34
De truc met de munten
In die dagen en nachten vol geruzie zocht ik geen toenadering tot mijn moeder. Soms moest ik in dezelfde kamer zijn als zij, tijdens de pijnlijk zwijgzame maaltijden, of als ik een papier voor school moest zoeken, maar als ze naar me toe kwam, draaide ik me om. Dat leek ze te accepteren als haar straf.
Ik dwaalde door ons grote huis zoals ik ook had gedaan op de eerste dag dat ik hier kwam, hopeloos op zoek naar wat ik was kwijtgeraakt. Ik liep kamers in en uit waarin ik nooit had gespeeld, omdat ze koud en leeg waren. Ik liep de trap op en af, bij hun ruzie vandaan.
Ik zag mijn broer bijna nooit; ik zag alleen de sporen die hij achterliet – de wc-bril die omhoogstond, een pak melk op het aanrecht – en toen ik de voordeur opendeed en het geluid van grasmaaiers en transistorradio’s van de buren hoorde, zag ik een emmer met rivierwater op de veranda staan.
Opeens stond Phil achter me in de deuropening. Hij was vlak achter me aan gekomen. ‘Ik heb dit op je kamer gevonden,’ zei hij, terwijl hij een handvol zilveren dollars liet zien die ik van hem had gestolen.
‘Wat deed je op mijn kamer?’ Een echt excuus kreeg hij niet van me; hij mocht al blij zijn dat ik nog tegen hem praatte. Ik sprong van de veranda op een dikke graspol.
‘Dacht je nou echt dat je met haar kon weglopen?’ vroeg hij, terwijl hij de munten in zijn zak liet glijden. ‘Met minder dan twintig dollar?’
‘Weet ik niet.’ Ik voelde dat mijn gezicht verkrampte, dus ik draaide me om. ‘Ik wilde haar gewoon graag elke dag zien.’
‘Nou, dan is je wens uitgekomen.’ Hij liep het grasveld op.
‘Wat kan jou dat schelen? Misschien wist jij best dat ze in die kamer opgesloten zat, maar heb je het aan niemand verteld.’
Hij duwde met de neus van zijn schoen tegen mijn knieholte. Toen mijn benen naar voren klapten, probeerde ik niet mijn evenwicht te bewaren, maar liet ik me languit in het hoge gras vallen.
‘Ik wist echt niet dat ze daar in die kamer was,’ zei hij. ‘Eerst dacht ik dat ze naar het ziekenhuis was. Maar dat was ook niet logisch, omdat we nooit bij haar op bezoek gingen. Later dacht ik gewoon dat ze was weggelopen.’
‘Ik snap niet dat je haar helemaal niet miste.’
Hij ging naast me zitten en plukte handenvol gras. ‘Toen wij wegreden bij ons vorige huis, dreigde mama aldoor dat ze het portier zou opendoen en uit de auto zou springen als ze op de snelweg waren. Het lukte papa niet om haar tot bedaren te brengen.’
Daar kwam dat verhaal weer, dat hij al zo vaak had verteld. Ik onderbrak hem deze keer niet, maar ging op mijn zij liggen.
‘We stopten bij een motel, maar ze wilde niet uitstappen. Ze bleef in de auto zitten, vlak voor onze kamer. Ik was bang dat ze gek geworden was. Maar wat ik vooral dacht was: Ik ben niet genoeg. Ik ben niet belangrijk genoeg voor haar, daarom gaat ze niet naar binnen.’
Dat was iets wat mijn broer en ik met elkaar gemeen hadden: dat rotgevoel dat wat onze moeder zo verdrietig maakte sterker was dan haar liefde voor ons, en sterker dan haar verlangen om er voor ons te zijn als we haar nodig hadden.
‘Ik werd die nacht in dat motel vaak wakker, en dan keek ik door het raam naar haar,’ zei hij. Ik ging op mijn rug liggen en keek naar de overdrijvende wolken. ‘Ze was nog steeds wakker, maar ze bewoog helemaal niet, dus na een tijd liep ik naar de auto en zwaaide ik met mijn hand voor haar gezicht. Haar ogen waren leeg, net als de ogen van een pop. Ik wou dat ik was vergeten hoe ze er toen uitzag. Ik rende terug naar het motel, maar ik was vergeten dat de deur vanzelf in het slot viel. Ik wist dat papa vast kwaad zou worden als ik aanklopte.’
Meer vertelde hij niet. Hij plukte nog meer gras, totdat we opeens merkten dat we helemaal geen geluiden meer hoorden. De grasmaaiers, de tuinslangen en de radio’s zwegen plotseling; we hoorden alleen nog een heel zacht gerinkel van belletjes.
‘Eh… er staat een zwart meisje in onze tuin,’ zei Phil, die overeind kwam.
Ik draaide me om en steunde op mijn ellebogen, en keek net als de hele buurt naar Shirl, die buiten adem was en haar handen in haar zij zette.
‘Waarom ben je niet op de repetitie?’ vroeg ze. ‘Alwéér niet? Mevrouw Newkirk heeft je geprobeerd te bellen, maar er werd niet opgenomen, daarom heeft ze mij hierheen gestuurd om je op te halen.’
Ik kon me vaag herinneren dat mijn broer me de heuvel naar school op gestuurd had en me geld voor het eten in mijn handen had geduwd, maar ik wist niet meer hoe vaak dat gebeurd was. Ik had helemaal niet meer aan de musical gedacht.
‘Ik heb de telefoon niet gehoord,’ zei ik. Ik ging staan en klopte het gras van mijn benen.
‘Ik dacht dat je misschien in jullie zwembad aan het zwemmen was,’ zei ze. De belletjes rinkelden ongeduldig. ‘Kom mee, we moeten meteen terug.’
‘Ik kan niet.’
Ik zag dat ze een bepaalde blik in haar ogen en een trekje om haar mond kreeg die ik ook bij haar oma en haar moeder had gezien. Opeens keek ze naar Phil, die probeerde te zien waar dat belgerinkel toch vandaan kwam, en vroeg aan hem: ‘Heb ik iets van je aan?’
Het leek alsof we ruzie stonden te maken, al wist ik niet eens wie er was begonnen. Ik werd er zenuwachtig van.
‘Hé,’ zei ze, nog steeds tegen Phil. ‘Ben jij niet die jongen met die metalen tand?’
‘Mijn broer heeft helemaal geen metalen tand,’ zei ik.
‘Dan heeft hij zeker een dubbelganger.’ Ze ging op haar andere been staan.
‘Moet je niet weg?’ vroeg ik. Ik trok mijn gymschoen uit en liet er een steentje uit rollen. ‘Ik heb het een beetje druk vandaag, sorry.’
‘Maakt mij niks uit, hoor,’ zei ze. ‘Het was trouwens ook niet mijn idee om je te gaan halen.’
Ze ging weer terug naar school, zonder om te kijken en te zwaaien. Ik dacht dat het met onze vriendschap wel net zo zou gaan als toen met Hope. Na een tijdje zouden we vreemden voor elkaar zijn.
Ik installeerde mezelf op het trapje voor het huis en voelde een steek door mijn hart gaan omdat ze wegging. Maar na een tijdje deed het geen pijn meer. Ik merkte dat ik dit heel goed kon: mijn gevoelens wegstoppen in kleine doosjes en die stevig dichtdoen. Ik stelde me voor dat er rijen dozen waren, zoals de planken vol dozen in een schoenenwinkel. Op die manier kon ik vriendinnen zijn met Shirl en toch lachen om grappen waar het woord in voorkwam dat ik nooit mocht zeggen. Alles paste tegelijk in mijn binnenste, maar op verschillende plekken.
Phil stond op de onderste tree. ‘Die is wel brutaal, zeg.’
Toen Shirl de hoek om was, begonnen de grasmaaiers, radio’s en tuinslangen weer, maar Phil bleef met een grijns de straat in kijken. Toen trok hij opeens zijn schouders op en sloeg zijn hand voor zijn neus. ‘Dat komt door al dat gemaaide gras,’ zei hij. En met een nepnies viel er een zilveren dollar uit zijn hand.
Ik lachte, maar dat kon ik niet lang volhouden. We hoorden allebei dat mama binnen weer begon te huilen.
‘Nou, ik heb het tenminste geprobeerd,’ zei hij. Hij raapte de dollar op en stopte hem in zijn zak. ‘Ik ga ervandoor. Zin om mee te gaan?’
‘Ik blijf,’ zei ik, terwijl ik de hordeur opendeed.
‘Zelf weten.’ Even later hoorde ik de wieltjes van zijn skateboard de straat uit rijden.
‘Misschien heb ik het wel helemaal verkeerd aangepakt,’ hoorde ik papa achter de deur zeggen, ‘maar ik heb mijn uiterste best gedaan.’
Ik deed de klep van de brievenbus open. Het was nu bijna afgelopen. Dat hoorde je aan hun doodvermoeide stemmen. En ik vroeg me af welk woord een einde zou maken aan het geruzie en aan hun huwelijk.
Ik hield mijn gezicht dichter bij de deur. ‘Je zei dat het beter zou gaan als ik je niet telkens stoorde en je met rust liet, maar dat was een afschuwelijke oplossing,’ zei hij. ‘Wij hadden je nodig.’
‘Ik wist niet dat je me terug wilde.’
‘Natuurlijk wel. Wij allemaal. Maar soms is het net alsof je er nauwelijks bent, Mara. Ik snap gewoon niet waarom het je zoveel kost om alleen maar bij ons te zijn.’
Mama begon zo hard te huilen dat ze haast geen adem meer kon halen. ‘Ik wilde net als die andere moeders zijn die het leuk vinden om koekjes te bakken,’ zei ze met horten en stoten. ‘Die spelletjes spelen en de hele dag in de speeltuin zitten. Ik schaam me zo dat ze mij als moeder hebben gekregen. Ik ben weggegaan omdat ik dacht dat ze dan beter af waren.’
Ze barstte weer in snikken uit. Papa zei: ‘Ik weet gewoon niet wat ik moet doen, Mara, ik weet het echt niet.’
Ik beet op mijn wang tot ik bloed proefde. Toen ik mijn ogen dichtdeed, kon ik het beeld niet uit mijn hoofd krijgen van mama die de knopjes aan de binnenkant van de autoportieren dichtdrukte. Terwijl ik daar stond, zat me iets dwars, een vraag die Hope me heel lang geleden had gesteld: ‘Wie zou jouw moeder nou willen opsluiten in een kast?’ Nu wist ik het antwoord. Mijn vader had haar daar helemaal niet opgesloten. Mama had die kamer zelf uitgekozen en ze had de deur open kunnen doen wanneer ze maar wilde. Ze werd niet gevangen gehouden, ze verborg zich voor ons.
Ik had zoveel risico genomen om bij haar te zijn, ik was avond aan avond die donkere trap af gegaan, helemaal in mijn eentje. Nu begreep ik waarom ze nooit eens diezelfde trap op was gegaan om mij te zoeken.
Ik zat met mijn gezicht tegen de brievenbus geklemd, ik weet niet meer hoe lang, tot het opeens tot me doordrong dat de ruzie voorbij was, en dat er alleen nog een afdruk op mijn voorhoofd zat en er een griezelige stilte hing. Ik deed zachtjes de deur open en sloop dichter naar de slaapkamer. Met een angstig voorgevoel keek ik om het hoekje van de deur en ik zag dat mijn vader haar vasthield.
‘Ik kan het niet in mijn eentje proberen. Het gaat gewoon niet meer,’ zei hij. ‘Jij moet het ook echt zelf willen.’
Ik wist niet of hij bedoelde dat hij het nog wel samen met haar wilde proberen, of dat hij dacht dat het haar niet meer zou lukken om het nog eens te proberen. In elk geval was één ding heel duidelijk: hij zou niet meer accepteren dat het zo bleef zoals het was.