23

Een briefje op de koelkast

Bij het speelgoed dat niet was meegenomen naar het nieuwe huis hoorde ook mijn Slaappop. Ze had een plastic hoofd en plastic handjes en ogen die altijd halfdicht waren, maar de rest, in een roze pyjama, was zo slap als een lappenpop. Wat ik het leukst aan die pop vond was dat als je haar maandenlang met je meedroeg, ze zelfs nog zachter werd en naar een echt mens begon te ruiken.

Slaappop had een touwtje aan haar middel en als je daaraan trok zei ze: ‘Ik ben moe’, of: ‘Ik wil iets drinken.’ Maar ik was niet zo voorzichtig met mijn speelgoed, en toen ze te vaak in de regen was blijven liggen en te vaak aan het touwtje was meegezeuld, kon ze niks meer zeggen.

Na een tijd zakte ze naar de bodem van mijn speelgoedkist en bleef daar liggen, tot ze op een dag zomaar opeens met een trage, vervormde stem iets zei. Toen ik haar had opgedoken zweeg ze weer, zelfs toen ik haar hard door elkaar schudde. Papa zei dat ik haar moest weggooien, en ik denk dat hij dat op de dag van de verhuizing heeft gedaan. Hij begreep niet dat ik haar zou missen, zelfs als ze nooit meer praatte. Ik vond het nog steeds fijn dat ze altijd samen met mij in slaap viel, ik hield van haar geur en haar zachte buik. Nu ging er in mijn moeder ook iets kapot waarvan ik bang was dat het niet meer te repareren viel. Papa had haar naar boven gehaald, maar ze werd geen deel meer van ons leven.

Image

Papa haalde een kartonnen doos met mama’s spullen uit de kelder naar boven, en ik hoopte dat ze daar wat door zou opvrolijken. Ik haalde haar lievelingssieraden en boeken eruit. Ik legde haar make-up klaar, maar verborg haar spiegel. Ik dacht dat als de kamer vriendelijker leek en er wat vertrouwder uitzag, ik weer iets zou terugzien van de moeder die ik in het geheim had leren kennen.

‘Phil, kom je ook even helpen?’ vroeg papa terwijl hij met een emmer en een spons naar beneden liep. ‘Pak jij die doos eens uit.’

Tot dat moment had Phil in een hoek van de kamer gezeten met zijn Mad, en hij sloeg de bladzijden van het tijdschrift sneller om dan hij ze kon lezen. Maar toen papa hem dit opdroeg, liep hij naar de doos toe. Eerst haalde hij er met twee vingers mama’s baret uit, alsof die te walgelijk was om aan te raken. Met een spottende blik keek hij om zich heen naar een plek waar hij haar spullen neer zou kunnen zetten. Toen hij niets kon bedenken, sleepte hij de hele doos naar de gangkast, kieperde hem om en deed de deur dicht.

Mama wendde haar hoofd af. Ze wilde nooit ruzie met Phil maken of tegen hem zeggen wat hij moest doen, maar ik wist dat ze ook niet wilde dat hij haar nog meer pijn deed. Ik kroop dicht tegen haar aan en streelde haar been. Ik was blij met de uitstalling die ik had gemaakt van haar lievelingsspullen en ik wachtte af tot ze zich wat beter voelde. Ik wachtte tot ze me weer een verhaaltje vertelde, of me iets aangaf dat we dan samen konden bewonderen. Ik bleef zitten tot de rand van de bank diepe groeven in de achterkant van mijn benen maakte. De hele tijd bewoog ze maar nauwelijks.

Zo zat ik elke dag bij haar, na school en na het eten, soms met de televisie aan, ook al keken we daar nauwelijks naar, en soms met een opengeslagen boek op haar schoot, ook al keek ze niet naar de woorden. Ik doodde vaak de tijd door mijn oogleden binnenstebuiten te draaien, waar de kamer vaag en donker van werd. Een beetje zoals een televisieprogramma dat langzaam op zwart ging. En als er weer iets gebeurde, kon ik mijn oogleden zo weer terugklappen.

Op een dag zaten we zoals gewoonlijk voor de televisie te eten – de gemakkelijkste manier om iets samen te doen. Ik vond het leuk om naar Walter Cronkite te luisteren, die altijd rustig was en gewoon bij ons in de woonkamer leek te zitten en verhalen vertelde. Hij vertelde over een pindaboer die president wilde worden en een footballteam van een middelbare school dat geen zwarte kinderen uit andere wijken wilde. Phil zat op de grond omdat er geen plaats was op de bank, en papa keek in plaats van naar de televisie naar een vuile vork die mama op de grond had laten vallen.

‘Pap,’ zei Phil, ‘hebben ze het daar niet over jouw onderzoek?’

Op het scherm waren studentenprotesten te zien en spandoeken met teksten als: STOP DE OORLOGSMACHINE, BOEKEN GEEN BOMMEN, GEEN GEHEIME RESEARCH OP ONZE UNIVERSITEIT.

‘Fanatiekelingen,’ mompelde papa. ‘Waarom willen ze geen beter geleide raketten?’

Hij pakte zijn bord, raapte mama’s vork op en liep naar de keuken. ‘Ben ik de enige die zijn eigen rommel opruimt?’ riep hij, alsof hij halverwege een ruzie met iemand was. ‘Ik werk de hele dag, en als ik thuiskom kan ik weer aan de slag: eten koken, afwassen, opruimen. En er is bijna niets meer in huis, dus nu moet ik zeker weer de boodschappen doen?’

Hij kwam terug in de kamer en zette de televisie uit, halverwege een programma over schildpadden die omkwamen in visnetten. ‘Phil. Tillie. In de auto,’ zei hij. ‘En Mara, als ik terugkom wil ik niet dat je nog steeds op de bank ligt. Dat meen ik.’

We reden naar de winkel van de basis, ook al was er een supermarkt op nog geen vijf minuten lopen van ons huis. Papa reed liever een halfuur naar de winkel op de basis, niet alleen omdat hij daar als militair korting kreeg, maar ook omdat alles daar erg overzichtelijk was. De klanten liepen daar rustig en gedisciplineerd door de gangpaden. Ouders maakten daar geen doos met koekjes open voordat ze die bij de kassa hadden afgerekend, wat bij Safeways wel gebeurde om kleine kinderen te laten ophouden met huilen. En kinderen durfden hier niet door de winkel te steppen met de boodschappenkarretjes.

Phil liep kaarsrecht door het gangpad en bleef wachten als papa iets in de kar wilde leggen wat op het lijstje stond. Sinds mama terug was, deed hij zo beleefd en afstandelijk als een vreemde.

‘Kolonel Harris?’ Een soldaat kwam naast ons rijden met zijn kar en salueerde. ‘Ik volg uw onderzoek met belangstelling,’ zei hij, en hij gaf mijn vader een hand.

Terwijl ze stonden te praten ging ik in een bak met appels op zoek naar een mooi exemplaar.

‘Laat dat,’ zei Phil. ‘Zit niet overal aan.’ Maar ik ging door tot ik een grote appel zonder zachte plek vond, zo rood alsof hij geverfd was.

Ik liep naar papa toe. De soldaat vroeg: ‘Welk deel van de raket ontwerpt u eigenlijk? De lading?’

‘Nee. Ik ontwerp een navigatiesysteem dat tot op een paar honderd meter nauwkeurig is.’

‘Om levens te sparen?’

‘Om de raketten efficiënter te maken.’

‘Nou, succes met uw werk dan maar, kolonel Harris. En trekt u zich van die kritiek maar niets aan.’

Ik hield de appel omhoog. ‘Mag ik deze, pap?’

‘Sst. Val me niet in de rede.’

‘Mag ik deze?’ vroeg ik geluidloos. Hij knikte.

Phil zou er nooit zo gemakkelijk af gekomen zijn, en om me te laten merken dat hij het wel had gezien, draaide hij de kar een stukje opzij, waardoor ik ertegenaan botste. Maar ik hield de appel stevig vast, helemaal tot aan de kassa. Ik vroeg zelfs of ik er een aparte zak voor mocht, en lette niet op Phil, die geërgerd kreunde.

We liepen de winkel uit, langs de saluerende soldaten, die naar me lachten alsof ze me wilden feliciteren omdat ik de dochter was van kolonel Harris. Toen we weer in de auto zaten, draaide ik het raampje omlaag en liet de wind door mijn haar waaien. De zon was bijna onder en onderweg, in de stadjes tussen de basis en ons huis, zag ik posters die op boomstammen geniet waren: GEEN BUSKINDEREN!! RED ONZE BUURT! Ik had zulke posters ook op het prikbord van onze bibliotheek gezien, en in de winkel van Robertson.

Toen we in onze buurt kwamen, zagen we die posters niet meer. Hier waren alleen maar buren die hun hond uitlieten of hun auto poetsten met Turtle Wax. In onze buurt mocht je geen posters ophangen. Als je spullen wilde verkopen of een vermist huisdier wilde melden, moest je dat op het prikbord van het natuurcentrum doen. Onze buurt zag er altijd heel vredig uit, net als wij toen we met de boodschappen uit de auto stapten. En niemand kon zien wat ons te wachten stond als we de voordeur opendeden en naar binnen gingen.

Op de bank lagen omgekeerde boeken en een geopende zak brood. Een spoor van talkpoeder leidde over het kleed naar mama. Ze stond in de erker en keek naar het zwembad, waar alleen regenwater in stond en afgebroken takken in dreven. Tussen de kieren in het beton groeide klimop.

Ik legde mijn hand op haar rug en vroeg: ‘Wil je naar buiten?’

Ze schudde haar hoofd en keek me niet eens aan, maar deed alleen haar badjas wat beter dicht.

Papa smeet de boodschappen in de koelkast en de keukenkasten en riep na een tijdje: ‘Mara, kun je misschien even komen helpen?’

‘Ik voel me niet zo goed,’ zei ze, terwijl ze naar buiten bleef kijken.

‘Oké, je voelt je dus weer niet goed.’ Hij liep stampvoetend naar de kamer en wees naar de boeken van Sylvia Plath, Anne Sexton en Virgnia Woolf die omgekeerd op de bank lagen, met geknakte rug. ‘Maar je hebt wel tijd om die boeken te lezen, hè?’

Ik stond tussen papa en mama in. ‘Ik kan toch wel met de boodschappen helpen?’

Hij negeerde me. ‘Als je niet in de keuken kunt assisteren, kun je dan misschien Tillie even helpen met haar huiswerk?’

Ze klapte dubbel, alsof hij haar een stomp had gegeven, maar papa probeerde haar niet te troosten. Hij stak alleen zijn handen in zijn zakken.

‘Ik hoef niet geholpen te worden, hoor,’ zei ik tegen hem. Toen stuurde hij me naar bed.

Die nacht huilde mama als een dier dat in de val is gelokt. Tussen haar snikken door noemde ze de redenen waarom ze mijn vader haatte: ‘Het kan je niks schelen. Het kan je niks schelen. Het kan je niks schelen.’

‘Moet ik ze nu bellen?’ vroeg hij. ‘Want ik sta op het punt, hoor je me!’

Ik kon het antwoord van mijn moeder niet verstaan. Ik hoorde alleen gesnik en gesmeek; waarschijnlijk had Phil ook zoiets gehoord op de avond van de verhuizing.

‘Je bent een schande. Dat ben je!’ zei papa, er helemaal van overtuigd dat hij gelijk had. ‘Dat jij hier bent, voegt niets toe aan hun leven. Je bent hun alleen maar tot last.’

Mama zweeg; misschien dat ze net als ik verstijfd was van schrik en haar kussen tegen zich aan klemde.

‘Luister nou eens goed naar me,’ ging papa verder. ‘Ik wil dat jij verandert, en snel ook. Kleed je aan. Ga eens in bad. Doe iets met de kinderen. Want als jij dat niet doet, dan heb ik het telefoonnummer hier klaarliggen.’

Toen ik de volgende ochtend beneden kwam, zag ik het telefoonnummer van St. Elizabeth op de koelkast. Ik wist uit mijn gesprekken met Hope dat dat een van die inrichtingen was waar mensen in verdwenen en nooit meer uit kwamen. Hij vroeg te veel van haar, dingen waarvan ik wist dat ze die niet kon. Ik dacht weer aan mijn pop, die hij bij de vuilnis had gegooid terwijl er maar een klein stukje van kapot was.