35

De huppelende baksteen

Het leven was een stuk eenvoudiger toen er nog boeven en helden waren. Toen voelde mijn hoofd niet zo in elkaar gedrukt. Ik had een te sterke band met mijn moeder om haar te haten, en toch was zij niet degene die ik had verdedigd. Niet de gevangene die gered moest worden. Van haar houden – en dat deed ik – was houden van iemand die mij pijn kon doen, iemand die hoorde dat ik haar zocht, en mij toch niet vertelde waar ze zich verstopte.

Mijn vader en ik waren zo ver uit elkaar gegroeid dat ik hem niet meer kon bedanken dat hij zo zijn best had gedaan om mama bij ons te houden. Ik voelde me door alles alleen maar heel erg uitgeput. Ik liep rond in een mist; ik voelde me alsof de tijd verwrongen was, waardoor een moment een eeuwigheid kon duren en een hele dag in een oogwenk voorbij kon gaan.

Ik miste de generale repetitie van de musical. Ik was het gewoon vergeten, net als het kostuum, dat allang klaar had moeten zijn. De beschilderde gele doos was al wel klaar en stond op school, maar ik moest vóór zeven uur die avond een geel T-shirt en een gele maillot hebben, want dan moesten we allemaal op school zijn. Ik zei dat tegen papa om vijf uur, want toen dacht ik er pas weer aan. Hij klemde zijn kaken op elkaar, ademde diep in door zijn neusgaten, pakte zijn autosleutels en reed naar de winkel.

Phil was buiten, dus ik was alleen met mama. Telkens als ik haar zag, kreeg ik een soort pijn in mijn borst, alsof ik platgedrukt werd, en dat voelde alsof het nooit meer over zou gaan.

‘Zal ik je haar en je make-up doen voor de musical?’ vroeg ze zacht.

Ik gaf geen antwoord, maar ging op de bank zitten, terwijl zij een krultang uit een van de plastic tassen in de gangkast haalde. ‘Hij moet wel even opwarmen,’ zei ze. ‘Zal ik een beetje rouge op je wangen doen, en wat lippenstift?’

Ik haalde mijn schouders op.

‘Vind je dat goed?’ vroeg ze weer.

‘Wat jij wilt.’

Ze wreef met haar vingers over mijn wangen en ondertussen keek ik strak voor me uit. Ik probeerde niet te bewegen en zelfs niet met mijn ogen te knipperen.

Terwijl de krultang opwarmde, kamde ze de klitten uit mijn haar. Mijn schouders schoten omhoog naar mijn oren toen ze me aanraakte. Hoe lang zou ze daar in die blauwe kamer zijn gebleven als ik haar niet had gevonden? Hoe lang zou het hebben geduurd voordat ze me was gaan missen? Ze klemde een handvol haar in de krultang. Ik rilde.

‘Trek ik aan je haar?’ vroeg ze. ‘Ik hoop dat ik niet aan je haar trek.’

‘Valt wel mee.’

‘Sorry,’ zei ze. ‘Het spijt me ontzettend.’

Ze krulde kleine lokken tegelijk, terwijl ik zwijgend bleef zitten. Sommige dingen kon ik niet tegen haar zeggen. Ik kon niet uitleggen hoeveel pijn het deed. Hoe ik haar nodig had gehad. Ik kon niet uitleggen dat ik haar ook miste in de dagen waarin ik niets tegen haar zei, dat ik zelfs toen, hoe boos ik ook was, blij was als ze me aanraakte.

‘Spiegel?’

Ik schudde mijn hoofd.

Papa was in drie winkels geweest voor een gele maillot, en kwam woedend terug met een witte. Phil leende me een geel T-shirt nadat papa had gezegd dat dat moest, en mama draaide het binnenstebuiten. zodat je het plaatje van Mayor McCheese niet zag. Ze knipte het merkje eraf en zei dat niemand er iets van zou merken. Het shirt kwam tot aan mijn knieën.

‘Het was vast een geweldige auditie, dat ze jou de rol van gele baksteen hebben gegeven,’ zei Phil. Hij trok de korst van een snee brood en gooide die in de vuilnisbak.

‘Ga je mee?’ vroeg ik aan hem. Ik wist het antwoord toch al, maar ik was benieuwd welke smoes hij nu weer zou ophangen.

‘Ik ga echt niet naar school als het niet per se hoeft,’ zei hij. Hij rolde de rest van het brood op tot een bal en propte die in zijn mond.

‘Schiet eens op,’ drong papa aan.

‘Maar papa, ik ben al klaar!’ Maar toen merkte ik dat hij het niet tegen mij had.

‘Dit is heel belangrijk,’ zei mama. ‘En ik ben zenuwachtig. Dus jut me niet op.’

‘Ga jij óók?’ vroeg ik.

‘Als het haar lukt om op tijd klaar te zijn,’ zei papa.

Mama’s lip trilde en ze keek naar haar schoot. ‘Ik wil er zijn voor Tillie.’

Ze zag er helemaal niet uit alsof ze klaar was om weg te gaan. Het uitstapje naar het winkelcentrum, het geruzie – dat had haar heel erg uitgeput.

‘Zo kun je in elk geval niet mee,’ zei hij. Hij kreunde gefrustreerd en haalde een kam uit zijn zak. Ze boog haar hoofd en begon te huilen.

‘Volgens mij moeten we nu weg,’ zei ik.

‘Ga jij maar vast, Tillie.’ Papa wuifde met zijn hand in de richting van de deur. ‘Ga jij maar vast zonder ons naar school.’

In mijn kostuum, zonder de doos, zag ik eruit alsof ik nog niet klaar was met aankleden. Het was benauwd weer en door de schmink van mama kreeg ik het zelfs nog warmer. Ik drentelde naar school en schraapte met mijn gymschoenen langs de stoeprand. Toen ik halverwege was, kreeg ik spijt dat ik geen spijkerbroek had aangetrokken, maar ik liep toch door, terwijl er van alles door mijn hoofd maalde.

Toen ik op school kwam, waren mijn ouders er nog niet. Ik ging bij de ingang van de aula zitten, met een versuft en verloren gevoel. Kwam het door mij dat ze was weggegaan? Ik kroop weg aan de zijkant van de treden toen allerlei gezinnen naar binnen gingen. Pas nu wilde ik nadenken over alles wat ik had geleerd.

Ik was het meisje dat te veel praatte, te veel stuiterde, het meisje van wie mensen moe werden. Altijd als mijn moeder dacht dat ze even een moment voor zichzelf had, was ik er weer, had ik haar ergens voor nodig, viel ik haar lastig. Misschien had ze het maar één keer willen doen, dat warme, bittere drankje voor me maken, op een dag die maar niet op leek te houden. Ze gebruikte het trucje van de andere moeders om mij rustig te krijgen en de dag tot een einde te brengen.

Ik herinnerde me niets vervelends. Ik verheugde me net zo op dat drankje als zij. Ik hield nog steeds van bittere smaken: pure chocola, Zwitserse kaas, de bloedrode wijn die Shirl stiekem voor ons in kartonnen bekertjes inschonk en die onze tanden paars kleurde. Ik vond het heerlijk om in slaap te vallen met het gevoel dat ik in een draaimolen zat en als de stem van mijn moeder overging in mijn droom.

Maar nu was het onmogelijk om met hetzelfde gevoel terug te kijken op die tijd. Nu herinnerde ik me niet meer dat ze op me lette, maar zag ik voor me dat ze wachtte tot ik eindelijk in slaap viel, zodat zij de rust kreeg waarnaar ze zo wanhopig verlangde. Wat ik nu in elk geval heel goed begreep was dat papa haar niet van ons had afgepakt. Mama was de hele tijd degene geweest die wilde vluchten. Ze was zelf die trap af gegaan naar de kelder, ze had zelf de deur achter zich dichtgedaan. Ze werd er zo moe van om onze moeder te zijn omdat ze haar dromen niet meer kon waarmaken.

Image

‘Ah, daar ben je, Tillie. Kom maar binnen, we moeten naar onze plaatsen.’

Ik stond langzaam op, een beetje duizelig, want ik was vergeten dat ik op school was. En op dat moment was er iets in mijn binnenste, een kracht die te lang onderdrukt was geweest, die ook overeind kwam. Ik liep achter mevrouw Newkirk aan naar een groep meisjes die net als ik een rol zonder tekst hadden. Shirl stond helemaal achteraan en ik liep naar haar toe totdat me te binnen schoot dat we ruzie hadden.

‘Je moet je kostuum nog aandoen,’ zei de juf, en ze wees op de gele kartonnen doos tegen de muur.

Ik liep langs het groepje kinderen die een echte rol hadden. Het meisje dat de hoofdrol speelde, zag er belachelijk uit met haar korte haar waar nepvlechten aan vastgemaakt waren. Ik wist zeker dat Shirl dat ook vond, want ze staarde Dorothy met een valse grijns aan. En voordat we het wisten, lagen we allebei dubbel van het lachen.

Mevrouw Newkirk beende recht op Shirl af, pakte haar vast bij haar kin en zei dat ze stil moest zijn. Tegen mij zei ze niets; ze keek me alleen streng aan en wees naar mijn kostuum.

Ik stapte in de gele doos en stak mijn armen door de gaten in de zijkant. Toen bracht mevrouw Newkirk me voorzichtig naar de coulissen, waar ik moest wachten tot het moment waarop ik door het gangpad moest huppelen en Dorothy, de Vogelverschrikker, de Blikken Houthakker en de Leeuw naar de Tovenaar moest leiden.

Shirl stond samen met de andere klaprozen te wachten in haar groene balletpakje met een enorme bloem van crêpepapier op haar hoofd. Ze was een mollig meisje en het eerste begin van haar borsten was al zichtbaar. Ik keek snel opzij zodat zij niet als eerste weg kon kijken. En toen, om te laten zien dat ik er totaal niet mee zat dat ze kwaad op mij was, keek ik stiekem de aula in, die volstroomde met ouders en broertjes en zusjes. Dat was wat ik in die tijd het best kon. Ik was een actrice geworden, een studiebol, een soldaat, het meisje dat nooit huilde, het meisje dat zelfs niet gekwetst kon worden als ze haar enige vriendin kwijtraakte.

Ik kreeg een vreemd gevoel, waarschijnlijk van de zenuwen, toen ik zoekend naar mama de aula afspeurde. Ze was nog nooit op mijn school geweest. Stel dat ze nog steeds ruzie hadden en niet op tijd hier zouden zijn? Maar daar was ze; ze liep samen met mijn vader zijdelings tussen de stoelen door. Ze had dezelfde kleren aan als naar het winkelcentrum; haar rok was verkreukeld en haar haar vettig. Ze leek niet op haar plaats naast mijn vader, naast de andere ouders, en ik vroeg me af of deze poging om weer deel van ons gezin te gaan uitmaken lang zou duren.

Toen ze mijn hoofd tussen de gordijnen uit zag steken, zwaaide ze. Ik stak mijn hand ook een stukje omhoog, zonder mijn pols of mijn vingers te bewegen. Wie wist wat de eerste leugen was: een hoofdknikje, het onvermogen om vrijuit te spreken? Een leugen die hun wijsmaakte dat ik aardiger, slimmer, gehoorzamer was dan ik in werkelijkheid was? Maar de waarheid is taai. Onze werkelijke aard, ons geheime zelf kan zich niet voor eeuwig verbergen.

Het licht in de zaal ging uit en mevrouw Newkirk liep naar de microfoon. Opeens werd ik overvallen door een gevoel dat ik kende: het waren geen zenuwen, maar het was een gevoel waar ik al heel lang bang voor was. Het gevoel dat moeilijk te onderdrukken was en dat sterker was dan ik. Ik kon het deze keer niet tegenhouden, zelfs niet als ik dat had gewild.

‘Welkom, familie en vrienden, welkom bij onze voorstelling van De Tovenaar van Oz.’

De deur achter in de zaal stond open, maar de buitenlucht kwam niet helemaal tot aan het podium. Ik had het warm in mijn kostuum, ik hield het bijna niet meer uit, en de muziek was nog niet eens begonnen. De musical was erg saai, vooral als je alles al maanden had geoefend.

‘Dus gaat u er maar lekker voor zitten,’ zei mevrouw Newkirk tot besluit. ‘Dan laten onze kinderen zien wat ze kunnen!’

Het gordijn ging open en daar was het saaie Kansas-decor. Ik wist elke regel die nu kwam, ook al had ik tijdens de repetities uit alle macht geprobeerd om niet op te letten. En terwijl de schoolband met oudere leerlingen het openingsmuziekje speelde, wist ik dat het nog ontzettend lang zou duren voordat we in Oz waren, waar ik eindelijk het podium op mocht wanneer Dorothy over de lange gele weg zong.

Het werd steeds erger, dat gevoel dat diep in mijn binnenste zat, maar daar niet lang meer wilde blijven. Mijn benen konden niet langer wachten, en ik huppelde in mijn gele doos naar het publiek. Eén gele baksteen, de surprise van de voorstelling.

Het was lastig om me in die doos voort te bewegen, want de hoeken botsten tegen allerlei stoelen en tegen mijn schouders. En omdat ik mijn armen niet langs mijn lijf kon houden, botste ik ermee tegen de mensen terwijl ik zo hard mogelijk door het gangpad liep.

Toen ik achter in de aula was, een plek waar ik heel goed had kunnen blijven staan, zodat de musical verder kon gaan zoals de bedoeling was, draaide ik me om en rende door het gangpad terug.

Het applaus was oorverdovend. Zelfs de klaprozen staken hun bloemenhoofd uit de coulissen. Het orkest was opgehouden met spelen en er ontstond commotie onder de toeschouwers, die dachten dat ik het per ongeluk deed. Maar dat was niet zo. Ik wilde belachelijk en ongehoorzaam zijn, en onhandelbaar.

Maar er klonk ook boegeroep, en mevrouw Newkirk stond aan het eind van het gangpad op me te wachten, ongetwijfeld om me een uitbrander te geven. Maar boven alles uit hoorde ik Shirl juichen. Ze stond midden in het Kansas-decor, waar helemaal geen klaprozen hoorden te groeien, en stak haar handen in de lucht. Ik keek naar haar en hield mijn armen opzij, alsof ik vloog. Toen begon ze nog harder te juichen.

Na de musical was Phil het eerst bij me, met zijn skateboard onder zijn arm. Hij was toch komen kijken. ‘Ik schaamde me dood voor je,’ zei hij.

‘Het waren gewoon de zenuwen,’ zei papa. ‘De volgende keer gaat het vast beter.’

Mijn gezicht zat onder de vegen door tranen die ik niet snapte. Ik kon niet ophouden met lachen.

‘Ik vond het heel leuk, Beer,’ zei mama. Ze streek mijn haar uit mijn gezicht. ‘Daar staan we dan, helemaal mooi aangekleed. Het lijkt wel of we een uitstapje gaan maken.’

Dat vreemde idee bleef in de lucht hangen, totdat papa zei: ‘Misschien kunnen we wel een stukje door de buurt wandelen.’

Dat idee leek mijn ouders tegelijk blij en zenuwachtig te maken. We manoeuvreerden tussen de menigte fluisterende leerlingen en ouders door naar de uitgang. Phil kwam op een veilige afstand achter ons aan, zodat hij kon doen alsof hij niet bij ons hoorde.

Toen ik langs meneer Woodson kwam, boog hij zich naar me toe en zei in mijn oor: ‘Ik heb me vergist. Je bent dat speciale toch nog niet kwijt.’ Ik giechelde en kon daar niet meer mee ophouden.

Het had een jaar geduurd voordat we samen als gezin een wandeling door de buurt gingen maken. Toen we een eind bij school vandaan waren, werd het al donkerder. De krekels tsjirpten in de bomen. De huizen waren verlicht als kleine kijkdozen, en mama dacht dat je iets te weten kon komen over de mensen die daar woonden door wat we zagen: een schommelstoel, die zacht bewoog op een veranda; een huis met pastelkleurige ballonnen aan de deurknop en gelach en hondengeblaf binnen. Misschien deden mensen dat ook wel bij ons huis: even kijken als ze er ’s avonds langs kwamen. En misschien dachten ze dan wel dat wij een heel geslaagd en zorgeloos leven leidden in vergelijking met dat van hen.

Het was vochtig, maar niet onprettig, omdat de avondlucht precies genoeg was afgekoeld. Met veel moeite klom ik op een laag muurtje en liep er balancerend overheen, met mijn armen uit de gele doos, die ik nog steeds aanhad. Nu pas merkte ik hoe ongewoon het voor me was om keurig recht te lopen en op elke stap te letten.

Mama liep langzaam; ze was niet gewend om zo ver te lopen en ze had geen praktische schoenen aan. En papa, die haar tempo veel te langzaam vond, liep vooruit en bleef op elke hoek staan wachten, en vroeg of het niet wat sneller kon. Hij noemde haar zelfs een keer ‘scheetje’, maar zijn schouders verkrampten, alsof hij niet van plan was om haar zoveel hoop te geven.

Ik probeerde me voor te stellen hoe we er van een afstand uitzagen. Je kon niet zien dat die twee mensen probeerden te beslissen of ze bij elkaar zouden blijven of niet, of dat die jongen zich meer verbonden voelde met de rivier dan met de andere gezinsleden. Je kon ook niet zien dat dat meisje in die gele doos de schoolmusical had verpest.

Telkens als ik mezelf weer door dat gangpad zag sjezen, en ik het publiek weer hoorde applaudisseren en joelen, gloeide ik van voldoening en kon ik mijn lachen nauwelijks inhouden. Datgene waar je bang voor bent, en wat je uit alle macht probeert te vermijden of in te houden, is soms helemaal niet zo erg als je vreesde.

Zo ploeterde ik voort in mijn kostuum, naast mijn broer, die met één voet op zijn skateboard stond en met de andere tegen de heuvel op stepte, wat tsjuk-tsjuk-tsjuk deed op de weg.

Toen we bij de weg kwamen waar altijd klaarovers stonden, zei mama dat ze niet wist of ze nog wel verder kon. Haar huid was vochtig tussen haar schouderbladen en haar rug was gebogen van de inspanning. Papa, die nog steeds vooruitliep met zijn snelle, maar weinig atletische pas, bleef op elke hoek op haar wachten. Zijn handen zwaaiden langs zijn lijf en ik wist zeker dat hij mijn hand zou vastpakken als ik mijn best deed om hem in te halen.

Ik sprong van het muurtje, met mijn armen opzij; ik vloog weer en het gegiechel borrelde in me omhoog. Ik begon hardop te lachen.

Phil pakte zijn skateboard vast en vroeg aan me: ‘Wat is er met jou aan de hand?’

Er was heel veel met mij aan de hand. Dit was wat er in me opborrelde: het verlangen dat ze mij zagen wanneer ik niet deed alsof, dat ze zagen dat ik impulsief en niet volmaakt was, maar toch goed genoeg.