13
Kerstlichtjes
Ik had mijn moeder de hele zomer en herfst niet gezien. Toen het winter werd, en ons zwembad vol met sneeuw en afgewaaide takken lag, leek het ondenkbaar dat we zonder haar Kerstmis zouden vieren. Kerst was de specialiteit van mijn moeder: dan versierde ze elke kamer in huis met een sneeuwbol of een kerstboompje of een theedoek met de Kerstman erop. Alle versieringen waren zelfgemaakt. Ze knipte vormen uit lapjes vilt en naaide daar met glanzend borduurdraad gezichten op.
Toen de kerstvakantie naderde, stelde meneer Woodson voorzichtig voor om een kaart en een cadeautje te maken voor ‘belangrijke volwassenen’ in ons leven. Hij formuleerde het op die manier omdat hij niemand wilde uitsluiten. Bijvoorbeeld een kind dat opgroeide bij zijn grootouders. Of bijvoorbeeld een vader die niet tegen zijn kinderen wilde zeggen waar hun moeder was.
Ik besteedde het grootste deel van de tijd aan een kaart voor mama. Ik tekende mijn beker met de robijnen en mijn oude slaapkamer. Ik tekende tweeënzeventig gaatjes in elke plafondtegel, en alle andere details die ik nog wist uit de tijd dat ik in mijn eentje had doorgebracht, zoals de 346 rode draadjes franje van mijn sprei, tot aan de plek waar ik een keer met mijn drinken had gemorst.
‘Tillie, moet je niet eens verder met je tekening?’ Meneer Woodson wees naar de rode franje op mijn tekening. ‘En misschien wil je ook wel iets op de kaart schrijven?’
Ik schreef iets op de kaart, terwijl ik hem met mijn andere hand afschermde. En toen we ons werkje weg moesten leggen, knipte ik nog snel een sneeuwvlok uit voor papa.
De volgende dag mochten we op school een cadeautje maken. Er stond een mand met wol, knopen, glitter en pijpenragers. Ik trok een van mijn sokken uit, propte hem vol met papier en begon aan een sokpop. Ik lijmde er stukjes stof en glitter op, en dacht aan de prachtige dingen die mijn moeder altijd van zulke restjes maakte. Maar aan het einde van de week, toen de pop eindelijk droog genoeg was, vond ik hem zo lelijk dat ik niet eens meer zin had om hem in te pakken.
‘Hij is best mooi, Tillie,’ zei meneer Woodson. ‘Je vader kan vast zien dat je er met hart en ziel aan gewerkt hebt.’
Die dag was er een kerstfeest in de leegstaande vleugel van de school. Een groot deel van onze school stond leeg, omdat er veel kinderen naar de particuliere school waren gegaan, zoals Hope al had verteld. We hadden kleine klassen, waar de kinderen van bus 14 zorgvuldig over verspreid waren: niet meer dan één per klas. Op het feestje voelde ik me net zoals wanneer ik tijdens de pauze de kantine binnenkwam en niemand had bij wie ik kon gaan zitten, dus ik bleef staan bij een tafel die met kleurig papier was versierd en at een paar kerstkransjes.
‘Amuseer je je een beetje?’ Meneer Woodson kwam naast me staan en pakte een bord en een kopje.
Nu hij naast me stond, keek ik met iets meer zelfvertrouwen het lokaal rond. ‘Waarom is Shirl er niet?’ vroeg ik. ‘En waarom heeft ze altijd straf?’
‘Tillie, ze heeft helemaal geen straf,’ zei hij zacht. ‘Ze is alleen zenuwachtig en ze voelt zich meer op haar gemak als ze in de klas blijft.’
‘O.’
‘Ik wilde haar dit net gaan brengen. Heb je zin om me te helpen?’
Ik liep achter hem aan door de lege hal naar onze klas, waar hij de metalen kast achter zijn bureau van het slot deed en er een platenspeler uit haalde. Shirl hielp hem met aansluiten. En terwijl onze klas in de andere vleugel van de school was, luisterden wij naar ‘The Candy Man’ van Sammy Davis Jr. en daarna naar militaire marsmuziek. Ik kende alle liedjes uit mijn hoofd en wilde ze graag meezingen, maar tot mijn verbazing had ik een brok in mijn keel, waardoor de noten er niet goed uit kwamen.
Terwijl ik met mijn handen in mijn zakken stond te luisteren, liep Shirl naar haar plaats en haalde iets uit haar laatje. Ze kwam terug met een plaat, een single van de Hues Corporation met een paar krassen in het vinyl. Ze tilde de arm van de pick-up op en pakte de elpee voorzichtig met twee handen vast en gaf hem aan meneer Woodson. Daarna legde ze de kleinere plaat op de draaitafel. Toen de muziek begon, was ze zo opgewonden dat al haar lichaamsdelen tegelijk een andere kant op schenen te gaan, zoals bij een zwemmende kwal.
‘Bots met je heupen tegen de mijne!’ riep ze boven de muziek uit. ‘Kijk, zo!’
‘Oe!’
Ik probeerde tegen haar aan te botsen, maar ik miste. Bij de volgende poging ging het veel te hard. Halverwege het nummer lukte het. En we zongen allebei mee met het refrein:
Rock the boat, don’t rock the boat, baby.
Rock the boat, don’t tip the boat over.
Toen de muziek al wegstierf, bleven wij nog op volle kracht meezingen. Dat was de eerste keer dat ik Shirl zag lachen, met tanden die wit afstaken tegen haar donkere huid. Ze greep mijn mouwen vast alsof ze dan niet op de grond zou vallen, en we gierden het uit van het lachen.
Op dat moment, toen wij stonden te lachen en elkaar vasthielden, kwamen onze klasgenoten weer binnen. Ik hoorde niet wat ze zeiden, maar Shirl wel. Ze pakte de single en sloeg hem met twee handen tegen de rand van de tafel kapot.
‘Op je stoel, allemaal!’ riep meneer Woodson. Iedereen rende naar zijn stoel, want hij sprak nooit met stemverheffing.
Shirl zat achter haar tafeltje; ze hield de plaat nog vast. Hij was in vijf stukken gebroken die alleen nog door het label in het midden aan elkaar vastzaten. Toen meneer Woodson zich omdraaide, fluisterde ik tegen haar: ‘Als jij hem niet meer wilt, mag ik hem dan?’
Toen ik de school uit liep, hoorde ik dat Shirl achter me aan kwam. Niet alleen door het gerinkel van de belletjes aan haar schoenen, maar vooral door het gefluister van de andere leerlingen. Toen ze naast me kwam lopen, deed ze haar schooltas open en haalde er het kapotte plaatje uit.
‘Je zei toch dat je hem wilde hebben?’
We liepen samen naar de bus, waar ze in de rij ging staan en zei: ‘Mijn moeder heeft me een stukje uit de krant laten zien. Daar stond in dat mensen door jullie buurt rijden om naar de kerstverlichting te kijken.’
‘Ja,’ zei ik. Ik was verbaasd dat ze het met haar moeder over mij had gehad.
Er reden inderdaad vaak mensen door onze straat die wilden kijken naar de kleurige lampjes langs onze huizen en heggen. Je kon bijna overal door de ramen naar binnen kijken en de enorme kerstbomen zien. En als de hoge, dubbele voordeur openzwaaide, hoorde je kerstmuziek. Maar niet bij ons. Wij hadden bijna niets wat met kerst te maken had: geen rendierenhanddoeken, geen sneeuwpoppen van marshmallows met zoute stegels als armen. Ik wist niet eens of we dit jaar wel iets aan kerst gingen doen.
‘Tillie, waarom vraag je niet of ik een keer bij je kom spelen?’
Daar stond ik. Ik keek naar mijn eerste plaatje en hoopte dat het niet in nog meer stukken zou breken voordat ik het aan elkaar kon lijmen. Ik keek naar Shirl en probeerde me voor te stellen dat ze in onze lege woonkamer zat. En ik antwoordde: ‘Vraag thuis maar of het mag.’
Mijn vader had nooit gezegd dat we geen bezoek mochten ontvangen, maar hij moedigde het ook niet aan, want bezoekers konden vragen stellen die lastig te beantwoorden waren. Maar de volgende dag ging Shirl, die een briefje van haar moeder bij zich had, met mij mee naar huis. Ze had een jas met een capuchon van nepbont en de belletjes rinkelden bij elke stap. Ik was nog nooit eerder met een klasgenootje naar mijn huis gelopen. En behalve Hope en de Orkinman, die ons huis bespoot tegen ongedierte, was er bij ons thuis nog nooit iemand op bezoek geweest. Maar ik vond het leuk om onze buurt door de ogen van Shirl te zien: de keurig aangeharkte tuinen, de planten die tot het voorjaar waren afgedekt met jutezakken, de beschilderde brievenbussen, en natuurlijk de kerstlichtjes.
‘Ik heb het gevoel dat iedereen naar me kijkt,’ zei ze.
Toen ze dat zei, merkte ik het ook: huisvrouwen en oudere echtparen kwamen voor het raam staan of begonnen heel langzaam te lopen. Een vrouw lachte zo hard dat haar bovenlip boven haar tanden bleef plakken.
‘Ik ben zenuwachtig,’ zei ze.
Ik vond het raar dat iemand bang kon zijn in onze buurt, waar veel mensen ’s nachts niet eens hun deur op slot deden. Andere buurten waren vaak in het nieuws vanwege branden of schietpartijen; onze buurt kwamen in de krant met liefdadigheidsacties of tuinwedstrijden.
Toen we in onze straat kwamen, zag ik papa’s Volvo op de oprit staan. Meestal gingen we met de sleutel van Phil naar binnen, maar het kwam wel vaker voor dat papa vroeg thuis was. Als hij geen vergaderingen meer had, kon hij soms werk mee naar huis nemen.
‘Hier woon ik,’ zei ik tegen Shirl. We keken vanaf onze oprit bewonderend naar de kerstverlichting van de buren.
‘Waarom hebben jullie geen lampjes?’
Ik haalde mijn schouders op. ’s Avonds viel dat nog veel meer op, als je de straat in kwam rijden en het leek alsof je door een tunnel van licht reed, tot je bij ons huis kwam. Wij hadden alleen een buitenlamp bij de voordeur, dus ons huis viel op als een kapotte sliert lampjes in een kerstboom.
‘Nou?’
‘Wat bedoel je?’
‘Ik heb het ijskoud.’
‘O. Nou, ik heb nog niet gevraagd of je binnen mag komen.’
‘Doe dat dan!’
‘Oké.’ Ik ging naar binnen en liet haar buiten wachten.
Mijn vader was in de woonkamer. Hij had de kriebelige trui aan die hij thuis altijd droeg in deze tijd van het jaar, en hij probeerde een kerstboom in de standaard te krijgen. Ik was verbaasd, want ik dacht zo langzamerhand dat we niets aan Kerstmis zouden doen.
‘Pas op, Tillie,’ zei hij toen ik hem wilde helpen. ‘Hij is veel te zwaar voor jou.’
‘Pap? Een meisje uit mijn klas wil komen spelen.’
‘Je ziet toch wel dat ik het druk heb?’
‘Maar pap, ze staat voor de deur.’
‘Zeg maar dat ze naar huis moet gaan. Het komt nu niet zo goed uit.’ Hij kreunde en probeerde de boom rechtop te krijgen.
Ik ging weer naar buiten. ‘Mijn vader zegt dat het niet zo goed uitkomt. Sorry. Je moet naar huis.’ Ik zag dat Shirl stond te bibberen van de kou. ‘Wacht, ik ben zo terug.’
Toen ik weer naar buiten kwam, liep papa met me mee. Hij plukte verstrooid een paar dennennaalden van zijn broek. ‘Mijn vader brengt je wel even.’
Shirl salueerde naar hem, waarbij ze haar hand helemaal verkeerd hield. Je moet je hand stijf houden, tegen je wenkbrauw. We gingen op de achterbank zitten en terwijl mijn vader wachtte tot we de riem om hadden gedaan zei Shirl hoe hij moest rijden, vanaf de YMCA in de stad.
Ik had weleens horen fluisteren over de buurten waar de kinderen die met die schoolbus werden gebracht vandaan kwamen, dat daar overvallers en drugsdealers woonden en kinderen die de examenscores omlaagbrachten. Onderweg was ik bang dat de mensen die ik op straat zag wapens droegen en op me zouden schieten als ik te lang naar ze keek.
‘Hier links,’ zei Shirl. ‘En nog een keer links. Daar rechts en bij het volgende stoplicht rechtsaf.’
De huizen in de straat waar Shirl woonde waren groter dan ik dacht, maar ze hadden geen pilaren of erkers, zoals bij ons in de buurt, en ik zag nergens bomen. Toen ze uitstapte, deed mijn vader de portieren op slot en wachtte tot ze veilig binnen was.
Onderweg naar huis gaf ik hem het sneeuwkristal dat ik op school had gemaakt en overwoog ik om aan hem te vragen of hij mijn kaart aan mama wilde sturen, maar ik besloot om dat niet te doen. Dat hij nog steeds weigerde om over haar te praten begon ik een beetje eng te vinden.
Toen we thuis waren, stond de kerstboom rechtop. Phil zat onder de takken en draaide de schroeven van de standaard aan.
‘Hij helt over naar de keuken,’ zei mijn vader. Hij legde mijn sneeuwkristal op een stapel rekeningen.
Mijn broer bleef onder de boom zitten prutsen tot hij hem recht had. Toen hij weer overeind kwam, vond ik hem opeens een stuk langer en chagrijniger dan de broer die een jaar geleden was gevallen waardoor er een stuk van zijn tand was afgebroken.
Ik zag nog steeds voor me dat hij met zijn gladde wollen wanten de deur dicht probeerde te doen en daarna met zijn slee achter de grotere jongens aan de straat uit liep. Ik zag dat hij al glijdend achter de andere jongens aan holde, en ik zag zijn adem als rook uit zijn mond komen. Ik weet nog dat ik blij was dat ik binnen was. Papa hield heel streng de hand aan de maximumtemperatuur van de thermostaat, maar mama had de oven aangezet met het deurtje open om het wat warmer te maken in huis.
We hoorden niet dat hij met zijn slee viel. Ik had mijn moeder net overgehaald om een klont boter in de oven te doen zodat het in huis naar koekjes zou gaan ruiken.
Toen er op de deur werd geklopt, schrokken we. Mama wilde niet opendoen – dat had wel gekund, want ze had de voordeur toen nog niet dichtgeverfd – omdat ze haar badjas nog aanhad. Maar het kloppen ging door, en toen ze eindelijk de deur opendeed, hoorden we Phil onder aan de heuvel huilen. Nog voordat de onbekende die had aangeklopt kon zeggen wat er aan de hand was, rende mama al in haar badjas en op pantoffels door de sneeuw naar buiten. Ik bleef voor het raam staan kijken, boos vanwege de onderbreking en de kou die door de open deur naar binnen kwam.
Er stonden een paar jongens bij de geparkeerde auto waar hij tegenaan gegleden was. Hij zat eronder vast, tot aan zijn middel, en hij gilde het uit. Mama hielp hem overeind door haar armen onder zijn oksels te steken en hem omhoog te trekken. De kapotte tand was verdwenen in de rode sneeuw. Toen ze langs de slee kwam, gaf ze er een harde trap tegenaan, vertelde ze later, omdat die met hem tegen die auto gebotst was.
Papa gaf me een boterham en ik bewonderde de lampjes die hij in de boom had gehangen. Toen we hadden gegeten en onze handen hadden gewassen, haalde hij de doos met de versieringen. In die doos rook het naar ons oude huis. Niet de geur waardoor we de ramen moesten openzetten, maar een die me tot dan toe niet was opgevallen: een vage geur, die op die van behangplaksel leek. Elke kerstversiering was in vloeipapier gewikkeld en door het papier heen zag je de kleurige stof en de levendige gezichtsuitdrukkingen van de engelen, kerstmannen en sneeuwpoppen die mijn moeder had gemaakt. Ik pakte er langzaam een uit en hield hem omhoog, overmand door een verdriet dat ik niet kon uiten. Ik hing hem niet in de boom. Dat deden we geen van drieën. We stonden daar alleen maar met stukjes mama in onze hand.
Na een tijdje ging papa in de doos op zoek naar de engel die altijd boven in de boom hing. Toen hij hem had gevonden, aarzelde hij maar heel even, maar gaf toen het goede voorbeeld en zette door: hij stapte op de boom af en hing de engel aan de hoogste tak. Daarna hingen Phil en ik iets op, en na een uur werk hing de boom vol Kerstmannen, engelen en sneeuwkristallen: een kleurige uitspatting in ons huis, dat verder heel kaal was. Die boom was het symbool van alles wat we misten, maar niet onder woorden konden brengen.
Het was een verstandige en degelijke kerst. Onze kerstsokken zaten vol met schoolspullen en er lagen maar weinig cadeautjes onder de boom: een muts van mij voor Phil en een sjaal van hem voor mij. Hij gaf papa een pakje met bitjes voor de boormachine en papa gaf hem thermisch ondergoed en wanten. Phil had kunnen zeggen dat jongens in de zesde klas geen wanten meer droegen, alleen maar handschoenen, maar hij zweeg. Toen gaf ik mijn vader het cadeau dat ik voor hem gemaakt had en keek onzeker naar zijn reactie. En toen hij de afschuwelijke sok omhooghield, die helemaal hard was geworden van alle opgedroogde lijm, vroeg ik me af hoe ik ooit op het idee was gekomen dat hij een pop zou willen hebben.
Onwillekeurig dacht ik aan de prachtige en onpraktische cadeaus die mama ons misschien zou hebben gegeven: spiegelende zonnebrillen, klompen, een ring die je stemming aangaf, onzinnig speelgoed. Toen Phil en ik de laatste cadeaupapiertjes in de haard gooiden, ging papa even weg. Hij kwam terug met de cadeaus waar we op gehoopt hadden! Phil kreeg een apparaat waarmee je ruwe stenen kon polijsten. Voor mij had hij een stoere fiets met gebogen stuur en een racezadel in rood, wit en blauw, de kleuren die je vanwege de tweehonderdjarige Onafhankelijkheid in die tijd overal zag.
Ik trok mijn jas aan en trapte keihard tegen de wind in tot ik gloeide van de inspanning. Ik reed rondjes om de school heen, en toen ik helemaal buiten adem was, stopte ik aan de rand van het bos. Daar haalde ik de kaart die ik voor mama had gemaakt uit mijn jas en las hem hardop voor, alsof ze me kon horen: Lieve mama, waar ben je? Ik zoek je elke dag en ik weet dat je mij ook zoekt. Elke avond wens ik dat je snel weer thuiskomt. Je weet wel van wie deze kaart is.
Ik bleef een tijdje staan luisteren. Toen het te koud werd om nog langer te blijven wachten, hing ik de kaart aan de hoogste tak waar ik bij kon en waar zij hem misschien kon zien.
Ik reed terug naar huis, langs de verlichte ramen en het geluid van pianomuziek en lachende kinderen. We hadden Kerstmis overleefd zonder mama’s versieringen en haar stapels fantastische onzinnige cadeaus. Toch kon ik het gevoel niet van me af schudden dat ik haar terug zou vinden. Soms leek het alsof ze heel dichtbij was. En toen ik die avond mijn ogen sloot, had ik kunnen zweren dat ik haar kerstliedjes hoorde zingen.