemel op de aarde ligt uitgespreid. Een mens zou tien levens lang over het oppervlak kunnen reizen zonder de overkant te bereiken.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik ben een simpele man, hè? Een oude winkelier maar, dicht bij zijn einde. Ik weet niet uit welke hoek de wind zal blazen. Het enige wat ik kan doen is mijn waren verkopen en hopen dat Allah nog een paar ochtenden voor me gereserveerd heeft.’

Machu keek neer op het stuk speelgoed in zijn hand.‘Dit paardje,’ zei hij uiteindelijk terwijl hij het voor zich hield,‘hoeveel kost het?’

De oude man glimlachte vriendelijk. ‘Niets. Je bent mijn gast. Geef het met mijn zegen aan je kind.’

‘Laten we een overeenkomst sluiten,’ wierp Machu tegen. ‘Als ik die nou neem, die bloes – die daar, de rood met blauwe – voor mijn vrouw, en dat jasje voor mijn kleine jongen. Die zal ik betalen. Maar,’ en hij trok het bord dat nog onaangeroerd voor hem stond naar zich toe, ‘het zou me een eer zijn de maaltijd met u te delen.’ Machu wikkelde de kebabs in de warme naan en begon te eten.

De dagen werden steeds warmer en de lente smolt weg in de kokende hitte van de zomer. De bloemen werden van hun stengels gebrand en het land kreeg een gebleekt, desolaat uiterlijk, alleen onderbroken door de ragfijn gevleugelde vlinders in kleuren die in de zon schitterden als vezels van transparant metaal. En nog altijd bleef het rustig aan de grens.

Machu kreeg toestemming om met zijn jaarlijkse verlof te gaan. Hij ging terug naar Kodagu met de cadeaus die hij op de bazaar had gekocht en twee plakken gesmolten, maar kostbare Cadburychocolade van luitenant Balmer voor Appu.

Bij de toegang tot Kodagu bleef hij even staan om zijn overhemd uit te trekken en een kupya uit zijn rugzak te nemen; hij wisselde beleefdheden uit met de mannen aan de buitenpost die om hem heen dromden om hem te verwelkomen. De mannen praatten hem bij over het nieuws van het jaar: de rijst was goed gegroeid en de koffieprijzen stegen. In het dorp Makkandur was een kalf met zes poten geboren en er waren twee mannen tijdens de jacht door wilde zwijnen uiteengereten. ‘Pas op voor olifanten,’ waarschuwden ze. ‘Er zit een kudde aan deze kant van het woud. Nog geen twee dagen geleden zagen we er één die kant uitgaan. Een groot rotsblok, dachten we dat het was, maar toen zagen we dat het een olifant was die op zijn hurken zat en naar beneden gleed.’

Hij luisterde blij, met vreugde in zijn hart, en rook de bladachtige riviergeur die oprees uit de grond van zijn land. Hier was het ook zomer, maar de felste hitte werd getemperd door het bladerdek dat de zonnestralen in lichtspikkels veranderde. Hij keek omhoog naar de lucht; die was zo helder als water in een meertje, met vage witte strepen aan de rand. Zijn voorouders die hem welkom thuis kwamen heten. Iets in hem was verschoven, een onderdeel was weer op zijn plaats gevallen. Nadat hij de rugzak op zijn schouders had herschikt ging hij met versnelde pas richting huis.

De weken daarna gingen in een waas voorbij. Machu bleef zich maar verbazen over zijn zoon die in het afgelopen jaar zo groot was geworden. ‘Hij lijkt precies op mij,’ fluisterde hij tegen zijn vrouw terwijl ze stonden te kijken hoe Appu sliep. Ze lachte zacht.

‘Tot aan het kuiltje in zijn wang. Hij is heel goed in sport, wint alle wedstrijden in het dorp, zelfs tegen veel grotere jongens.’

Ze keek toe terwijl Machu de hoge kraag van Appu’s jasje wat losser maakte zodat hij makkelijker kon ademen. Het kind wilde het cadeau van zijn vader per se de hele tijd aanhouden. Zijn moeder had hem er eerst voor berispt: zag hij dan niet dat het jasje vuil werd? Machu was tussenbeide gekomen. ‘Dat maakt niet uit,’ zei hij.‘Ik neem er de volgende keer nog wel één mee.’

‘Hij mist je heel erg,’ zei ze nu. Er gleed een schaduw over Machu’s gezicht terwijl hij het haar van Appu’s voorhoofd streek.

‘Het is niet makkelijk om weg te zijn. Maar ik moet doen wat ik moet doen.’

‘Ja... Heb je trouwens gehoord over die vrouw?’

Machu’s ogen flitsten naar haar toe, maar zijn stem was vlak. ‘Welke vrouw?’

‘Wie dacht je? Devi. De mensen zeggen dat haar oogst ook dit jaar uitzonderlijk goed is. Ik heb allerlei dingen over haar gehoord. Dat ze tantrische magiërs uit Kerala heeft laten komen en dat ze geheime talismans bij haar hebben begraven. Dat ze ervoor als prijs heeft betaald dat ze geen kinderen meer kan krijgen, alleen die ene jongen.’

Machu grinnikte.‘Kom nou. De mensen praten, dat is alles.’

‘Sommigen zeggen dat ze naar bed is gegaan met de blanken en dat ze haar daarom zo’n goede prijs geven.’

‘Praat geen onzin,’ zei Machu kort.‘Ze heeft hard gewerkt en dat wordt beloond.’

De lippen van zijn vrouw trilden.‘Ja, kies haar kant maar, waarom ook niet? Ik vertel je alleen wat de mensen zeggen. Werken andere mensen soms niet hard? Waarom is hun oogst dan niet zo goed? Maar ja, wat ben ik ook voor jou, alleen je vrouw maar...’

Machu sloeg verzoenend zijn arm om het middel van zijn vrouw en trok haar naar zich toe. ‘Genoeg, vrouw. Waarom tijd verspillen met praten terwijl we ook andere dingen kunnen doen?’ Hij grijnsde. ‘Die andere kinderen waar je het steeds over hebt, zullen we die nu maar gaan maken?’

Die nacht lag hij in zijn bed naar de sterren te staren terwijl het lichaam van zijn vrouw zwaar tegen zijn borstkas lag.‘Dus ze boert goed?’

‘Wie?’

‘Devi... Ze heeft goed verdiend? Wat zeggen de mensen?’

Zijn vrouw draaide zich om en keek hem aan. ‘Drie plantages heeft ze nu. Drie!’ Ze zweeg even en probeerde zijn gezicht te lezen in het zachte licht.

‘En,’ vervolgde ze, ‘het is allemaal begonnen met die eerste veertig hectare.’

Machu zei niets meer, maar toen hij drie dagen later naar Madikeri was geweest om een peechekathi te kopen als geschenk voor luitenant Balmer wendde hij impulsief zijn paard naar het westen. De flamboyantbomen stonden in bloei; ze barstten langs de zandweg uit in felle vegen rood en geel. Machu zag het nauwelijks toen hij erlangs galoppeerde. Het heeft niets met haar te maken dat ik de plantage bezoek, probeerde hij zichzelf te overtuigen. Hij zou even langsgaan, een blik werpen op het terrein. Dat kleine beetje nieuwsgierigheid was hem toch wel toegestaan?

Waarschijnlijk is ze er niet eens, dacht hij, terwijl hij zijn rijdier sneller voortjoeg over de weg.

Hij hield in bij de ingang en klopte het paard op de hals terwijl hij naar de plantage tuurde. Er was een nieuwe poort neergezet, ter vervanging van de ruwe bamboelatten die hij zich herinnerde van een paar jaar geleden. Hoog was hij, de poort, mooi uitgesneden en duidelijk duur. Hij voelde aan de spijlen; de poort bewoog onder zijn aanraking en draaide een stukje open. Zijn paard schudde de manen, vol ongeduld om weer verder te gaan, en hij streelde zijn ’, El Kheir, Ayy‘.flank mompelde hij droog. ‘Je draagt misschien de toekomst op je voorhoofd en de overwinning in je manen, maar een beetje geduld in je hoeven zou ook gunstig zijn.’

Hij wreef over het voorhoofd van het dier om het te kalmeren, maar was plotseling zelf slecht op zijn gemak.

De plantage lag er stil en schijnbaar leeg bij, afgezien van het lage zoemen van de libellen. Rijen keurig gesnoeide koffiestruiken stonden diep en groenglanzend in de schaduw, verdwijnend in de verte. Machu steeg af, bond de teugels van het paard aan de poort en liep naar binnen. Het bladerdak boven zijn hoofd was een stuk dikker dan op andere plantages, merkte Machu op, maar toch leek dat opzettelijk, geen kwestie van verwaarlozing. Het pad was tot in de puntjes onderhouden en de grond onder de koffiestruiken ontdaan van alle onkruid. Ze had het goed gedaan. Hij liep verder, steeds dieper de koele, stille plantage op.

Hij zag Tukra een tel voor de Poleya hem zag.‘Wie is daar?’ riep Tukra scherp. Toen hij Machu herkende, liet hij de bamboestaaf vallen waarmee hij zwaaide.‘Vergissing, anna,’ zei hij opgelucht.‘Ik kon u niet goed zien.’

‘Het maakt niet uit,’ zei Machu joviaal. ‘Mijn vrouw zegt dat ik zo bruin als boomschors ben geworden, en haast onherkenbaar. Ik kwam even langs en dacht dat ik wel even...’ Hij schraapte zijn keel. ‘Is er verder niemand?’ vroeg hij nonchalant.

Tukra schudde zijn hoofd en keek gemelijk naar de grond.

‘O,’ zei Machu, onverklaarbaar teleurgesteld. ‘Nou, maakt niet uit. Ik kijk even rond en dan ga ik weer.’

‘U moet hier eigenlijk niet zijn,’ flapte Tukra eruit. ‘Hij... Devanna anna... het is niet goed.’

Machu draaide zich om en keek hem dreigend aan. ‘Wat zei je daar?’

Tukra zette onwillekeurig een stap naar achteren. ‘Niets, niets... anna, u moet hier niet zijn!’

De woorden kwamen er halsoverkop uit, door angst gedreven buitelden ze over elkaar heen. ‘Dit is het land van Devanna anna. Devi akka en u... Ik weet dat u tweeën...’

Machu stapte heel dicht naar Tukra toe, met een strak gezicht. Hij stak de kolf van zijn geweer onder de kin van de Poleya en dwong hem omhoog te kijken.‘Weet je wat ik jou kan doen, Poleya? Ik kan je ter plekke neerschieten voor je onbeschaamdheid en heel Kodagu zou me daarvoor toejuichen. Als je ooit, óóit, nog eens de fout maakt de naam van je meesteres onfatsoenlijk te gebruiken, doe ik dat. Begrijp je?’

Tukra kromp in paniek ineen.‘Vergissing, anna, grote vergissing van Tukra. Ik val aan uw voeten... Het is alleen dat Devi akka... ze zegt bijna niets tegen Devanna anna... Ik heb ook een vrouw, die praat natuurlijk té veel, ze was vroeger viswijf en nu blijft ze maar praten, praten, praten, maar zou Devi akka niet ten minste af en toe iets tegen Devanna anna moeten zeggen? Devi akka... Ik danste als jongen vroeger in het gras voor haar, daar is geen plaats voor hier in Madikeri, maar ik ben haar dierbaar, dat weet ik. Waarom was ík het die ze naar u toe wilde sturen, niemand anders dan ik om u te zoeken vóór hun bruiloft. Natuurlijk kunt u over de plantage wandelen, was een vergissing.’

‘Wat? Wat? Stop!’ schreeuwde Machu tegen Tukra. Hij liet zijn geweer zakken.‘Kijk. Ik zal je geen kwaad doen.’

Tukra zakte als een snikkend hoopje op de grond.

‘Ze heeft jou achter me aan gestuurd? Wanneer?’

‘Dat wilde ze. Die ochtend. De dag voor de bruiloft. Tukra heeft ze afgeluisterd, Tayi en Devi akka. Tayi was aan het huilen en Th immaya anna, wat schreeuwde hij. Hij schreeuwt nooit, niet zoals zijn zoon, die altijd schreeuwt, Tukra doe dit, Tukra doe dat...’

Hij was die ochtend naar Kerala vertrokken, herinnerde Machu zich, met rijst om te ruilen. ‘Waarom?’ vroeg hij, zijn stem zo vlak als steen.‘Waarom wilde ze me laten halen?’

‘Ik weet het niet. Ze...’Tukra zweeg even.‘Nee, nee,Tukra praat altijd onzin, dat zegt iedereen. Kom, ik zal u de plantage laten zien. Alstublieft anna, zeg niet tegen Devi akka wat ik verteld heb, ik had het nooit mogen horen. Wat heeft Tayi gehuild die dag, en Devi akka, zo veel tranen...’

Machu was weg.

‘Devi.’

Ze bleef als aan de grond genageld staan, in één klap ademloos. Het was bijna vier jaar geleden dat ze een woord gewisseld hadden, of zelfs maar zo dicht bij elkaar waren geweest dat ze met elkaar konden praten. De zon had de teakhouten kleur van zijn huid verdiept tot het diepe bruin van een oerwoudboom. De oude pijn kwam onmiddellijk weer op en haar handen jeukten om hem aan te raken, hem te voelen, zich rond zijn kaak te leggen. Ze balde haar vuisten en duwde haar nagels in haar handpalm.‘Ik had al gehoord dat je terug was.’

Hij staarde haar met iets wilds in zijn ogen aan.‘Waarom heb je niet op me gewacht?’

‘Wat?’ Zijn stem, zijn stém, als een riviersteen, heet van de zon, die over haar huid gleed. Het grijs in de krullen die net te zien waren door de open hals van zijn kupya, de minuscule bobbeltjes op beide oorlellen waar de huid over zijn gaatjes was gegroeid. Het leger tolereerde geen oorbellen, had ze gehoord. Ze slikte en keek om zich heen of iemand haar zag. Het straatje op weg naar de bank was vaak vol mensen. Ze lachte, een klaterend geluidje als een knikker die over de vloer rolt. ‘Hoe... hoe wist je dat ik hier zou zijn? Hoe lang blijf je nog in Kodagu?’

Machu glimlachte vreugdeloos. ‘Deze keer geef je antwoord, Devi. Waarom heb je niet op me gewacht?’

Devi bracht onvast haar hand naar haar gezicht, alsof ze de zon wilde afschermen. ‘Alsjeblieft, Machu. Het doet er niet meer toe. Het is al negen jaar geleden! Je bent getrouwd.’

‘Geef antwoord,’ zei hij met een strakke kaak. ‘Waarom wilde je me vóór je bruiloft laten halen?’

Haar ogen werden groot van schrik.‘Hoe... Wie... Hoe heb je...’ Ze keek de andere kant uit en probeerde zichzelf wanhopig weer in de hand te krijgen. Een voorbijganger riep haar groetend toe, maar ze hoorde het niet.‘Hoe heb je dat gehoord?’

Machu kwam nog dichter naar haar toe en haar ogen vulden zich met tranen. ‘Niet doen,’ fluisterde ze. Zijn geur, van hout en muskus. Om hem nog eenmaal aan te raken, nog één keer, terwijl de tijd stilstond; het gevoel van zijn armen weer om haar heen.

‘Geef antwoord. Want als je dat niet doet, ga ik regelrecht naar je familie. Je vader, je grootmoeder, je broer... het kan me niet schelen wie, maar íémand zal me kunnen vertellen wat er echt gebeurd is.’

‘Nee! Nee, niet naar hen toegaan, niet na al die jaren.’ Ze begon geluidloos te huilen, hulpeloos; de tranen rolden over haar wangen. Ze rukte aan de sluier om haar haar en trok de punten dichter naar elkaar toe, zodat ze haar gezicht bedekten. ‘Ik mocht het niet,’ zei ze en hij moest zich inspannen om de woorden te kunnen verstaan. ‘Als... als je al zo veel weet, duurt het niet lang voor je de rest ontdekt. Mijn zoon...’ Ze begon te trillen. ‘Mijn zoon, die...’

De afschuwelijke woorden bleven op haar tong hangen.

‘Wat? Wat is er met je zoon?’

Ze hief haar betraande gezicht op naar het zijne. ‘Mijn zoon is niet met instemming verwekt.’

Machu werd heel stil, zijn gezicht bleek.‘Jouw zoon is niet... Devanna? Heeft hij... Devánna?’

Hij beukte met een vuist tegen de muur.

‘Je doet jezelf nog pijn, hou op, niet doen.’

Hij draaide zich naar haar toe, met woede in zijn ogen.‘Waarom heb je het me niet verteld? Steeds weer vroeg ik het je: “Waarom, Devi? Waarom heb je niet op me gewacht? Waarom, nu de gelofte bijna afgelopen was?” Je wíst dat je me met je zwijgen in stukken scheurde, en toch zei je geen woord.’

‘Het aan jou vertellen, en dan?’ vroeg ze wanhopig. ‘Daarna had je niets meer met me te maken willen hebben.’

‘Wat!?’ Machu stak zijn handen naar haar uit en herinnerde zich toen dat ze hun gesprek in het openbaar voerden. Hij trok zijn handen terug en haalde ze dan maar woedend door zijn haar.‘Hoe kon je denken dat ik niet bij je zou zijn gebleven?’

‘Tayi... ze zei dat...’ Haar stem brak. Ze schudde haar hoofd en huilde geluidloos, met een bodemloos verdriet tot in het diepst van haar botten.‘Het was te laat.’

‘Jij...’ Machu haalde zijn vingers door zijn haar en staarde haar aan, lachte toen hol. ‘Al die tijd. Al die jaren, ondanks alles wat er gebeurd was, ondanks Devanna’s bloed dat ik aan mijn handen dacht te hebben. Hoe ver ik ook bij je vandaan heb geprobeerd te gaan. Hoe hard ik het ook heb geprobeerd te vergeten, hoezeer ik het ook ontken, ik draag je bij me als een haak in een vis. Als een kogel, Devi, een kogel die permanent in mijn vlees begraven ligt. En toch vertrouwde je me niet genoeg om het me te vertellen? Voor jou zou ik...’ Zijn gezicht betrok.‘Devi, ik heb mijn gelofte voor jou gebroken. Voor een paar gestolen momenten met jou heb ik mijn gód verloochend!’

Die avond ontplofte het noordwesten. Het legerkamp in Nowshera werd aangevallen door streekbewoners die opvallend goed uitgerust waren met Martini-geweren en zelfs granaten. De oorlog was officieel uitgebroken, via de radio’s werd het bericht uitgezonden. Machu pakte somber zijn spullen in terwijl zijn vrouw tobde. ‘Waarom moet je gaan? Je hebt toch verlof? Waarom moet je terug, waarom nu, terwijl er zoveel gevaar is?’

‘Doe niet zo dwaas. Het is mijn plicht.’

‘Maar... als je nu eens zegt dat je het gewoon niet hebt gehoord? Het is per slot van rekening zo ver weg, zeg gewoon dat je het nieuws niet hebt gehoord.’

Machu zei niets en ging verder met inpakken.

Ze knikte toen en probeerde niet te huilen. ‘Ik zie hoe het zit. Je moet gaan.’ Ze ging naar de gebedshoek, pakte de heilige as en depte er wat van op zijn voorhoofd.

‘Goed dan, het geeft niet,’ zei ze en ze probeerde te glimlachen. ‘Ga. En kom spoedig bij ons terug, als een nog grotere held.’