4
Theekopjes en violen
Ik deed mijn ogen open en zag vlak, kleurloos land voorbijvliegen. Ik schoot overeind en voelde de veiligheidsgordel voor mijn buik.
‘Nu al wakker?’ vroeg Anne.
Toen ik haar achter het stuur zag zitten, wist ik weer dat ik in haar auto zat en herinnerde ik me dat ze mijn hand had weggeduwd toen ik probeerde uit de auto te vluchten en terug te rennen naar mijn moeder.
‘Je viel als een blok in slaap. Ik dacht dat je de hele dag onder zeil zou blijven.’
Alles deed pijn, vooral mijn rug en mijn nek, doordat ik zo ver mogelijk voor haar weggedoken zat. Mijn keel was rauw van het gillen en ik had hoofdpijn. Mijn voeten, waarmee ik niet bij de grond kon, tintelden doordat ze zo lang stil hadden gehangen.
‘We zijn nog maar een halfuurtje bij de basis vandaan,’ zei ze. ‘Maar het lijkt wel alsof we al heel ver zijn, vind je niet?’
Ik hield mijn gezicht tegen het glas gedrukt en keek naar de opstijgende warme lucht die de rode aarde en de paarse bergen lieten trillen. Ik deed mijn ogen weer dicht en dacht aan mama, die me nog had vastgehouden totdat papa me uit haar armen had losgetrokken en me de auto in had geduwd. Ik zag weer voor me dat ze met haar armen in de lucht achter me aan gerend was. Ik vroeg me af of mijn vader haar weer naar binnen had gebracht of dat ze daar nog steeds op het gras zat. Ik begon weer te huilen, maar nu zacht, zodat mijn hoofd niet zo’n pijn deed.
Na een tijdje kwamen we op de parkeerplaats van een winkel. ‘Heb je honger?’ vroeg Anne terwijl ze even op mijn been klopte. Ik vond het niet fijn dat ze me aanraakte.
Ik had nog niet ontbeten, en alleen al van de gedachte aan eten begon mijn maag te knorren. Toch gaf ik geen antwoord. Ze trok de sleutel uit het contact, stapte uit en sloeg het portier verrassend hard dicht. Ik stapte ook uit en liep mee naar binnen, een paar passen achter haar.
‘Wie heb je daar bij je, Anne?’ vroeg een vrouw met een winkelschort voor. ‘Dat is een lang verhaal,’ antwoordde ze. ‘Ze blijft een week bij me, omdat haar vader aan het verhuizen is.’
‘Is dat die hoge ome waar jij voor werkt?’
Ze knikte en keek naar mij, en het viel haar opeens op dat ik mijn pyjama nog aanhad. Ik maakte het riempje vast van de sandalen met hoge hakken uit de verkleedkist. De schoenen waren me veel te groot, waardoor ik onvast liep.
‘O jee,’ zei Anne. ‘Laten we opschieten, want je bent niet echt gekleed op winkelen.’
Ik bleef staan, met mijn armen slap langs mijn lijf.
‘Je ogen zijn helemaal rood, heb je er last van?’ Ze wilde haar hand op mijn wang leggen, maar ik dook weg.
‘Oké, ik snap het,’ zei ze. ‘Laten we maar even snel wat spullen kopen.’ Ze duwde het karretje door de winkel. ‘Ik zal je maar meteen vertellen dat ik niet van ongezond eten hou.’
Dat was het stomste wat ik ooit had gehoord. Hoe kon je nu niet van ongezond eten houden? Het lag overal in de schappen: kaas uit spuitbussen, cornflakes die de melk roze kleurden, en chocoladedonuts die mijn moeder altijd voor ons kocht.
Toen ik aan haar dacht, voelde ik een steek in mijn borst.
‘Hou je van fruitrepen?’ vroeg Anne.
‘Nee.’
Ze haalde haar schouders op en zuchtte. ‘Nou, je kunt er in elk geval een keer een proberen,’ zei ze, en ze gooide een pakje in het karretje.
Een man met een krulsnor kwam met zijn kar naast ons rijden en zei: ‘Ik hoor dat je gezinsuitbreiding hebt.’
‘Ik ben benieuwd hoe je dat nu weer voor elkaar hebt gekregen.’
‘Nou, de vader van Tillie werkt aan een navigatiesysteem voor het ministerie van Defensie en zij logeert bij me terwijl hij verhuist en zich in het Pentagon installeert.’
‘O, dus dit is er een van die kolonel,’ zei hij. ‘Maar waarom is ze niet gewoon bij haar moeder?’
‘Haar moeder is…’ Ze ging op fluistertoon verder: ‘… in de war.’
Hij maakte een weinig subtiel draaiend gebaar bij zijn slaap, waarna Anne knikte en haar vinger tegen haar lippen legde.
‘Jullie kennen haar niet eens,’ zei ik op dezelfde fluistertoon. Toen haalde ik mijn hand langs een schap, waardoor er twee blikken tonijn op de grond vielen.
‘Voorzichtig een beetje,’ zei de man. Hij keek me met een opgetrokken wenkbrauw aan. Ik staarde terug en maakte geen aanstalten om de blikken op te rapen.
Anne stond over een bak met goedkope gymschoenen gebogen en merkte niet dat die man en ik probeerden om elkaar weg te kijken. ‘Welke schoenmaat heb je?’ vroeg ze.
‘Die doe ik toch niet aan,’ zei ik.
‘Ze is knettergek,’ zei Walter.
‘Een rare kwibus.’
‘Een beer,’ zei ik.
‘Wat?’
‘Mijn moeder noemt me altijd Beer.’
‘Ja, maar dat ben je niet,’ zei Anne. ‘Je bent geen beer, je bent een jongedame.’
‘Nee hoor, nog niet,’ zei Walter lachend. Hij duwde zijn karretje verder en zei nog steeds lachend: ‘Nou, succes ermee, Anne!’
‘We redden ons wel!’ riep ze hem na.
Toen we weer in de auto zaten, waren de ramen in die korte tijd bedekt met zo’n dikke laag rood stof dat het donker was en ik me opgesloten voelde. Anne zei dat het maar een kort ritje naar huis was, dus ik zat op het puntje van mijn stoel, klaar om uit te stappen. Onderweg zagen we veel cactussen, alsemstruiken en de bergen die ik al kende, en daarna de kleurige huizen van de buurt waarin ze woonde. Ze reed een oprit naar een geel houten huis op, stapte uit en sloeg het portier opnieuw verrassend hard dicht, terwijl de gordel er nog half uit hing. Binnen leek het wel een hotelkamer: tapijt met stofzuigerstrepen, kunst die paste bij de kleur van de bank en het behang. En heel zachte vioolmuziek, die je eerst niet hoorde, maar die daarna in je hoofd bleef hangen.
Ik liep naar de bank. ‘Wacht even,’ zei ze snel.
Ze ging weg en kwam even later terug met een handdoek, die ze op de bank legde, op de plaats waar ik mocht gaan zitten. Ik besloot dat ik liever bleef staan.
‘Sorry,’ zei ze toen, alsof het ineens tot haar doordrong dat dat wel een beetje vreemd was. ‘Het is nogal een dure bank. De inrichting van mijn huis is niet echt op kinderen berekend.’ Ze liep naar de keuken en pakte twee theekopjes van een plank. Haar gebloemde jurk viel weg tegen het gebloemde behang. ‘Ik wil graag dat je je hier thuis voelt. Wil je sap?’
Hoewel ik geen antwoord gaf, schonk ze toch iets bruins in een theekopje dat was beschilderd met kleine aardbeitjes en zette het op de keukentafel. Ik verroerde me niet.
‘Heb je zin in een potje backgammon?’ vroeg ze.
Ik schudde mijn hoofd.
‘Ik ben bang dat er geen meisjes van jouw leeftijd in de buurt wonen.’
‘Maakt niet uit.’
Ik deed de schuifdeur naar de tuin open.
‘Wil je je niet eerst even aankleden?’ stelde ze voor, maar ik was al buiten.
In de tuin was niet veel te zien, behalve wat verdorde planten en een paar opgestapelde tuinstoelen in de hoek van het terras. Het grootste deel werd in beslag genomen door een verdroogd gazon, zo geel als stro, dat langs mijn enkels kriebelde. Er was geen reden om buiten te blijven, behalve dan dat het niet binnen was, waar Anne inmiddels met een doek mijn vingerafdrukken van de ruit poetste.
Mijn broer zou vast iets leuks hebben bedacht om de tijd te doden. Voordat hij zo serieus werd, was hij een vrolijke jongen met een konijnenpootje aan zijn riem, dat volgens hem geluk bracht; hij kon de leukste spelletjes verzinnen als ik me verveelde. We maakten zelf inkt door bloemen fijn te malen met een steen en er wat water bij te gieten, en het dan met onze vingers door te roeren. We dansten op de muziek van de kartonnen elpees die we uit cornflakes dozen knipten. En soms deden we alsof we de geheime documenten stalen uit papa’s koffertje. We bliezen gebouwen op en verzonnen de ergste wapens.
Zonder mijn broer kon ik er alleen maar aan denken hoe warm het was, en hoe vervelend ik het vond om gekieteld te worden, zelfs door het gras. Ik bleef zo lang ik kon op het bloedhete terras staan, tot ik verslagen terug naar binnen ging en op de handdoek ging zitten.
Ik staarde een tijd naar het televisietoestel, ook al was het niet aan. Wij hadden thuis geen televisie, in elk geval niet een die het deed. Mijn vader had ooit een bouwpakket voor een tv gekocht en een mooie houten kast gemaakt, maar de elektronica die daarin moest, was wat ingewikkelder. We zagen alleen een beeld met veel sneeuw en strepen die over het scherm liepen, maar toen hij opnieuw begon en alles er nog eens uit haalde en het er weer in stopte, hielp dat niet veel. Hij concludeerde dat het ding niet goed was en gaf het op, en we gebruikten de tv alleen nog om er spullen op te zetten. Een paar vaders uit de buurt maakten er grapjes over: ‘Hoe kun je nu een raket de lucht in schieten als je nog niet eens een bouwpakket van een tv in elkaar kunt zetten?’
Anne poetste de toch al brandschone kamer en neuriede intussen mee met de vioolmuziek. Ze stofte een verzameling vingerhoedjes af en zette ze in een keurige cirkel neer. Toen het laatste vingerhoedje op zijn plaats stond, zei ze: ‘Ik doe dit om je vader een plezier te doen. Ik hoop dat je het niet op mij gaat afreageren.’
Ik geloof niet dat ze een antwoord van me verwachtte. Ze wilde het alleen maar even gezegd hebben. Ze zette de tv aan, en zelfs voordat er een beeld op het scherm verscheen, hoorde ik een echtpaar dat heel traag met elkaar praatte, met orgelmuziek op de achtergrond. Toen verscheen er een chique woonkamer op het scherm, niet in kleur of zwart-wit, maar met allerlei grijstinten en zo nu en dan een roze-met-groene band die over het scherm liep. Toch vond ik het leuk om me voor te stellen dat ik in die kamer was in plaats van hier bij Anne. Maar het allerleukste vond ik de reclamespotjes waarop bekende taferelen van de vliegbasis te zien waren: de hangars, de uniformen, en de close-ups van de Amerikaanse vlag.
Later die avond schoot haar opeens te binnen dat mijn koffer nog in de achterbak van de auto lag, en ze bracht hem naar de slaapkamer, waar ik een week zou logeren. Hoewel ik nog steeds een pyjama aanhad, wilde ze toch per se dat ik een schone zou aantrekken.
Toen ze me alleen had gelaten in de kamer, deed ik de koffer open en zag ik dat papa twee rollen snoep en het deel van de encyclopedie met de letter H met foto’s van alle hondenrassen voor me had ingepakt. Daaronder lagen mijn kleren, die roken naar thuis. Ik hield ze tegen mijn gezicht en drukte ze tegen mijn buik, maar dat maakte mijn verdriet niet minder groot.
Tegen de tijd dat Anne bij me kwam kijken, lag ik in bed met een armvol kleren tegen me aan. Ze boog zich over me heen om welterusten te zeggen, maar ik deed alsof ik sliep.
Mijn hoofd zat vol met de beelden van die dag: de cactussen langs de kilometerslange weg, de beschilderde vingerhoedjes, de man in de winkel die met zijn vinger langs zijn slaap draaide, de televisie met de grijze Amerikaanse vlag met de groene en roze strepen. Een week. Een lange week, maar dan mocht ik weer naar mijn familie.
Ik probeerde me voor te stellen dat mijn moeder naast me zat, dat ze Alice in Wonderland opensloeg bij het laatste hoofdstuk, terwijl ik met mijn vinger langs de robijnen op de beker streek en over de lijmresten waar er nog meer gezeten hadden. Ik probeerde me voor te stellen dat ik de warme drank door mijn lichaam voelde gaan, en dat zij vlak naast me zat, tot ik in slaap viel. Maar toen ik mijn ogen dichtdeed, zag ik alleen dat we elkaar riepen, en dat we steeds verder van elkaar verwijderd raakten.
Het kwam vooral door de abruptheid van het afscheid van mijn moeder dat ik zo in de war was geraakt: het ene moment lag ik nog warm en slaperig naast haar en het volgende moment was vol verwarring en haast. Toen ik wakker werd in een vreemd bed, had ik hetzelfde gedesoriënteerde gevoel, alsof ik weggerukt was uit mijn bekende en vertrouwde omgeving.
Mijn nek deed pijn en er zaten vouwen op mijn armen en benen door de berg kleren waarmee ik onder de dekens had geslapen. Ik deed de deur open en liep de vioolmuziek tegemoet.
‘Jij bent ook geen gemakkelijke slaper,’ zei Anne. Ze dronk thee en nam bij elk slokje een andere vitaminepil.
‘Mama stopt me meestal in.’
‘Dat kan ik nu toch doen?’
Ik schudde mijn hoofd zo heftig dat ik weer hoofdpijn begon te krijgen.
‘Oké, oké, rustig maar. Ga maar zitten, dan maak ik een ontbijt voor je.’
Ze zette een dampende kom voor me neer met iets klonterigs erin dat op tapioca leek, maar niet zoet rook. Toen ze haar handen ging wassen bij de gootsteen, pakte ik de snoepjes die papa me had meegegeven en propte ze in mijn mond.
‘Wil je iets warms te drinken?’ vroeg ze. Ze nam nog een slok van haar thee.
‘Mwah,’ zei ik. Ik probeerde de snoepjes in mijn mond te houden, maar niet tegen mijn tanden te laten tikken.
‘O, heb je mijn pap geprobeerd? Vind je het lekker? Ik heb er dadels en walnoten doorheen gedaan.’
Ze pelde een mandarijn en stopte partje voor partje in haar mond. ‘Ze zullen vanavond wel bij het nieuwe huis aankomen, denk ik,’ zei ze. ‘Dus dan zullen ze wel iets van zich laten horen.’
Ze lachte, at het laatste partje op en gooide de schil in de afvalverwerker. Door dit bericht en het effect van het snoep klaarde mijn humeur op. Ik ging stilletjes achter haar staan en tikte op haar schouder. Ze schrok en zette de schakelaar uit, waarna het lawaai van het apparaat ophield.
‘Heb je soms geen zin om je arm daarin te stoppen en hem te laten fijnmalen?’ vroeg ik giechelend.
‘Tillie! Hoe kun je zoiets nou zeggen? Wat een afschuwelijk idee!’
De rest van de ochtend zat ik op de handdoek. Ik schaamde me en ik was kwaad. En ik wachtte tot de telefoon eindelijk ging.
Toen ik de volgende dag wakker werd, had ik erg met mezelf te doen. Mijn snoep was op en ik had geen zin in een ‘gezond’ ontbijt. In de kamer was Anne bezig om de was op te vouwen.
‘Zijn dat mijn kleren?’ vroeg ik.
‘Ze lagen onder je deken toen ik gisteren keek of je al sliep.’
‘Maar die zijn van mij!’
‘Ja, tuurlijk, Tillie, rustig maar. Ik heb ze alleen even gewassen.’
Ik greep een armvol kleren en stormde ermee naar de slaapkamer. Toen ik mijn neus erin drukte, was er niets meer over van de geur van mama en van thuis. Ze roken alleen maar naar waspoeder. Ik greep de verpeste kleren en smeet ze gillend door de kamer.
Toen Anne op mijn kamer kwam, lag ik languit op mijn buik op het bed. Ik was woedend dat Phil dat hele eind in de auto mocht zitten bij mama. Ik stelde me voor dat hij achter haar zat en luisterde terwijl zij zong. Als ze er waren, mocht hij als eerste mama helpen met boeken in de kast zetten en de kamer gezellig maken met kussens en haar poppen met knoopogen.
‘Tillie, ik wilde alleen maar helpen. Ik wilde je niet van streek maken, maar ik accepteer niet dat jij je hier zo gedraagt.’ Ze legde haar hand op mijn schouder. ‘Luister je wel?’
‘Wanneer mag ik nou naar huis?’ jammerde ik in het kussen.
‘Nog maar een paar dagen,’ zei ze. ‘Ik heb gisteravond je vader gesproken.’
Ik draaide me om, zodat ik haar beter kon horen. En zodat ik haar hand van me af kon duwen.
‘Jullie krijgen een heel groot huis met een prachtige tuin en een zwembad. De school is vlakbij, dus daar kun je lopend of op de fiets naartoe.’
Toen ze dit vertelde, raakte ze mijn haar aan; ze streelde het, tot ik haar handen wegduwde.
De daaropvolgende dagen waren een marteling. Ik was niet aan zoveel rust gewend: Annes zachte stem, haar stille manier van opruimen, en dan die zeurderige vioolmuziek. Als de muziek aanzwol – dat vond ik het leukst, want dan kreeg ik het griezelige gevoel dat ik werd beslopen – zette zij het geluid juist zachter. Elke dag liep Anne met een kop thee van de ene kamer naar de andere, zoals ik met mijn encyclopedie van de ene kamer naar de andere liep. Na een tijdje gingen de dagen zo op elkaar lijken dat ik niet meer kon nagaan of de dag waarop ik mama zou terugzien eindelijk dichterbij kwam.
Ik miste haar: de harde muziek, haar stemming, die telkens weer een verrassing was, haar kleurige armbanden, zelfs haar tranen. Ik miste het springen op de bank en het snoepen van een pak mergpijpjes. Ik miste het om op mezelf aangewezen zijn, als ik uitdagingen voor mezelf verzon, zoals mijn tong tussen de spijlen van een elektrische ventilator steken, of mijn arm in een gat in de grond stoppen en proberen het dier te voelen dat dat gat gegraven had.
Toen ze mijn kamer binnenkwam om te vragen of ik kwam ontbijten, vroeg ik: ‘Hoe lang duurt het nog? Zal ik vast gaan inpakken?’
Anne keek heel ernstig en ze gaf niet meteen antwoord. ‘Je vader heeft meer tijd nodig,’ zei ze eindelijk. ‘Je moet nog een week blijven.’
‘Nee!’ Ik probeerde haar te slaan, met beide handen, maar ze deed een stap naar achteren zodat ik haar niet kon raken.
‘Zo lang is dat niet,’ zei ze, terwijl ze mijn polsen vastgreep. ‘Het is vast zo voorbij.’
‘Zeg dat niet!’ riep ik. Ik probeerde haar van me af te slaan, maar ze bleef me stevig vasthouden, en bovendien voelden mijn armen loodzwaar.
‘Het is gewoon niet anders,’ zei ze.
Iets in haar stem maakte dat ik haar hand niet wegduwde toen ze die op mijn rug legde, want ik kreeg opeens het gevoel dat er thuis iets helemaal mis was.
‘Het is allemaal nogal ingewikkeld,’ zei Anne, die maar door bleef praten, alsof ze me geen ruimte wilde geven om na te denken, zodat ik zou vergeten dat ik zo van streek was. ‘Als je verhuist, zijn er altijd heel veel onverwachte dingen. Je moet zorgen dat het gas en licht en het water aangesloten wordt, de telefoon, de kabel. Er zijn vaak dingen die gerepareerd moeten worden. Er zijn echt heel veel dingen die moeten worden geregeld.’ Toen ik begon te trillen, over mijn hele lichaam, zweeg ze eindelijk. ‘O, Tillie, ik snap best dat je teleurgesteld bent.’
En dat was ze zelf ook. Ik merkte elke dag dat ze haar huis graag weer voor zichzelf wilde hebben. Ze wilde de handdoek van de bank, ze wilde naar haar favoriete televisieprogramma’s kijken zonder mijn ongeduldige gekreun, ze wilde haar gewone leventje terug zoals het was voordat ik opeens op het toneel verscheen. Als ik haar telefoongesprekken afluisterde, omdat ik hoopte dat er nieuws was over thuis, hoorde ik telkens weer over vrienden met wie ze wilde afspreken, en over werk dat ze beloofde in te halen ‘zodra ze weg is’.
Ze deed wel haar best om mijn verblijf wat leuker te maken: ze maakte driehoekige sandwiches, ze deed schuim in mijn bad, en ze bood aan om iets aan mijn haar te doen. ’s Avonds probeerde ze me in te stoppen, maar ik duwde de deken van me af en draaide me om. Anne was niet degene die ik wilde.