33

Vallen

Toen we de oprit op reden, hield ik mijn ogen dicht en liet ik me door papa naar mijn kamer dragen, want ik wilde mama niet zien. Hij kreunde toen we de trap op liepen en hield me te stevig vast, alsof hij door zijn woede zijn kracht niet kon beheersen. Halverwege de trap deed ik alsof ik wakker werd. ‘Ik loop verder zelf wel,’ zei ik. Hij zette me neer, kwaad, helemaal niet in de stemming om iets troostends tegen me te zeggen.

Phil stond boven aan de trap. ‘Papa?’

‘Nu even niet, Phil,’ antwoordde hij. Hij was alweer beneden.

Ik ging Phils kamer in, tot aan de blikjes die nog steeds op de grond lagen. Ik was versuft, maar niet zo moe als ik zou willen zijn nu ik eindelijk in bed kon kruipen en alles kon vergeten.

‘Hoor je ze ruziemaken?’ vroeg ik.

‘Tuurlijk.’ Hij was stenen aan het polijsten, maar zette het apparaat uit. Nu hoorde ik alleen nog het gezoem van zijn elektrische wekker.

‘Dat was het dan, denk ik.’ Mijn benen begonnen te bibberen.

‘Opgeruimd staat netjes.’ Hij draaide het deksel van het apparaat open.

Nu begon ik ook te klappertanden. ‘Kan het je dan niks schelen als ze gaan scheiden?’

‘Nee hoor.’ Hij schopte tegen de bierblikjes en liep naar de wastafel in de badkamer om de polijstvloeistof van de stenen te wassen.

Hij was hier goed in. Hij werd rustiger, terwijl ik juist veel zenuwachtiger werd. Straks zei hij nog dat ik hysterisch en zielig was, maar daar trapte ik deze keer niet in. Slikken, zei ik tegen mezelf, je moet het gewoon slikken!

Ik probeerde me voor te stellen dat het einde van hun huwelijk een opluchting zou zijn. Een kans om eindelijk verlost te zijn van al die regels van papa. We zouden een eigen huis krijgen vol met felle kleuren, en dingen aan de muren. We konden frisdrank drinken zo vaak we maar wilden en ’s avonds mochten we naar Rhoda kijken.

Toen hij weer in de kamer kwam, zei ik: ‘Dan gaan we zeker bij mama wonen’, en ik probeerde zo kalm mogelijk te kijken.

‘Als haar oppas?’

‘Doe niet zo vals.’ Mijn lijf wilde gewoon niet ophouden met bibberen.

‘Hoezo? Of denk je soms dat ze dan gaat werken?’

‘Natuurlijk!’

‘En wat voor werk kun je doen als je de hele dag op de bank ligt?’

‘Waarom doe je altijd zo vals? Ze doet hartstikke veel, maar jij hebt daar helemaal geen waardering voor.’

‘Kookt ze eten voor ons? Maakt ze het huis schoon? Doet ze de boodschappen?’

Ik probeerde hem een duw te geven, maar ik miste en viel tussen de blikjes. ‘Dat is niet het enige wat vrouwen kunnen, hoor.’

‘Weet zij hoe jouw meester of mijn leraren heten? Denk je dat ze naar die stomme musical van je komt kijken?’

‘Hou op!’

‘Ik probeer alleen maar te zeggen dat zij nooit iets doet wat al die andere moeders wel doen.’

Ik hijgde en probeerde op mijn slappe benen overeind te komen. Ik trok een spijkerbroek uit zijn wasmand en wilde die naar hem gooien.

Hij sloeg zijn armen over elkaar en keek naar mij, naar zijn hysterische, zielige zus. Ik haatte mijn broer omdat hij zo wreed was. Omdat hij gelijk had. Het leven dat wij buitenshuis leidden – fietsen, slushpuppy’s drinken, de Pentagon-picknick – had niets te maken met mama’s wereld, zelfs niet in onze gesprekken. Je kon je gewoon niet voorstellen, hoe goed je ook je best deed, dat mama boodschappen deed of eten kookte. Je kon je niet voorstellen dat zij zich elke dag aankleedde, of zelfs maar de telefoon opnam.

Ik kreeg het gevoel dat ik altijd krijg vlak voordat ik moet huilen, ook al kon ik niet meer huilen: een strak gevoel in mijn keel, spieren in mijn gezicht die zich vanzelf aanspanden. Ze zou nooit zo worden als andere moeders. Dat wisten we allebei.

‘Klootzak!’ riep ik, en ik wilde hem met de spijkerbroek slaan, maar halverwege voelde ik dat ik daar te moe voor was.

Hij pakte een handvol stenen uit de bak en gooide ze naar me toe. Ik dook weg en sloeg mijn handen voor mijn gezicht. De stenen kwamen tegen mij en tegen de blikjes aan. Het deed pijn, maar ik wist dat dat een pijn was die weer zou ophouden.

Het drankje dat mama mij had gegeven, had me zo draaierig gemaakt. In ons vorige huis, als mijn handen zo slap waren dat ik niet eens meer de beker kon vasthouden, glimlachte ze altijd omdat ik dan eindelijk tot rust kwam. Dat waren de gedachten waarmee ik wakker werd, gedachten die zo onecht leken als een nachtmerrie. Ik keek op en zag dat ik nog steeds in de kamer van mijn broer op de grond lag, met een trui over me heen. Die trui was van mijn vader, die kriebeltrui.

Aan niets behalve aan de elektrische wekker van Phil had ik kunnen zien dat het ochtend was. In zijn kamer was het altijd donkerder omdat er een vlag voor het raam hing, en ik rook geen geroosterd brood of gebakken eieren, ik hoorde geen gerinkel uit de keuken komen. Phil zat in de hoek van de kamer en gooide een blikopener van zijn ene hand over in de andere.

‘Papa wil dat we zelf ons ontbijt doen vandaag,’ zei hij. ‘Hier, pak een vork.’

Hij maakte twee blikjes ravioli open, en we zaten tussen de bierblikjes te eten, en luisterden naar het geruzie beneden.

‘Ze gaan scheiden, hè?’

Hij haalde zijn schouders op, alsof dat een stomme vraag was. Ik had zo’n pijn in mijn buik dat ik niet aan eten moest denken.

‘Wat gaat er nu met ons gebeuren?’ vroeg ik.

‘We zullen wel bij een van de twee gaan wonen.’ Hij stak twee ravioli’s in zijn mond. Toen, voordat hij die had doorgeslikt, vroeg hij: ‘Waar gooide papa gisteren eigenlijk mee?’

‘Die beker die mama voor mij had gemaakt. Weet je nog? Die met die robijnen?’

‘Ja, die ken ik wel.’

‘Mama zei dat jij aldoor wel had geweten waar die lag. Ik heb er heel vaak naar gezocht.’

‘Ik wist niet dat die kwijt was. Ik heb hem gewoon ingepakt, samen met de andere spullen uit het oude huis.’

‘Dus jij had hem ingepakt?’

‘Het was het laatste wat ik tegenkwam. Hij lag onder je bed, en het krantenpapier was toen al op. Ik had alleen nog die beker en mijn modelvliegtuigjes, dus toen heb ik je beker ingepakt. Hij was al kapot, dus heel voorzichtig hoefde het niet.’

‘Heb je mijn beker ingepakt in plaats van die vliegtuigjes?’

‘Ja, maar dat maakt niet uit, met zulke kinderachtige dingen speel ik toch niet meer.’

Ik wilde zeggen dat papa de beker kapotgegooid had, maar ik besloot om dat niet te doen. En ik wilde hem ook niets vertellen over dat bittere drankje. Hij hoefde niet alles te weten.

‘Hier,’ zei ik. ‘Je mag mijn ravioli wel, als je wilt.’

Terwijl hij het blikje aanpakte, begonnen onze ouders beneden weer tegen elkaar te schreeuwen. Ik sloeg mijn armen om mijn benen. ‘Als ze uit elkaar gaan,’ zei ik, ‘dan ga ik met jou mee.’

Hij keek niet op van zijn ravioli, maar stopte even met eten en knikte.

We probeerden ons stil te houden en niet in de weg te lopen, maar waren niet in de stemming om te lezen, naar muziek te luisteren of de puzzel af te maken die nog steeds beneden op de eettafel lag. Na een tijd begonnen we, zonder iets tegen elkaar te zeggen, de blikjes op te ruimen.

Eerst zette ik ze netjes terug op de plank. Maar Phil gooide ze een voor een in de metalen prullenbak, en toen die propvol zat, haalde hij een vuilniszak. We gooiden alle blikjes erin, zijn Black Label, Genesee, Fyfe & Drum Extra Lyte, Schlitz ‘Tall Boy’, en zelfs zijn Iron City Beer met de winnaars van de Super Bowl van 1975, de Pittsburgh Steelers. Het geluid klonk alsof we keihard een geheim rondbazuinden waar we niet over mochten praten, alsof we het er eindelijk voor de verandering over eens waren wat dat geheim was.

Toen we klaar waren met de blikjes, ging Phil gewoon door. Hij gooide kaarten weg, dobbelstenen, ingelijste foto’s, wedstrijdbekers en zijn plakboek met krantenknipsels, totdat er in zijn kamer niets meer over was behalve zijn bed, een stereo, een stapel bibliotheekboeken en de het polijstapparaat waar hij een nieuwe voorraad stenen in had gedaan.

Beneden had mama nog steeds dezelfde kleren aan als toen we samen waren gaan shoppen. Papa had zich wel verkleed, maar nog niet geschoren, en hij zag eruit alsof hij niet geslapen had. Ze deden geen moeite meer om zacht te praten. Toen ik in de deuropening van papa’s slaapkamer kwam staan, deed hij geïrriteerd.

‘Tillie, dit gaat jou niets aan.’

Maar het ging me wél iets aan. Ik had het afgelopen jaar, misschien wel langer, geprobeerd om mama beter te maken, om haar te beschermen, om haar in mijn leven te houden. De ruzie ging mij wél aan, ook al was ik mijn enthousiasme voor alles verloren.

‘Tillie, ga weg,’ zei papa.

‘Maar ik heb honger.’

Heel even ving ik de blik van mijn moeder, die erg ontdaan keek en toen haar ogen neersloeg.

‘Ik zei: ga weg!’

Ik liep maar tot aan de puzzel in de eetkamer om de hoek en probeerde een stukje te vinden dat paste. Ze wachtten tot ze dachten dat ik weg was, en toen zei mama uitgeput: ‘Ik kan die preken van jou niet meer aan. Je hebt alleen maar kritiek, je zegt steeds wat er volgens jou niet aan mij deugt.’

‘Hoe kun je dat nou zeggen?’ Hij schopte tegen iets wat met een bons op het kleed viel. ‘Ik probeer je alleen maar te helpen! Heb jij enig idee hoe hard ik mijn best gedaan heb, met koken, schoonmaken en voor de kinderen zorgen, om jou de kans te geven beter te worden?’

Ze begon te brullen.

‘Sta op! Ga niet op de grond liggen als we praten!’

‘Zeg het dan gewoon!’ snikte ze. ‘Dat je gelukkiger was toen ik opgesloten zat!’

‘Goed. Maar vertel jij mij dan eens waar jíj gelukkig van wordt!’

‘Nou, in elk geval word ik niet gelukkig met een man die van het begin af aan al wilde dat ik anders was. Jij wilt een of andere officiersvrouw in een mooi mantelpakje die het liefst de hele dag het huishouden doet!’

‘Soms moeten er gewoon dingen gebeuren, of je het nu leuk vindt of niet.’

‘Ik heb elke dag alleen maar dingen gedaan waar ik een hekel aan had. In plaats van de afwas doen en taarten bakken in de vorm van een bloemenkrans wilde ik misschien wel veel liever van stad naar stad trekken in een jurk met gouden lovertjes!’

‘Jij bent onuitstaanbaar!’

‘Waarom? Omdat ik ervan droom om iets te doen wat ik graag wil? Omdat ik mijn tijd graag wil besteden aan dingen die ik belangrijk vind?’

‘En komen wij ook voor op de lijst van dingen die jij belangrijk vindt?’

Ik liep een stukje terug en luisterde naar haar antwoord. Dat had ze niet.

‘Als je nou gewoon eens een beetje moeite zou doen,’ zei papa. ‘Als je óns nou eens het belangrijkst zou vinden. Belangrijker dan de televisie en belangrijker dan een dutje doen.’

Ik moest snel weer terug naar de eetkamer om te voorkomen dat mama me zag toen ze de kamer uit stormde. Ze jankte als een gewond dier, liep naar de badkamer en sloeg de deur achter zich dicht. Ik hoorde dat ze hem op slot deed.

Papa kwam haar achterna en schreeuwde tegen de dichte deur: ‘Op die vraag wil ik weleens een antwoord, Mara! Tellen wij eigenlijk wel mee? Heeft jouw geluk misschien ook iets met ons te maken?’

Het water spoot uit de kraan, waarmee ze hem liet weten dat ze niet naar hem luisterde. Met een knalrood gezicht en kloppende aderen stond hij daar voor de deur, maar hij leek toch te merken dat ik achter hem stond. Zonder zich om te draaien zei hij: ‘Ga jij maar wat te eten voor jezelf maken.’

Hij liep naar de tafel, schoof de stoelen aan en veegde daarna met een zwaai de puzzelstukjes in de doos.

‘Maar pap,’ zei ik, ‘we konden al bijna het hele plaatje zien!’

‘Dat staat ook op het deksel,’ zei hij. Hij deed de doos dicht en gaf hem aan mij.

Hij liep hij de kamer uit, op zoek naar iets om nijdig te gaan schrobben en boenen, terwijl ik voor de badkamerdeur bleef zitten met de doos op schoot. Ik vond dat ik iets moest zeggen, iets moest voelen. Toen mama de kraan had dichtgedraaid, hoorde ik geen gespetter van water – niets wat erop wees dat ze iets deed. Ik bleef zo lang zitten dat het water in het bad wel koud geworden moest zijn. Ik wist dat ze graag door iemand getroost wilde worden, maar deze keer lukte dat me niet.