6
Knopen
Mijn gekrijs verbaasde me zelf ook. Ik voelde een scherpe en een bonkende pijn: er zaten meer zenuwen in mijn kuit dan ik wist. Het voelde prettig om het uit te schreeuwen, om aan te wijzen waar het zo’n pijn deed; ik schreeuwde om mijn moeder en ik zag dat Anne zich verantwoordelijk voelde voor wat er was gebeurd. Ik hing in haar armen te brullen terwijl zij probeerde om me naar binnen te dragen, wat niet lukte.
‘Je moet echt proberen te lopen,’ zei ze. ‘Leun maar op mij.’
Ik strompelde naar binnen en liet me op de grond zakken. ‘Is het gebroken?’ snikte ik. Ik hoopte van wel, want ik had altijd al graag eens gips willen hebben.
‘Blijf zitten, ik ga ijs halen.’
Mijn been zwol zienderogen op en werd rood en grijzig. Na wat een eeuwigheid leek te duren kwam Anne terug met blokjes ijs die ze in een T-shirt gewikkeld had. Nu mocht ze me voor de verandering wel troosten.
‘Er is al een dokter onderweg,’ zei ze. Ze ging dicht tegen me aan zitten en hield het ijs op de plek waar de afdruk van het autoportier te zien was.
Telkens als ik weer begon te huilen, drukte ze op het ijs en brulde ik dat ik naar huis wilde.
Ik had gedacht dat er een ambulance met gillende sirenes aan zou komen rijden, maar er kwam alleen een gewone witte bestelwagen voorrijden, en Walter met de krulsnor stapte uit.
‘Ik hoor dat er misschien geamputeerd moet worden, dus ik heb mijn zaag maar vast meegenomen. Hij ligt in de auto.’ Over zijn schouder vroeg hij aan Anne wat er gebeurd was.
‘Ze stak gewoon haar been naar buiten terwijl ik net het portier dichtsloeg.’
‘Geen wonder dat haar moeder gek is geworden,’ zei hij.
‘Sst.’
Ik gilde het uit toen hij op het bot drukte. ‘Ik kan niet nadenken als je zoveel lawaai maakt, Tillie,’ zei hij, terwijl hij helemaal tot aan mijn enkel voelde. ‘Nee. Niet gebroken.’
‘Maar moet ze niet naar het ziekenhuis?’ vroeg Anne. ‘Ze heeft zoveel pijn!’
‘Ze krijgt een flinke blauwe plek,’ zei hij. ‘Meer niet. De rest is vooral hysterie.’
‘Net als haar moeder,’ fluisterde ze, maar niet zacht genoeg.
‘Niet vertroetelen, dat is mijn recept,’ zei Walter. ‘Moet ik dat voor je opschrijven?’
Anne grinnikte, en kuchte snel om dat niet te laten merken.
Op dat moment merkte ik dat mijn been lang niet zeer genoeg deed om te moeten blijven zitten. Ik stond langzaam op en liep naar buiten, waar het tot mijn opluchting nu alleen nog wat motregende. Ik liep door de tuin naar het veld met onkruid en cactussen, en ik was al halverwege toen ik eraan dacht dat ik moest strompelen.
‘Voorzichtig met dat been, Tillie!’ riep Walter me lachend na. ‘Anders moet mijn zaag er alsnog aan te pas komen!’
Ik zag een paadje en liep het veld in, tussen het hoge onkruid dat tegen mijn benen streek, en door de modder waar ik op mijn sandalen in wegzakte. Maar ik liep door. Ik zag een gat in de grond en stampte erop.
‘Kijk maar uit. Straks kruipt er nog iets uit dat gat om je te bijten.’
Ik draaide me om. Daar stond de dokter, op nog geen meter afstand. ‘Ik zie dat het met je been al een stuk beter gaat,’ zei hij.
Ik stampte nog eens naast het gat op de grond, maar ik werd opeens bang en deed een stap naar achteren, en toen nog een.
Hij begon te lachen, tevreden dat hij me bang had gemaakt. Toen zei hij: ‘Ga eens zitten, Tillie.’
‘Je bent toch al doorweekt. Ga zitten, dan kunnen we even praten.’
Ik ging op een grote steen zitten en hij op een andere, iets verderop. Hij schudde een sigaret uit een pakje.
‘Dat is slecht voor de gezondheid.’
‘Er zijn wel meer dingen slecht voor de gezondheid. Brutale meisjes, bijvoorbeeld.’ Hij stak de sigaret onder zijn snor tussen zijn lippen en hield er een vlammetje bij. ‘Anne is veel te aardig om dit te zeggen, dus zeg ik het maar. Jij bent echt heel lastig. Ik zou je persoonlijk allang de deur uit hebben gezet, maar Anne heeft je vader beloofd om voor je te zorgen, dus dat doet ze ook. Ze heeft er heel wat voor opgeofferd om het jou hier zo prettig mogelijk te maken, maar jij bent alleen maar ondankbaar.’
Hij strekte zijn benen en raakte bijna de steen waar ik op zat.
‘Heb je helemaal niks te zeggen?’ vroeg hij.
‘U vroeg me toch niks?’
Hij nam een trekje van zijn sigaret en tikte hem af tegen zijn schoen, zodat de as op de grond viel. ‘Weet je wat ik leuk aan jou vind, Tillie? Dat er nog steeds hoop voor je is. Je zou nu terug naar dat huis kunnen lopen en tegen haar kunnen zeggen dat je een egoistische en ondankbare gast bent geweest.’ Hij reikte me zijn sigaret aan.
Ik stopte mijn handen onder mijn benen. ‘Ik mag niet roken.’
‘Misschien de volgende keer.’
Ik snoof de rook op en vroeg me af of ik dat ooit lekker zou gaan vinden. ‘Dus ergens tussen nu en morgen, als je in het vliegtuig zit, wil ik dat jij eens heel goed gaat nadenken of het niet verstandig is om wat minder vervelend te zijn.’
‘Mag ik morgen dan naar huis?’
‘Is dat het enige wat je hebt gehoord?’
‘Het enige belangrijke.’
‘Ik weet eigenlijk niet waarom ik net zei dat er nog hoop voor je is.’
‘Mag ik echt naar huis?’
‘Wat kun jij ontzettend slecht luisteren, Tillie.’
Ik keek hem stralend aan en ik had opeens spijt dat ik die sigaret niet toch van hem had aangenomen.
De volgende ochtend was de modder veranderd in een harde korst. Ik ging naar buiten en liep over de harde grond, in gedachten al in het nieuwe huis. Ik was benieuwd hoe het eruit zou zien als we onze vertrouwde dingen hadden opgehangen, mama’s poppen hadden neergezet, en mama onze favoriete elpees draaide – zo hard dat ik het vanbinnen voelde bonzen.
‘Wat ben jij vroeg op,’ zei Anne toen ze naar buiten kwam. ‘En ook al aangekleed, zie ik. Maar ik ben bang dat je het zo wel een beetje koud zult krijgen in het vliegtuig.’ Ze keek naar mijn benen, maar vooral naar de bont en blauwe plek: ik wist dat ze liever wilde dat ik die bedekte.
‘Deze heeft mama voor me gemaakt,’ zei ik. Ik streek mijn rokje glad. Eigenlijk was het een korte broek met een flap aan de voorkant, waar mama een robijn op geborduurd had.
‘Goed dan. Maar we moeten je wel een beetje opdoffen voordat je vertrekt. Wil je deze even door je haar halen?’ Ze gaf me een kam. ‘Ik wil niet dat je vader denkt dat ik niet goed voor je heb gezorgd.’
Mama wist wel dat je voorzichtig vanaf de onderkant moest beginnen met kammen, maar sinds ze niet meer uit bed kwam, was papa dat gaan doen. Hij maakte de vlechten nooit strak genoeg en de elastiekjes aan de uiteinden zaten altijd te los. Ik had nooit zelf iets aan mijn haar gedaan. Ik begon te kammen, maar de kam raakte meteen vast in een knoop.
‘Laat mij maar even,’ zei ze. Ik voelde niets; ze stond alleen maar naar mijn haar te kijken en had kennelijk geen idee waar ze moest beginnen. Na een tijdje ging ze zonder iets te zeggen naar binnen. Ik was blij dat ik nog heel even alleen was. Ik voelde de zon op mijn hoofd en dacht eraan hoe het zou zijn om mama terug te zien en op haar af te rennen.
‘Niet bewegen,’ zei Anne.
Ze was weer naar buiten gekomen met een schaar. Ze ging achter me zitten, met haar benen tegen mijn zijden, en begon te knippen. Ik bleef verstijfd van schrik zitten terwijl er lokken van wel tien centimeter op de grond dwarrelden. Toen ze klaar was, kamde ze zonder moeite door mijn haar. Ik kreeg het stikheet.
‘Veel beter,’ zei ze.
Ik drukte mijn handen tegen mijn buik en boog voorover.
‘Tillie? Tillie, wat is er?’
‘Dat deed je omdat je me niet mag,’ zei ik, met mijn gezicht tegen mijn knieën gedrukt.
‘Hoe kom je daar nu toch bij?’ vroeg ze.
‘Dat heeft de dokter tegen me gezegd.’
‘Heeft Walter dat tegen je gezegd?’
Ik knikte. Tranen en snottebellen drupten langs mijn benen.
‘Nou, dat is helemaal niet zo,’ zei ze. ‘Kom op, ga eens recht zitten.’
Ik ging rechtop zitten, maar met mijn gezicht van haar afgewend. Ik schaamde me omdat ik had laten merken dat het me iets kon schelen wat zij dacht.
‘Je haar zit echt heel leuk zo,’ zei ze. ‘Kom even mee naar binnen, dan kun je het zelf zien.’
Op de deur van de badkamer hing een grote spiegel. Ze ging achter me staan en deed mijn haar achter mijn oren. ‘Zie je wel? Ik zei het toch?’
‘Ik ben zo net een jongen.’
‘Welnee, dat vind ik helemaal niet,’ zei ze. ‘Ik dacht net dat we zo eigenlijk ongeveer hetzelfde kapsel hebben. En ik hoop dat je niet vindt dat ik ook op een jongen lijk.’
Ik trok een pruillip, maar bleef in de spiegel kijken omdat het nogal een mooie pruillip was. Ik stak mijn kin een stukje naar voren en zei: ‘Ik wil alleen maar naar huis.’
‘Vanavond ben je weer thuis. Ik hoop dat je tegen je vader zult zeggen hoe lekker het eten hier was. En dat je het zo leuk vond om in het bubbelbad te gaan.’
‘Ik laat hem mijn blauwe plek zien.’
‘Wacht, ik heb een idee,’ zei Anne. Ze legde haar hand op mijn schouder en trok me voor de spiegel vandaan. Ze liep naar de stereo en zette de violen harder. Toen stak ze een beetje onbeholpen haar armen naar me uit en zwaaide wat met haar heupen. ‘Kom eens, Tillie, laten we nog even met elkaar dansen voordat je gaat.’
Ik bleef stokstijf staan, maar ik vond het zo gênant voor haar dat ik het niet kon aanzien en mijn ogen dicht moest doen.
‘Misschien een andere keer dan maar,’ zei ze. Ze klopte me even op mijn schouder. ‘Kom, dan gaan we je spullen pakken.’
‘Ik wil gewoon alleen maar naar huis.’
De passagiers in de wachtruimte van het vliegveld lachten naar me toen ik langs ze hinkte, dus ik zwaaide naar ze.
‘Zal ik je boek pakken?’ vroeg Anne toen we een stoel hadden gevonden.
Ik schudde mijn hoofd. Ik zwaaide met mijn benen, kneep mijn handen dicht en spreidde mijn vingers, telkens opnieuw. Ik was zó opgewonden dat ik eindelijk naar huis mocht. Ik probeerde mijn haar over mijn schouders te laten vallen, maar daar was het nu te kort voor.
‘Ik kan bijna niet wachten tot ik mijn moeder weer terugzie.’
Ze fronste heel even haar wenkbrauwen. ‘Ik weet zeker dat je het vast heel goed zult doen, wat er ook gebeurt.’
‘Ik vertel haar meteen over mijn been.’
‘Het is alleen maar een blauwe plek, Tillie. Dat heeft de dokter zelf gezegd.’
Er kwam een stewardess naar mijn stoel die zich naar me vooroverboog. ‘Is dit de jongedame die vandaag met ons meevliegt?’
Anne deed het woord terwijl de stewardess me een flight wings opspelde.
‘Dus jij hebt nog nooit in een vliegtuig gezeten?’
Ik had wel een paar keer in de cockpit van gevechtsvliegtuigen gekeken, maar toen ik dat wilde zeggen was Anne me voor en zei dat dit mijn eerste keer was.
‘Het gaat vast prima,’ zei de stewardess.
‘Ja, dat denk ik ook,’ stemde Anne in. Ze stond voor me en omhelsde me even, waardoor ik tegen de ceintuur van haar jurk gedrukt werd. Pas toen, terwijl ik naar adem hapte en haar van me af probeerde te duwen, kreeg ik in de gaten dat ik alleen zou gaan vliegen.
Toen ze me losliet, zag ze de paniek in mijn ogen. ‘Je kunt het wel. Ik weet zeker dat jij alles aankunt, wat je ook op je pad zult tegenkomen.’
Iets aan die uitspraak verontrustte me, maar voordat ik kon vragen wat ze bedoelde, kneep de stewardess me in mijn hand en zei: ‘Je moet gewoon denken aan waar je naartoe gaat.’
Naar mijn moeder, met haar rode haar en haar waterige ogen. De gedachte dat zij aan de andere kant op me zou wachten hielp veel. Ik kon weer lachen en hinkte met mijn been met de blauwe plek door de tunnel die naar ons vliegtuig leidde. En achter me hoorde ik Anne roepen: ‘Hou op met dat gehink, er mankeert helemaal niets aan dat been!’