10

‘Devi! Waar ben je? Devi!’ riep Devanna terwijl hij het pad naar het huis van de Nachimanda’s op stormde. Tayi kwam naar buiten om hem te begroeten, friemelend aan haar bril. ‘Devanna? Alles goed, monae?’

Hijgend raakte Devanna haar voeten aan. ‘Ja, Tayi,’ zei hij met een lachje,‘Devi, waar is Devi?’

‘Ze is daar bij de stal, maar wacht even, monae, wat is er aan de hand?’

Maar Devanna was al weg. De kippen stoven verschrikt kakelend weg voor zijn voeten toen hij om het huis heen rende. Devi zat met haar rug naar hem toe op haar knieën de pompoenkuil te bemesten. Devanna grinnikte. Zonder geluid te maken kroop hij langs de tomatenbedden en de bonenstaken onopvallend haar kant uit. Devi bleef doorwerken zonder hem op te merken; ze mengde koeienmest en as door elkaar en boog zich diep in de kuil om handenvol mest langs de randen te slaan. Hij besloop haar van achteren en sprong toen met een wilde kreet in de lucht. ‘Uyyi!!’ Devi gilde van schrik en liet de asemmer uit haar handen vallen.

Ze keek kwaad naar Devanna, die stond te lachen.‘Wat is er met jou? Ben je nog steeds een jongetje van vijf jaar dat kattenkwaad wil uithalen?’

‘Tja, het is dat jouw gehoor van ouderdom achteruitgaat...’

‘Devanna, ik heb geen geduld voor jouw maffe spelletjes. Kijk nou,’ riep ze,‘alle as is in de kuil gevallen. Denk je soms dat ik niets beters te doen heb dan de hele dag naar de haard heen en weer te lopen?’

‘De-vi! Het was maar een grapje. Wind je niet zo op. Geef maar,’ bood Devanna aan, ‘geef mij die emmer maar, dan haal ik nog een beetje as voor je.’

‘Nee. Ik... het is al goed,’ zei Devi knorrig. ‘Gekkerd...’ Ze keek chagrijnig in de kuil.

Ayy, Devi...’ zei hij vriendelijk terwijl hij naast haar neerhurkte. ‘Met dat humeur van jou kan ik de donderbuien bijna om je hoofd zien hangen.’ Haar ogen schoten vuur en hij deed alsof hij terugdeinsde. ‘O, dat was nog eens een bliksemschicht!’

Ze deed haar best haar gezicht in de plooi te houden, maar moest onwillekeurig toch giechelen. ‘Daar!’ riep hij. ‘Eindelijk, een straaltje zon!’

‘Gekkie!’ riep ze hoofdschuddend.‘Vertel eens, waaraan danken we de eer van een bezoek van jou op een schooldag?’

Hij haalde diep adem.‘Je gelooft het nooit. Ik ben toegelaten op de medische universiteit!’

Niet-begrijpend keek ze hem aan.‘Wat bedoel je?’

‘Wat denk je dat ik bedoel? Ik word dokter!’

‘Dokter? Zoals dokter Jameson?’

Devanna knikte. ‘Jazeker,’ zei hij grinnikend. ‘Precies zoals dokter Jameson. Dokter Kambeymada Devanna.’

‘Uyyi!’ schreeuwde Devi weer, maar dit keer van opwinding. ‘Dokter!’ Ze gaf hem een stomp op zijn arm. ‘Wat ga je nog meer doen? Heb jij goud in je hoofd, of zo? Dókter?! Weet Tayi het al? Kom mee!’ Ze sprong overeind en zei:‘We moeten het aan iedereen vertellen!’

Tayi stak vlug de lamp in de gebedskamer aan en Devanna bracht hen op de hoogte van de details. De priester had hem een maand geleden naar de toelatingsexamens gebracht. Hij had niemand iets verteld omdat hij liever op de uitslag wilde wachten, die vanochtend was gekomen. Hij keek even naar Devi. Zodra hij het gehoord had, was hij hierheen gerend om iedereen het goede nieuws te vertellen.

‘Monae,’ onderbrak Thimmaya hem ongerust, ‘heb je Pallada Nayak nog niet opgezocht? Hij had het als eerste moeten weten.’

‘Ja, maar... ik wilde...’ Devanna’s ogen dwaalden naar Devi.‘Ik ga nu naar hem toe,’ eindigde hij zwakjes.

‘De opleiding begint in juni,’ vertelde hij Devi toen hij later op de veranda zijn schoenveters strikte.‘Ik vertrek over een maand ongeveer naar Bangalore.’

‘Bangalore?’ vroeg Devi verbluft. ‘Ik wist niet dat je zo ver weg ging, ik dacht dat je dichterbij zou blijven, in Mysore misschien. Zijn daar geen medische scholen?’

Devanna grinnikte. ‘Medische universiteit,’ verbeterde hij. ‘De medische universiteit van Bangalore is de beste universiteit die er is.Waarom,’ vroeg hij,‘zul je me missen?’

Devi gaf een klapje op haar voorhoofd.‘Moet je die jongen zien,’ zei ze guitig. ‘Hij staat op het punt om arts te worden en zegt nog steeds de gekste dingen. Natuurlijk zal ik je missen. Je bent toch een van mijn dierbaarste vrienden?’

Er viel een schaduw over Devanna’s gezicht. ‘Ja, een vriend.’ Hij aarzelde.‘Hoor eens, er is iets wat ik je wilde...’

‘Kijk!’ riep Devi uit. ‘Wat een geluk, een chembukavogel! Daar, bij de jasmijnstruiken, zie je die roestkleurige vleugels? Vlug, doe een wens voordat hij wegvliegt.’ Ze leunde opgewonden over de rand van de veranda. Haar vlecht viel naar voren toen ze de vogel aanwees. Haar lippen bewogen geluidloos terwijl ze naar de vogel keek, en vervolgens richtte ze een stralende blik op Devanna.

‘Ik heb een wens voor je gedaan,’ zei ze. ‘Dat je de beste, belangrijkste arts van heel Kodagu mag worden.’

In de keuken van de Nachimanda’s werd die avond nog steeds over Devanna’s nieuws gepraat.‘Wat zou zijn moeder trots zijn geweest,’ zei Tayi weemoedig. ‘Dwaas meisje, om haar man te verlaten en haar leven zo te verwoesten.’

‘Laat het rusten, Avvaiah,’ zei Thimmaya,‘waarom zou je nu nare herinneringen oprakelen? Het is vandaag een gelukkige dag voor onze Devanna.’ Verwonderd schudde hij zijn hoofd. ‘Dat rustige jongetje. Wie zou dat gedacht hebben? Dokter!’

Devi’s broer Chengappa keek even op van zijn bord.‘Ja, en nu zul je zien hoe vlug zijn vader zijn zoon komt opeisen.’

Thimmaya lachte.‘Alleen zijn vader? Zijn grootvader, zijn neven, de voltallige familie Kambeymada zal Devanna aan de borst drukken na dit nieuws... Genoeg, Avvaiah, ik heb genoeg,’ protesteerde hij toen Tayi hem een tweede portie rijst opdiende. Hij pakte de boter en vervolgde:‘Die familie moet wel verwekt zijn onder een zeer gunstig sterrenbeeld. Eerst de oude Kambeymada met zijn smak geld. Dan Machaiah met zijn tijger. En nu zullen ze de eerste arts in Kodagu hebben.’ Hij zuchtte. ‘Die jongen Machaiah. Ik had gehoopt...’ Thimmaya keek naar Devi en veranderde van onderwerp.

Devi deed alsof ze niets gehoord had en ging door met het voeren van een van haar neefjes. ‘Aaa, zeg eens aaa, doe je mond eens wijd open voor je tante?’

Zij had ook gehoopt, dacht ze verbitterd. In de weken na Tala Kaveri had het geleken alsof ze zweefde. Ze speelde elk detail van hun ontmoeting steeds weer af in haar hoofd. Het uitzicht vanaf de top van de Bhagamandala, waar ze naast elkaar hadden gestaan. Niet zo dichtbij dat het ongepast zou zijn in ogen van de paar andere pelgrims die zich op de top gewaagd hadden, maar wel dichtbij genoeg om de warmte van zijn huid te kunnen voelen.

‘Kijk,’ had hij gezegd.

Devi had haar haar uit haar ogen gestreken en langzaam, diep ingeademd. De zon, die eindelijk achter de wolken vandaan was gekomen, ruimde met haar stralen de laatste mistflarden op. De lucht was zo fris dat ademhalen bijna pijn deed; de wind was doortrokken van kardemom- en rozengeur. Overal om hen heen zag ze de golvende heuvels, een tapijt in alle tinten blauw en groen en alles daartussenin, doorsneden met de zilveren glinstering van watervallen. Daar, in de vorm van een paard, was de Kudremukh, het oude oriëntatiepunt van zeelieden op hun thuisreis. Ginds de Chamundiheuvel van Mysore, genoemd naar de godin wier tempel als een gouden neusknopje op de helling lag. En kijk, daar, kronkelend in de verte, het blauwe lint van de Arabische zee. Een stilte bekroop Devi’s hart.

‘Mijn wortels,’ verklaarde Machu rustig naast haar. ‘Ik kom hier elk jaar. Gewoon om heel Kodagu voor me uitgespreid te zien liggen.’ Zacht begon hij een gebed uit te spreken. ‘O Kaveri amma, o gezegende maagd, zou u behoefte hebben aan bloemkransen? Of aan goud en halskettingen vol edelstenen? Tooi uzelf met dit land, Moeder. Dit land met zijn gouden velden en parelende wateren. Ons dierbare land. Met zijn schitterende heuvels en maanverlichte dalen.

‘Dit,’ zei hij met een gebaar naar de golvende heuvels,‘dit is mijn thuis.’

Devi had zich nooit eerder zo vredig gevoeld, een gevoel dat het goed was, dat ze hier thuishoorde, even vanzelfsprekend als haar ademhaling. Zoals de houten planken van een schip verlangen naar de haven, zoals een vogel zijn vleugels strijkt om eindelijk thuis tot rust te komen.

Ze knikte langzaam.‘Dit is ook wie ik ben,’ zei ze zacht,‘en die ik altijd zal zijn.’ Ze haalde diep adem; de koele berglucht beet in haar keel. Ze keek Machu recht in zijn ogen. ‘Hier,’ zei ze, ‘hier hoor ik thuis.’

Hij had met een ondoorgrondelijke gezichtsuitdrukking op haar neergekeken. Hij wilde iets zeggen, maar riep zichzelf tot de orde. ‘Ik zal je vader niet langer laten wachten,’ was het enige wat hij ten slotte zei toen hij de heuvel af liep.

Zwijgend liepen ze terug. Devi deed haar best hem bij te houden. Ze was in verwarring. Had ze te veel gezegd, was ze te vrijpostig geweest? Moest ze iets zeggen? Wat dan? Ze leken in nog minder tijd af te dalen dan waarin ze boven waren gekomen. Devanna was al terug van het bassin, zag ze, en Thimmaya was bij hem. Devi keek schuldbewust naar de bezorgde uitdrukking op haar vaders gezicht.

‘Foei, Devi!’ begon hij, maar Machu greep in.

‘Ik ben Machaiah van de familie Kambeymada,’ had hij gezegd terwijl hij zich bukte om Thimmaya’s voeten aan te raken. ‘Uw dochter wilde graag het uitzicht vanaf de top zien. Maakt u zich alstublieft geen zorgen, ik heb haar de hele tocht naar boven en terug begeleid.’

Ze waren met zijn vieren de berg af gelopen. Machaiah was hevig met Thimmaya in gesprek gewikkeld terwijl Devi en Devanna vlak achter hen liepen. Devanna schreef Devi’s zwijgzaamheid toe aan een van haar buien en had gelukkig niet in de gaten dat ze de hele weg naar Machu’s rug bleef staren.

Toen ze bij de weide waren waar de ossen vastgebonden stonden, had Machu afscheid genomen.‘Tot spoedig,’ zei hij beleefd tegen Thimmaya, maar zijn ogen gingen naar Devi. Even maar, maar Devi had het direct begrepen. Ze besefte dat de boodschap voor haar was bedoeld en sloeg haar ogen verlegen neer terwijl haar hart tekeerging.

Al snel daarna was hij op bezoek gekomen, zogenaamd om Devanna nog te zien voor de schoolvakantie voorbij was. Devi was op het veld in de modder aan het ploeteren om de kleine rijstplantjes uit te planten toen Tukra het huis uit kwam rennen. ‘Joehoe! Devi akka! Joehoe, Devi akka, waar ben je? Je moet binnenkomen, snel.’

Ze ging rechtop staan en kneep haar ogen dicht tegen de zon. ‘Ayy, Tukra! Hier. Wat is er, waarom al die drukte? Heeft je lieve sardineverkoopster je ingeruild voor de krabbenhandelaar?’

‘Aiyo!! Zeg, Devi akka, waarom plaag je me altijd zo?’ vroeg Tukra fluisterend. Hij keek ongerust om zich heen of iemand haar had kunnen horen.‘Je hebt bezoek,’ zei hij mokkend.

‘Wie dan?’ vroeg Devi onzeker.

‘Devanna anna. En er is een man bij hem; Tayi zegt dat je direct moet komen.’

Hij was gekomen, zoals hij had beloofd! Devi rende terug naar huis, waste haastig haar voeten bij de keukendeur en plukte een rode hibiscus voor in haar vlecht. Chengappa’s vrouw stopte een schaal warme bananenbeignets in haar handen.‘Waar zat je!’ zei ze. ‘Hier, ga deze maar ronddienen.’

Hij zat op de veranda met Thimmaya en Chengappa. Hij keek op toen ze verscheen en hun ogen hielden elkaar vast in een intense, onderzoekende blik. Als uit eigen beweging weken haar lip-pen uiteen. Zijn ogen gleden omlaag naar haar mond, een korte streling die haar week maakte vanbinnen, en toen wendde hij zich af. Ze serveerde de beignets en nadat ze de schaal op de rand van de veranda had gezet ging ze ingetogen naast Th immaya zitten. Tot haar schrik en ieders ontsteltenis was Machu echter bijna direct opgestaan om te vertrekken. Het zou al gauw donker zijn, had hij gezegd terwijl hij zijn geweer om zijn schouder hing. Het was een heel eind naar het dorp van de Kambeymada’s. Hij keek niet eens naar haar toen hij vertrok.

Daarna was er vijf maanden lang niets gebeurd. Soms vroeg Devi zich wanhopig af of ze het zich allemaal verbeeld had. De manier waarop ze samen hadden staan lachen op de top, de vluchtige kwetsbaarheid in zijn gezicht die ze had opgevangen voordat hij zijn ondoorgrondelijke uitdrukking weer aannam. Ze was de afgelopen jaren zo zeker van haar zaak geweest. Ze had gewacht, standvastig in haar overtuiging dat ze elkaar alleen maar hoefden te ontmoeten. Eén blik op haar en hij zou het weten. Hij zou het wéten, zoals zij het had geweten vanaf de dag van de tijgerbruiloft, jaren geleden.

Wat dwaas, wat ijdel, wat dóm was ze geweest dat het niet één keer bij haar was opgekomen dat het anders zou kunnen zijn. Ze werd lusteloos en mat; ze trok zich in zichzelf terug en Tayi en haar vriendinnen keken bezorgd naar haar. Er was een goed huwelijksaanzoek gekomen. De jongen was in de leer bij de hoogste ambtenaar in Madikeri en dit keer had Devi even nagedacht voor ze het afwees.

‘Het was fijn om Devanna vandaag te zien,’ bedacht Devi nu terwijl ze haar neefje te eten gaf. In de weken na het Kaverifestival had het geleken of ze geen stap kon verzetten zonder over hem te struikelen. Hij had zich op dezelfde manier aan haar vastgeklampt als toen ze klein waren en had haar overal achternagelopen. ‘Devanna!’ had ze geërgerd uitgeroepen. ‘Ik wil niets meer horen over je plantjes, echt niet! Waarom kun je me niet met rust laten?’ Toen het schoolsemester weer was begonnen, was ze opgelucht geweest en daar had ze zich vervolgens weer schuldig over gevoeld. Zo gauw hij weg was, had ze hem natuurlijk vreselijk gemist...

Ze lachte in zichzelf en veegde de kin van de baby schoon. Dokter! Hij was altijd al briljant geweest, maar dit – Pallada Nayak zou onbeschrijflijk gelukkig zijn.

Dat was hij inderdaad, en Kambeyada Nayak eveneens. De twee oude mannen wedijverden energiek met elkaar om het opstrijken van de eer die deze verloren kleinzoon de familie had gebracht. Uiteindelijk bereikten ze een compromis. Devanna zou naar Bangalore vertrekken vanuit het huis van de Kambeymada’s. Maar Pallada Nayak zou een groot feest geven om Devanna geluk te wensen, waarbij alle Kambeymada’s aanwezig zouden zijn.

In het dorp steeg de opwinding over de festiviteiten gestaag, tot na weken afwachten de middag van het feest ten slotte aanbrak. Devi deed alsof het haar onverschillig liet, maar ze besteedde die middag extra zorg aan haar kleding. Haar smaragdgroene zijden sari benadrukte de lichte kleur van haar huid. Ze had een beetje kringen onder haar ogen en jukbeenderen, maar haar gewichtsverlies vestigde vooral de aandacht op haar fijngebouwde beenderstelsel en slanke schouders en polsen. Ze drukte een vingertop in het blikken vermiljoendoosje en bracht een perfecte stip op haar voorhoofd aan. Hij zou er zijn, samen met de rest van de Kambeymadaclan, nam ze aan, de grote tijgerdoder. Ze hief haar hoofd op. Nou, ze zou hem wat te kijken geven. Ze maakte het pakketje van bananenbladeren open dat Chengappa die ochtend van de markt had meegebracht en wond de lange strengen jasmijn die erin zaten om haar vlecht, helemaal tot op haar heupen.

Thimmaya stopte midden in een zin toen ze uit haar kamer kwam en ook Chengappa was sprakeloos. Devi zag er etherisch uit, als een vluchtige droom. Tayi streek een beetje lampzwart achter Devi’s oor.‘Om het boze oog af te weren,’ mompelde ze.‘De mensen zullen jaloers zijn.’

Die hele middag staarden de mensen openlijk naar haar. Devi zag er stralend uit met haar vlammende reeënogen. Vrouwen haalden hun neus op in het voorbijgaan; daar was ze dan, dat meisje dat zo’n hoge dunk van zichzelf had. Hun zonen en broers trokken als kleine jongetjes aan hun sari’s en drongen erop aan dat zij namens hen Thimmaya benaderden. Het leek Devanna te duizelen toen hij haar zag; hij zag eruit alsof hij een stomp in zijn maag had gekregen.‘Je ziet er... erg leuk uit,’ wist hij uit te brengen, en Devi schudde haar met jasmijn versierde vlecht heen en weer en lachte.

Ze voelde Machu’s aanwezigheid al voor ze hem zag. Hij kwam naar Thimmaya toe om zijn voeten aan te raken, maar hij zei niets tegen haar. Hij keek ook nauwelijks naar haar toen hij een paar beleefdheden uitwisselde met de opzettelijk nonchalante Th immaya. Hij negeerde haar de hele middag. Met het verstrijken van de uren werd Devi steeds opstandiger. Ze riep steeds meer verleidelijkheid te hulp tot ze zich als een oogverblindende, imponerende verschijning door het gezelschap bewoog. Maar terwijl alle andere mannen haar alleen maar hulpeloos konden aangapen, bleef Machu onbewogen onder haar verleidingstactiek. Af en toe dacht ze dat ze zijn ogen op haar voelde rusten, maar als ze zich naar hem toekeerde was hij altijd diep in gesprek met de een of de ander. Hij leek volkomen op zijn gemak en lette niet op haar.

De lunch werd aangekondigd en Devi gaf hem een mager lepeltje rijst met kardemom, kruidnagel en cashewnoten, terwijl ze de bananenbladeren van de mannen links en rechts van hem flink volschepte. Hij accepteerde de belediging zonder haar een blik waardig te keuren. Verschillende gangen groenten en vlees volgden, en toen zelfs de grootste hongerlap verzadigd was kwamen er vaten payasam, bereid uit melk en gezoet met palmsuiker en boordevol rozijnen, op tafel; sinaasappel-jaangirs die dropen van de siroop en speciaal in Mysore bestelde kokos-barfi’s, rozerood van kleur en omhuld met gedreven zilverpapier. Er werden betelbladeren en arecanoten rondgedeeld en ten slotte potten dampende koffie. De schaduwen werden langer in de late middag en de gasten begonnen te vertrekken. Het vuur in Devi doofde langzaam. Er was niets. De berg Bhagamandala, de geheime boodschappen in de manier waarop hij naar haar had gekeken en de dingen die hij had gezegd.

Ze had het zich allemaal verbeeld.

Haar hart zonk in haar schoenen toen ze zag dat ook Machu afscheid nam van Pallada Nayak. Hij klopte Devanna op zijn rug: ‘Doe je familie eer aan, ja?’ Zonder zelfs maar achterom te kijken liep hij kwiek de binnenplaats af, naar de weg.

Ze zag hem gaan, zijn lange gestalte afgetekend tegen de bomen. Hij ging weg! Ze stond op de veranda zonder oog te hebben voor de vele andere gasten. De adem stokte in haar keel. Ze liet zich tegen de gebeeldhouwde rozenhouten pilaar zakken en keek hem ongelukkig na. Weer zou hij voor haar verloren zijn! Een golf van wanhoop bekroop haar, zo akelig, zo moedeloos dat haar blik even wazig leek te worden.

En toen kwam er een vastberadenheid over haar die ze nooit helemaal zou begrijpen. Nog voor de gedachte zich volledig gevormd had, zetten haar voeten zich al in beweging en rende ze het huis in. De kamers waren leeg, de keuken verlaten en de drukte van die middag eindelijk ten einde. Er was niemand die haar tegenhield, niemand die riep ‘Zeg, Devi, waar ga je naartoe?’ toen ze de keuken uitglipte en vastbesloten koers zette naar het pad naast het huis. Het pad liep langs de keuken, onzichtbaar tussen de aangrenzende bananenbomen, en kwam uit op de weg waar Machu nu liep.

Devi pakte de punten van haar sari op en vloog als een smaragdgroene flits het pad af. De jasmijnstrengen in haar haar lieten los; bloemblaadjes dwarrelden naar beneden terwijl ze voortstormde. Ze negeerde de modder die tegen haar enkels opspatte en het bloesemspoor dat ze achterliet.

‘Machu!’ riep ze toen hij eindelijk in zicht kwam.‘Machaiah!!’

Hij draaide zich om. De vlam van verrassing in zijn ogen doofde snel en zijn lippen trokken strak.

Ze ging naast hem lopen en probeerde op adem te komen. Hij keek haar met een nietszeggende blik aan en zijn stem was koud toen hij tegen haar sprak.

‘Waar ben jij mee bezig? Denk je dan nooit aan je reputatie? Besef je hoe er over je gepraat zal worden als iemand je ziet?’

Ze schudde zo heftig haar hoofd dat er een nieuwe stroom jasmijnblaadjes losliet. Ze legde haar hand op haar stekende zij. ‘Dat kan me niet schelen.’

‘Dat kan je niet schélen? Heb je dan helemaal geen schaamtegevoel? Of gedragen alle vrouwen in jullie huishouding zich zo losbandig?’

‘En de vrouwen in jouw familie dan?’ reageerde ze, van haar stuk gebracht. ‘Zijn die soms van het laagste soort, dat ze zulke onbehouwen zoons hebben voortgebracht?’

Hij ging voor haar staan en ze zag tot haar verwarring dat zijn gezicht strak stond van boosheid. ‘De vrouwen die ik ken lonken niet naar elke man die ze tegenkomen en zitten ook niet urenlang met hen te giechelen als ordinaire dellen.’

Devi trok wit weg.‘Wát zei je?’

‘Je hebt me gehoord.’

‘Hoe durf je?’ riep ze, eveneens boos.‘Waar haal je het recht vandaan om zo tegen me te spreken?’

Hij boog zijn gezicht zo dicht naar het hare dat ze de donkere ringen rond zijn irissen kon zien en de palmwijn in zijn adem kon ruiken. ‘Ik praat tegen je zoals ik wil,’ snauwde hij. ‘Precies zoals ik wil.’

Met al haar kracht gaf Devi hem een klap in zijn gezicht.

Even dacht ze dat hij haar zou terugslaan. Ze keek hem uitdagend aan, maar toen begonnen zijn schouders onbegrijpelijk genoeg te schudden van het lachen. Het kuiltje in zijn wang werd dieper toen hij quasi-zielig over zijn kin streek.‘Tijgerin.’

‘Dorpsidioot,’ sputterde ze met vlammende ogen.

‘Als ik een idioot ben, waarom brandden je ogen dan de hele middag gaten in mijn rug?’ Devi deed haar mond al open om te protesteren, maar wist plotseling geen woord uit te brengen.

Ze stonden elkaar aan te kijken terwijl de zon zich verder terugtrok en de roep van de koekoeken uit de bomen klonk. Haar boosheid verdween als sneeuw voor de zon en ze voelde zich slap.

‘Waarom ben je niet gekomen?’ vroeg ze onbeholpen. ‘Waarom ben je al zo veel maanden niet teruggekomen?’

‘Ik... Devi...’ begon hij mat. Ineens draaide hij zijn hoofd om en luisterde. Er kwamen mensen aan.‘Je moet teruggaan.’

‘Nee. Niet voordat je me zegt waarom je nooit teruggekomen bent.

‘Er valt niets te zeggen. Hou eens op je als een kind te gedragen,’ zei hij, terwijl hij wegliep.

‘Dat is de tweede keer dat je me zo noemt.’

Hij bleef verbaasd stilstaan.

‘Op de tijgerbruiloft.’ Haar stem trilde. ‘Negen jaar geleden. Ik was daar. Je... je noemde me een kind. Ik heb me toen voorgenomen dat je op een dag zou zien dat ik dat geenszins ben.’

Hij keek haar aan en schudde toen zijn hoofd. De stemmen kwamen dichterbij, een groepje gasten die terugkwamen van het feest.‘Ga weg. Als ze je hier alleen zien...’

‘Niet voor je het me verteld hebt.’

‘Goed,’ zei hij bijna boos,‘we moeten praten. Kom vanavond om negen uur naar me toe, op de weg naar jouw huis. En nu wegwezen!’

‘Vanavond? Maar hoe... Wacht, Machu!’ Maar hij was al weg.

De avond verstreek in opgewonden onrust; Devi klaagde afwisselend dat het te koud was – ‘Kíjk, het kippenvel staat op mijn armen’ – of te warm – ‘Wie heeft alle ramen dichtgedaan, ik krijg bijna geen adem...’ Ze liet bijna een schaal otti’s op Tayi’s voet vallen en er moest wel drie keer tegen haar gezegd worden dat ze in de curry moest roeren voordat het tot haar doordrong. Tayi begon zich ongerust te ma-ken en legde een hand op het gloeiende voorhoofd van haar kleindochter.‘Je lijkt toch geen koorts te hebben,’ zei ze niet-begrijpend.

Het was al vrij laat toen ze klaar waren met eten en het huis eindelijk donker en tot rust gekomen was, bijna een uur later dan Machu haar gevraagd had te komen. Devi glipte de weg op met wild kloppend hart. Het was een bekende route, die ze al duizend keer gelopen had, en toch was alles anders. De maan gaf alle twijgjes, takken en bladeren een zilveren glans en tekende vloeibare plasjes schaduw onder de stenen. Als in een droom holde ze de schemerige weg af. Een vleermuis cirkelde geluidloos door de lucht.

En daar stond hij te wachten.

Ze stak haar kin uitdagend in de lucht, maar in plaats van te mopperen omdat ze zo laat was keek hij haar met een bijna gepijnigde uitdrukking op zijn gezicht aan. ‘Ik wist niet of je zou komen.’

Devi vergat alle bondige antwoorden die ze had bedacht. ‘Hoe zou ik kunnen wegblijven?’ Verlangend keken ze elkaar aan. Het was víjf maanden geleden, vijf lange, lege maanden. Toen Devi sprak, was haar stem hees.‘Waarom vroeg je me hier te komen?’

Hij bleef haar aankijken en even kwam het kuiltje in zijn wang tevoorschijn.‘Je ziet er een stuk beter uit in het maanlicht.’

Ze bloosde.‘Heb je me iets te vertellen of niet?’ vroeg ze met trillende stem.

Hij keek naar de grond, haalde diep adem en haalde zijn handen door zijn haar.‘Ja. We... Devi, het kan niets worden tussen ons.’

Het was alsof ze met een mes gestoken werd.‘Ben ik... vind je me niet aantrekkelijk?’

Zijn lach klonk laag en verbitterd. ‘Of ik je niet aantrekkelijk vind. Of ik je niet aantrekkelijk vind,’ herhaalde hij. Zijn ogen bleven rusten op haar mond, haar volle lippen.‘Ik heb sinds het Kaverifestival niet kunnen slapen. Sinds ik je zag, heb ik geen nacht meer geslapen.’ Zijn stem klonk zwaar en vol. ‘Waarom dat zo is weet ik niet. Ik weet alleen dat ik niet rustig kan jagen, eten of drinken, maar dat ik alleen aan jou kan denken. Het antwoord op je vraag is dus: ja. Ja, ik vind je aantrekkelijk. En toch kan het niets worden tussen ons. Ik ben al bezet.’

Geschrokken keek ze hem aan.‘Wie...? Hoe? Wie is ze?’

‘Het is geen vrouw.’ En hij vertelde haar over de gelofte die hij had afgelegd. In een impulsieve daad van dankbaarheid omdat hij de tijger had mogen doden had Machu tegenover Ayappi Swami de gelofte afgelegd dat hij zich twaalf jaar lang niet aan een vrouw zou binden. Net als zijn god zou hij twaalf jaar lang celibatair blijven, twee jaar voor elke leverkwab van de gedode tijger. Negen jaar waren verstreken; hij had er nog een kleine drie te gaan. Die gelofte had er nooit toe gedaan totdat hij Devi ontmoette.

‘Een gelofte?’ vroeg Devi. Er spoelde zo’n sterke golf van opluchting door haar heen dat het haar duizelde.‘Dus de geruchten klopten... een gelofte. Nou en? Dan kunnen we toch wel verloofd zijn.’

‘Wat is het verschil tussen een verloving en een echt huwelijk?’ Nee, zei hij, hij kon en wilde geen formele verbintenis aangaan met een vrouw voor de twaalf jaar voorbij waren. Hij liet Devi geheimhouding beloven. Een gelofte openbaar maken verzwakte de kracht ervan; hij had het haar moeten vertellen, maar niemand anders mocht ervan weten.

Ze bleef even stil en lachte toen.‘Ik zal op je wachten.’

Even lichtte hoop op in Machu’s gezicht, maar toen schudde hij zijn hoofd. ‘Hoe kun je op me wachten zonder een officiële verloving? Met welke argumenten wil je de toekomstige aanzoeken afwijzen? Als je blijft weigeren wanneer je maar kan zullen de mensen over je gaan praten. Ze zullen je verzonnen afwijkingen toeschrijven die je niet hebt, beweren dat je niet gezond van geest bent of, erger nog, slecht van karakter.’

‘Nou en?’ zei ze zacht.‘Ik zal toch op je wachten. En wanneer jij me dan eindelijk komt vragen, moeten ze er allemaal het zwijgen toe doen.’ Ze deed een stap in zijn richting en stond nu zo dichtbij dat ze zijn lichaamswarmte kon voelen. Zijn schouders spanden zich en zijn ademhaling versnelde, maar hij hield zich staande. ‘Jij bent de man voor mij,’ zei Devi rustig.‘De enige.’

‘Je zet je reputatie op het spel.’

‘Het heeft me nooit veel kunnen schelen wat mensen zeggen,’ zei ze met een glimlach.

‘We zullen elkaar niet kunnen ontmoeten,’ zei hij, met trots opgeheven hoofd. ‘Ik kan niet steeds stiekem achter ieders rug met je afspreken, zoals nu.’

‘Ik heb jaren gewacht zonder te weten of ik je ooit nog zou zien.’ Devi bracht een hand naar zijn gezicht, zelf verbaasd over haar moed. Ze legde haar hand tegen zijn wang en voelde hem scherp inademen. Ze liet een vinger over zijn kaak gaan.‘Kom naar me toe als je kunt, wanneer je maar wilt. Een keer per maand of per jaar, dat maakt niet uit. Ik zal wachten.’

‘Nee,’ zei hij koppig, met hese stem. Hij haalde haar hand van zijn gezicht en nam die stevig in de zijne. ‘Je weet niet wat je zegt.’ Hoe moest ze potentiële huwelijkskandidaten het hoofd bieden, vroeg hij, hoe lang kon ze hen blijven wegsturen? Thuis zou de druk om te trouwen toenemen; haar vader leek een goed mens, maar zelfs hij zou zijn geduld verliezen. Devi was al ouder dan veel bruidjes in Kodagu; drie jaar was lang. En als hem iets overkwam, wat zou er dan met haar gebeuren?

‘Zorg maar dat je niets overkomt,’ antwoordde ze kalm.

Haar hoofd bonsde en haar hart ging tekeer of het uit elkaar zou spatten, maar toch was ze volkomen rustig. Ze hoorde bij hem. Het voelde zo vanzelfsprekend, zo goed... ze voelde zich zo veilig bij deze man. Twijfel, wanhoop, overtuiging en hoop waren nu even tot rust gekomen, als een spiegelgladde zee waarin de getijden waren gesust. Ze hief haar andere hand op en legde die zachtjes tegen zijn wang. Tot haar eigen verrassing stonden haar ogen ineens vol tranen.

‘Van mij. Je bent van mij. Ik zal altijd op je wachten.’