23
Devi stond in de moestuin over de tomaten na te denken. Ze waren in een nacht zo hard gegroeid dat de planten bijna zo hoog waren als de stokken waar ze tegenaan gebonden waren.
‘Ik heb Tukra ze met kalk laten behandelen,’ zei Devanna zachtjes terwijl hij naar de stokken wees. Hij wachtte even en zei, toen er geen reactie kwam: ‘Zie je, hier, en hier, zodat de termieten er niet bij kunnen.’
Ze keek afwezig om zich heen; zijn woorden drongen nauwelijks tot haar door. Hoe hadden ze zo snel kunnen groeien? Ze herinnerde zich duidelijk dat ze ze nog geen week geleden geplant had. Nauwelijks zo groot als haar hand waren ze toen.
‘Devi, kom, we moeten naar binnen. Het ziet ernaar uit dat het gaat regenen.’
Ze zei niets.
Wat een rijpe, sappige vruchten. Ze stak een hand uit naar een bijzonder fraai exemplaar en voelde hoe stevig het vruchtvlees was.
‘Die tomaten...’ zei Devi vaag, nog altijd zonder hem aan te kijken.
‘Wil je er een paar bij de lunch? Tukra... pluk er eens een paar.’
Plotseling geïrriteerd schudde ze haar hoofd. Werkelijk, wat kon hij toch traag van begrip zijn. ‘Die tomáten. Zie je niet hoe hard ze gegroeid zijn? Ik heb ze pas een paar dagen geleden geplant en nu al...’ De tomaten hingen zwaar aan hun stokken.
‘Je hebt ze drie maanden geleden geplant,’ zei Devanna vriende-lijk.‘Weet je dat niet meer?’
‘Drie maanden?’ Ze draaide zich in een ruk om.‘Drie máánden?’
‘Het is bijna oktober, Devi. Kijk eens naar de lucht.’
De lucht was zachtblauw, zoals altijd na de regens. De kleur van een beo-ei, zo noemde Machu de kleur van de lucht na de regentijd altijd.
‘Oktober?’ Verwarring overviel haar en ze zette een aarzelende stap achteruit.
Tukra sprong naar voren, klaar om haar te helpen, maar bleef staan toen Devanna zijn hoofd schudde.‘Ja. Het is algauw weer tijd voor het Kaverifestival,’ zei Devanna. Hij hield zijn ogen strak op haar gezicht gericht en hinkte voorzichtig naar haar toe. ‘Het is al drie maanden geleden.’
Devi schudde ongelovig haar hoofd. ‘Nee.’ Het kon onmogelijk al negentig dagen geleden zijn. Ze zag dat ze haar observeerden, bespeurde de waakzaamheid in hun ogen. ‘Ga weg,’ wilde ze schreeuwen,‘ga weg!’ Maar ze zei niets en keek naar het glanzende rood in haar handen. Ze kneep in de tomaat en die gaf een beetje mee.
‘Devi...’
Haar hand sloot zich stevig om de vrucht en die barstte; het sap sijpelde tussen haar vingers door. Devi liep bij de plant vandaan en keek vol afschuw naar haar roodbevlekte hand. Drie maanden, het was toch nog geen drie maanden geleden dat... dat... Ze keek eindelijk naar Devanna, met een verwrongen gezicht.
‘Het geeft niet, Devi, het geeft niet.’ Hij stond naast haar en veegde haar vingers af. Precies als toen ze kinderen waren. Hij zei iets en ze probeerde te antwoorden, maar haar keel werd dichtgeknepen van verdriet en ze liet zich huilend tegen hem aan vallen.
‘Het komt goed,’ zei hij in haar haar en hij hield haar stevig vast. ‘Kom, je moet rusten. Nanju komt zo uit school en je wilt vast niet dat hij je zo ziet.’
Devi werd pas wakker in dat vage uur tussen nacht en ochtend, wanneer het stil was in het bos en de dieren naar hun schuilplaatsen gingen; wanneer geesten weemoedig in slapende oren zuchtten en de wind in de bomen genesteld te wachten lag. Eindelijk hoorde ze geen geluiden meer in haar hoofd; het suizen in haar oren was ook opgehouden. Hij was er niet meer. Ze proefde de woorden op haar tong. Hij was er niet meer en er zat maar één ding op. Onbeweeglijk lag Devi in bed te wachten op de dageraad.
Devanna probeerde haar op andere gedachten te brengen.‘Devi, wat ga je in hemelsnaam tegen zijn weduwe zeggen?’
‘Dat zij geen geld heeft en ik wel. Dat ik haar zoon een veel beter leven kan geven dan zij ooit zal kunnen. Tukra,’ riep ze. ‘Zijn de paarden al ingespannen of moet ik helemaal lopen naar het Kambeymadadorp?’
‘De jongen is haar enige kind,’ probeerde Devanna weer.
‘Des te meer reden om te doen wat goed voor hem is.’
‘Devi...’
‘Genoeg.’ Devi keerde zich naar hem toe; haar ogen schitterden. Devanna wist niet of dat door nervositeit of opwinding kwam, of misschien door een lichte waanzin.‘Dit is jouw zaak niet.’
Ze wilde niet dat hij meeging; de hele weg naar het dorp zat ze kaarsrecht in het rijtuig met haar handen gevouwen in haar schoot. Devi was weer afgevallen; ze had nu bijna het figuur van een meisje, met haar sleutelbeenderen zichtbaar onder haar bloes. Waar het verdriet een ander zwaar getekend zou hebben, maakte het Devi’s huid alleen maar doorschijnender en gaf het haar gezicht een bijna etherische uitstraling. Alleen haar ogen, zo donker als kool, verrieden de onderliggende kwetsbaarheid.
Het was alsof met Machu’s dood de spil uit haar wereld was weggerukt. Haar reactie was zo fysiek dat ze haar voet al bijna verzwikte als ze die op de grond zette. De herinnering aan de pijn in zijn goudkleurige ogen. ‘Ik zou bij je zijn gebleven.’ De donkere wanden van een put die om haar heen draaiden, een bodemloze ondergrondse draaikolk. Tot het de afgelopen nacht ineens rustig was geworden.
Appu.
Op dat moment wist Devi wat ze moest doen; diep in haar botten voelde ze dat het goed was. Machu was weg. Maar Appu... Het kind was altijd al voor haar bestemd geweest, hij had hún zoon moeten zijn. Ze haalde hem alleen maar naar huis.
Het huis was schrikbarend klein. Devi zag het stof op de tafel liggen en de weduwe strekte haar hand uit om het weg te vegen. Ze bloosde toen ze betrapt werd op dit kleine vertoon van trots. ‘Wat kom je hier eigenlijk doen?’ vroeg ze gespannen.
Op dat moment kwam het kind binnen; hij trok een houten paardje achter zich aan. Devi’s hart kromp ineen. Hij leek sprekend op Machu. Hij zag Devi en bleef hoorbaar op zijn duim staan zuigen. De weduwe nam hem op schoot en trok het gewraakte aanhangsel zachtjes uit zijn mond. Toen hij hem er meteen weer in wilde stoppen, boog Devi zich voorover in een poging hem af te leiden.‘Kambeymada Appu, zo heet jij toch?’
Hij keek haar nieuwsgierig aan.‘Wie bent u?’ vroeg hij.
‘Ik ben...’ ze stopte aarzelend.
‘Mijn vader is dood.’
Devi slikte.‘Ik weet het, kunyi.’
‘Ik moet nu voor het huis zorgen. Dat zei hij tegen me toen hij naar de bergen ging.’
‘Ja.’ Ze lachte nerveus. ‘Kijk eens. Wil je een snoepje?’ Ze wees naar de doos die ze had meegebracht.
‘Snoepjes! Wat voor soort?’ Hij stak gretig zijn hand uit naar de doos, maar de weduwe trok zijn arm terug.
‘Nee.’ Ze zette hem weer op de vloer. ‘Nee Appu, ga maar een poosje buiten spelen, dan ben je een lieve jongen.’
De teleurgestelde Appu leek even te gaan protesteren, maar knikte toen dapper. Devi beet op haar lip en kon haar ogen niet van hem afhouden terwijl hij de kamer uit liep met het rammelende paardje aan het touw achter zich.
‘Wat lijkt Appu veel op... hij lijkt precies op zijn... ’ begon ze schor.
De weduwe onderbrak haar.‘Hij zei jouw naam steeds.’
Devi viel stil.‘Wat?’
‘Machu. Hij noemde steeds je naam.’ Haar ogen stonden dof. ‘’s Nachts, in zijn slaap. Zelfs een keer toen we... Hij noemde jouw naam.’
Devi keek haar ontzet aan en de vrouw lachte zonder humor. ‘Hij heeft natuurlijk nooit geweten dat ik het wist. Mannen!’
‘Goed,’ ging de weduwe verder. ‘En wat kom je hier nu eigenlijk doen, zo veel maanden na het overlijden van mijn man?’
Devi haalde diep adem en probeerde tot zichzelf te komen. Ze dwong zichzelf de weduwe recht aan te kijken.‘Je hebt gelijk,’ zei ze, ‘ik ben hier niet alleen gekomen om te condoleren. Appu. Waarom schrijf je hem niet in voor de missieschool? Het is de beste school in Kodagu; mijn eigen zoon gaat er ook naartoe.’ Ondanks haar pogingen beheerst over te komen kwam het er gejaagd uit en haar handen bewogen druk.‘Ik zal natuurlijk zijn hele opleiding betalen. Ik weet dat de school vanaf hier te ver is, maar hij kan bij mij komen wonen.’
‘Je wilt dat Appu...’ De weduwe gooide haar hoofd achterover en kakelde, een geluid dat deed denken aan een krijtje op een lei. ‘Het was dus niet genoeg om je klauwen in mijn man te slaan, nu wil je onze zoon ook nog?’
‘Machu was een eerzaam man! Toen hij met jou getrouwd was...’
‘Toen hij met mij getrouwd was, is hij nooit opgehouden met dromen over jou, dankzij jouw zwarte toverkunsten.’ De weduwe stond abrupt op.‘Ik moet aan het werk. Je moet weg.’
‘Wacht!’ Devi zocht koortsachtig naar de juiste woorden.‘Denk aan het kind. Zelfs met het pensioen van het leger...’ Ze gebaarde naar de stoffige tafel.‘Ik kan hem een veel beter leven bieden dan jij.’
De weduwe hield haar hoofd scheef; iets in haar houding deed Devi aan een kat denken.
‘Is dat zo? Nou, de school heeft een pension, toch?’ vroeg ze liefjes. ‘Waarom betaal je dan ook geen kost en inwoning voor mijn zoon, zodat ik hem daar kan inschrijven?’
‘Nee, hij heeft een thuis nodig. Bij mij zal hij...’
De aderen zwollen op het voorhoofd van de weduwe, afstekend tegen haar magere gezicht.‘Dit is zijn thuis. Ik ben zijn moeder.’
Devi begon paniek te voelen nu ze zo moeiteloos werd klemgezet. Ze ging nog sneller praten dan eerst. ‘Hij en mijn andere zoon zullen opgroeien als broers. En jij kunt hem komen opzoeken wanneer je maar wilt.’
‘Natuurlijk. Hij krijgt een broer, je man kan zijn vader vervangen en hij krijgt niet één, maar twee moeders. Twee moeders die om hem vechten en tussen wie hij zal moeten kiezen. Tussen mij, zijn biologische moeder die hij zich altijd zal herinneren als degene die afstand van hem deed, en jou, de heilige plaatsvervanger. Nee. Nooit.’
‘Alsjeblieft,’ zei Devi wanhopig. ‘Dit is voor Appu’s bestwil; jij kunt hem niet het leven geven dat ik kan. Machu zou dit gewild hebben voor zijn zoon.’
Het gezicht van de weduwe betrok.‘Onze zoon,’ beet ze Devi toe. ‘Hij is ook mijn zoon, vergeet dat niet! Dus jouw geld kan een leven voor hem kopen dat ik niet kan betalen? Zal ik je eens wat vertellen? Over dat geld waarover jij zo zelfverzekerd praat? Dat land dat jij bebouwt is geléénd.’
‘O, kom op,’ zei ze bitter toen ze het onbegrip van Devi zag.‘Kijk niet zo verbaasd, we weten allebei dat je een uitgekookte dame bent. Nari Malai heb je het land dat van mijn man was toch genoemd? Tijgerheuvels, naar de tijgerdoder zelf?’
‘Het heeft niets met hem te maken.’
‘Je liegt. Het heeft alles met hem te maken.’
‘Nee,’ begon Devi, maar ineens zweeg ze en de kleur trok weg uit haar gezicht. De puzzelstukjes uit het verleden begonnen op hun plaats te vallen.‘Ik zal ervoor zorgen,’ had hij tegen haar gezegd, ‘dat jij je deel krijgt.’
‘Nee,’ fluisterde ze,‘dat kan niet, het waren de oudsten die...’
‘Het was zijn land. Hij stond erop dat ze het aan jou gaven. Hij liet de ouderen dat verhaal over de donatie aan de tempel verzinnen zodat niemand de waarheid zou kennen.’ De weduwe ging abrupt aan tafel zitten. En toen, met haar hoofd tussen haar handen, begon ze weer te lachen.
‘Het was van hem. Meer dan veertig hectare, en die heeft hij allemaal aan jou gegeven.’
Devi zat als verdoofd in het rijtuig terug naar Madikeri; ze hoorde nog steeds de vreselijke lach van de weduwe. Hij had haar zijn land gegeven.
‘Nari Malai,’ zei ze ineens tegen Tukra.‘Rij me erheen.’
Tukra keek gealarmeerd achterom. ‘Aiyo, het wordt donker, de olifanten...’
‘Nari Malai,’ droeg ze hem opnieuw op, met stemverheffing.
Ze gaf hem opdracht voor de ingang op haar te wachten en opende de poort naar het landgoed. Zíjn landgoed.
‘Mijn land,’ had hij gezegd, wijzend naar Kodagu dat uitgestrekt aan hun voeten lag.
De wind draaide en de paarden schudden zachtjes hinnikend hun manen. Devi liep in de vallende duisternis het landgoed op.
Ze had altijd geweten dat zijn hart hier lag. Verankerd aan deze geliefde zwarte grond tussen de bossen en de heuvels.‘Je hart is hier, overal elders zou je wegkwijnen.’
En toch had hij zijn land aan haar gegeven. ‘Waarom heb je dat gedaan?’ fluisterde ze gekweld. Hij zou nooit in het leger zijn gegaan als zij Devanna’s deel van de bezittingen van de Kambeymada’s niet had opgeëist; dan had hij waarschijnlijk nog geleefd. En dan liep hij hier rond, op dit stuk land.
De avondmist kwam op en hulde het omliggende gebergte en het pad in grijs. Ze stootte haar voet tegen een uitstekende boomwortel, struikelde en liep door. De opkomende volle maan wierp een schuine streep licht door de mist. Steeds verder liep ze het landgoed op, meer op intuïtie dan op zicht. Uiteindelijk bleef ze midden op de stille plantage staan.
‘Machu,’ riep ze.‘Machu!’
De mist kwam dichterbij, naderde haar door de koffieplanten heen en wikkelde zich om haar heen. ‘Machu, ik weet dat je... je land, je hart is hier.’ Ze bleef staan wachten, maar het enige antwoord was stilte.‘Machu!’ riep ze nogmaals, en ze keek zoekend om zich heen over het mistige landgoed. Er vielen koude regendruppels. ‘Jij... zonder jou...’ De regen drupte neer, plakte haar haar aan haar schedel en liep in stroompjes over haar rug.‘Ik weet dat je hier bent,’ zei ze wanhopig.‘Ik weet het!’ Ze viel op haar knieën en balde haar vuisten boven de vochtige grond, zijn grond. Ze duwde haar nagels er diep in, zo diep als ze kon in de zwarte, leemachtige aarde en begon te huilen.
Het was Nanju die hen een paar dagen later naar het huis in Madikeri zag lopen.‘Avvaiah,’ riep hij,‘kom eens kijken!’ Hij wees naar de twee gestaltes op weg naar de deur, die bijna niet te zien waren in de regen. Hoewel ze in de striemende regen stond, weigerde de weduwe binnen te komen. ‘Beloof je dat je hem geeft waarop hij door zijn geboorte recht heeft?’ vroeg ze cryptisch, maar Devi wist precies wat ze bedoelde.
Nanju gluurde nieuwsgierig vanachter zijn moeders sari. De weduwe had haar arm om de schouders van de jongen geslagen. Nanju kon zijn gezicht niet zien; hij had een opengeknipte jutezak over zijn hoofd en zijn rug als bescherming tegen de regen. ‘Nanju, ga naar binnen,’ beval Devi, en met tegenzin trok hij zich terug.
Ze richtte zich tot de weduwe. ‘Ja,’ zei ze. Ze zorgde ervoor niet naar de jongen te kijken en probeerde haar stem niet te laten trillen. ‘Dat beloof ik.’
‘Ik vertrouw hem aan jou toe. Zorg goed voor hem, of anders...’
‘Kom bij ons langs,’ zei Devi op een opgewekte toon die zelfs in haar eigen oren onoprecht klonk,‘wanneer je maar wilt.’
De weduwe produceerde een bedekt glimlachje waaraan haar ogen niet meededen.‘Appu zal nooit hoeven kiezen tussen ons.’
Ze viel op haar knieën en hield haar zoon dicht tegen zich aan. Ze streelde zijn hoofd en fluisterde liefkozende woordjes in zijn oren. Toen duwde ze hem zachtjes het huis in, keerde zich om en verdween in de regen.
Devi sloot de deur met trillende handen. Ze stond als aan de grond genageld; ze kon nog niet geloven wat er zojuist was gebeurd en staarde zonder iets te zien naar de kronkelige knoesten in het hout van de deur. Langzaam draaide ze zich om, heel langzaam, alsof ze nog niet zeker wist dat dit geen droom was. Appu zei niets; zijn ogen waren groot van angst. Hij heeft jouw ogen, Machu. Er werd iets wakker in Devi, iets wat tot dan toe had liggen slapen. Een oergevoel, een natuurlijke, dierlijke liefde als van een oerwoudmoeder voor haar jong in het hol. Niet gewoon de liefde die ze voor Nanju voelde, hoe diep die ook ging, maar een sterke, tedere, hartstochtelijke liefde die vanuit haar buik naar dit kind reikte. Voorzichtig maakte ze knoop voor knoop de zak los van zijn nek. ‘Heb je zin in warme melk?’ vroeg ze.
Als antwoord stak hij zijn duim in zijn mond.
‘Kom maar,’ zei ze,‘ik zal je melk geven, warme melk, dat zal mijn kunyi lekker vinden...’
Appu keerde zich om naar de deur alsof hij zich ervan wilde overtuigen dat zijn moeder echt weg was. Zijn mooie geelbruine ogen vulden zich met tranen.
‘Kom, kom,’ Devi tilde hem op. ‘Jij bent toch een grote jongen?’ Hij knikte ongelukkig. ‘Waarom dan die tranen? Grote jongens huilen toch niet?’ Ze hield hem dicht tegen zich aan en gaf hem een kus op zijn wang.
Later die avond, toen de kinderen naar bed gebracht waren, hoorde Nanju Appu huilen in zijn kussen. Hij rolde naar hem toe en streek over zijn schouder. ‘Niet huilen,’ zei hij ernstig. ‘Mijn Avvaiah is heel lief. Ze zal goed voor je zorgen, dat zul je zien. Wij zijn broers nu, zei ze. Broers! Ga maar slapen, dan laat ik je morgen mijn speelgoed zien.’
De weduwe had uiteindelijk het laatste woord. In één klap regelde ze dat er voor Appu beter gezorgd werd dan zij ooit zou kunnen, en dat zijzelf altijd de overhand zou houden. Ze vonden haar drie dagen later, aangespoeld in een rijstveld; haar lichaam was opgezwollen en stonk naar gas. Haar crematie werd overhaast afgehandeld; op de brandstapel barstte haar lichaam met een luide knal uit elkaar.
Devi zei niets toen ze over de zelfmoord hoorde, maar trok Appu op schoot en wiegde hem, met haar armen stijf om hem heengeslagen. Haar afschuw en schuldgevoel over de zelfdoding van de weduwe uitten zich afwisselend in boosheid om haar daad – wat laf! – tot ontzetting en medelijden. Ze keek naar het kind, probeerde haar adem kalm te houden en toen drong het in alle heftigheid tot haar door. Hij was van haar. Appu was eindelijk van háár.
Die arme ziel, zeiden de mensen over de weduwe. Ze had zo veel van haar man gehouden dat ze het niet kon verdragen niet bij hem te zijn. Het was al moeilijk genoeg voor haar geweest dat hij zo lang weg was met het leger, maar zijn dood was haar te veel geworden. Ze was haar dood tegemoet gesprongen vanaf een gammele brug over de Kaveri. Wat een godin, zeiden de mensen over haar, vergoddelijkt op het altaar van de liefde.
Devi zei er niet veel over, maar hoewel ze nu de volledige zeggenschap over Appu had, bleef hun gesprek aan haar knagen. Devanna kon het verdriet in haar ogen zien. ‘De doden hebben het makkelijk,’ tierden ze. ‘Het zijn de levenden die de pijn van het verlies moeten meedragen.’
Op de missieschool had Gundert hun jaren geleden verteld over Jezus en zijn grootse offer. De hele klas had muisstil in vervoering zit-ten luisteren naar de beelden die hij schetste van de bloedende Christus aan het kruis; iedereen behalve Devanna, die er piekerend bij had gezeten.‘Ja, Dev?’ had de priester gevraagd.‘Wil je iets vragen?’
‘Ja, eh... en Maria dan? Hoe liep het met haar af nadat Christus zichzelf had opgeoff erd?’
Hij kon zich de uitdrukking op het gezicht van de priester nog altijd herinneren; hij had ineens een verloren indruk gemaakt.‘Ach Dev,’ zei hij zacht, ‘slechts een enkeling stelt zich die vraag. Inderdaad: en Maria dan? Degenen die sterven, lijden maar kort; het zijn degenen die ze achterlaten die het echte gewicht van het kruis dragen.’