30

Verloren en gevonden

We liepen winkel in winkel uit, kochten T-shirts met opgedrukte decoraties, opklapbare spiegeltjes, armbanden met kralen, parfum, pepermuntjes en rouge waarvan we in de winkel al zagen dat de kleur te oranje was voor mama’s bleke huid. Alles wat ik aanwees, kocht ze; ze gaf de creditcard en tekende als Roy Harris.

Bij de kassa van de kledingwinkel, waar we met armenvol kleren stonden die we niet eens hadden gepast, draaide mama aan een carrousel met oorbellen, haalde er een handvol ringen en knopjes uit, en gaf ze aan de man achter de kassa.

‘Die staan je vast prachtig,’ zei ze.

‘Maar ik heb geen gaatjes.’

‘Wil je gaatjes?’

‘Ja! Ja, graag!’ Het leek me doodeng, maar ik zou de enige zijn in de klas met gaatjes in mijn oren, dus dat was het wel waard om een nietpistool tegen mijn oorlellen gedrukt te krijgen.

‘Mevrouw.’ De man achter de kassa hield een oorbel omhoog. ‘Hier is er maar één van.’

Mama legde haar hand op mijn rug. ‘Dan combineren we die wel met een andere, hè?’

Ik voelde dat ik ging blozen terwijl de man op mijn reactie wachtte.

Mama trommelde met haar vingers op mijn rug en fluisterde: ‘Jij wilt die mooie oorbel toch graag hebben?’ Ik knikte, zonder op te kijken.

Nadat ik op een kruk in het midden van het winkelcentrum had gezeten waar er met een vreselijke knal een gouden knopje in elke oorlel geschoten werd, gingen we even uitrusten in een restaurant, de Magic Pan. Ik legde de tassen op een lege stoel. De handvatten hadden roze strepen gemaakt aan de binnenkant van mijn vingers.

‘Ik ga even naar de wc om in de spiegel te kijken,’ zei ik tegen haar.

‘Hier,’ zei ze. Ze gooide me een T-shirt toe dat we net hadden gekocht, een geel stretchshirt met een afbeelding van het gezicht van Gloria Steinem erop. ‘Dan kun je dit vast aantrekken als je daar toch bent.’

Toen ik mijn nieuwe T-shirt aanhad en mijn zere oorlellen bekeek in de spiegel, was ik verbaasd dat ik mezelf bijna niet meer herkende. Waar ben ik? vroeg ik me af. Waar ben ik gebleven?

Ik liep terug naar ons tafeltje. Mama had spinaziepannenkoeken en koffie besteld. Ik had geen van beide ooit eerder gehad. We haalden het papiertje van de suikerklontjes en deden ze in de koffie. Ik pakte nog een klontje uit en stopte het in mijn mond.

‘Dit zijn me nog eens cadeaus, hè?’ Ze wees op de tassen onder en rond de tafel, die bijna geen plaats meer overlieten voor onze benen. ‘Voel je je nu beter?’

‘Ik geloof het wel.’ Ik wist het eigenlijk niet. Ik was te druk geweest om erover na te denken, hoewel de suiker wel een beetje hielp.

‘Ik vraag me af of je vader zijn vergaderingetje leuk vindt,’ zei ze. Ze trok een plastic bakje met koffiemelk open en goot het in haar koffie. Ik deed hetzelfde.

Op die vraag verwachtte ze volgens mij geen antwoord. Ik legde mijn handen om het kopje, net als mama. Ik had spijt dat ik er zoveel koffiemelk in had gedaan, want ik wilde eigenlijk de kleur van meneer Woodson. In plaats daarvan zag ik de grootmoeder van Shirl.

‘Heb ik je weleens iets verteld over toen we pas op de vliegbasis van Albuquerque waren komen wonen?’

Ik ging rechtop zitten, verbaasd dat ze over ons vorige huis wilde praten. Ik had dat onderwerp zorgvuldig vermeden, bang om iets te zeggen uit de tijd dat ze huilend op de grond had gelegen.

‘In dat huis rook het naar honden en sigaretten. We zetten alle ramen open om het goed te laten doorwaaien. Het was warm weer en je vader en ik liepen de straat in omdat we zin hadden in gemberbier. Phil droeg toen nog een luier en we liepen met hem over de stoep. Iedereen vond hem een leuke, schattige dreumes. Toen we thuiskwamen, was de stank weg, maar alles zat onder een laag rood stof.’

‘Dat weet ik nog.’ Ik zei het zo zacht dat ik mijn stem bijna niet herkende. ‘Dat rode stof zat altijd overal.’

Ik werd zenuwachtig van haar verhaal. Waarom vertelde ze dat nu? Waarom op een dag dat hij juist zo gemeen tegen haar had gedaan?

‘Ik begon te huilen,’ vertelde ze verder. ‘Ons nieuwe huis was helemaal vies en het was een heel werk om alles weer schoon te maken. Roy zei dat ik mijn gezicht moest gaan wassen, en ik schaamde me voor mijn tranen; ik ging snel naar de badkamer om te zien of mijn mascara was uitgelopen. Maar het was alleen een truc om mij te laten zien dat hij met zijn vinger “scheetje” op de spiegel had geschreven.’

‘Waarom?’

‘Op ons eerste afspraakje wilde hij me “schatje” noemen, maar hij was zo zenuwachtig dat hij dat per ongeluk verkeerd zei.’

‘Wat een leuk verhaal,’ zei ik, hoewel ik het ook een vreselijk verhaal vond, want de man in haar herinnering, de zenuwachtige man die zo zijn best deed om iets leuks te doen, bestond niet meer.

‘Door dat soort dingen hou je de moed erin,’ zei ze. ‘Anders is het leven niet meer dan een afschuwelijke roeitocht naar God.’

‘Dat is de titel van een van je boeken!’ zei ik, want dat herinnerde ik me.

‘Ja.’ Ze vond het anders altijd erg leuk om met mij over boeken te praten, maar nu keek ze heel afwezig.

We concentreerden ons allebei op onze spinaziepannenkoek, die ik voornamelijk in steeds kleinere stukjes sneed, omdat ik weer last kreeg van buikpijn. We keken bijna niet op van ons bord, tot de ober kwam om af te ruimen.

‘Een genoegen om u vandaag te mogen bedienen,’ zei hij, met een vriendelijke klank die haar stemming deed opklaren, ook al was het maar een klein beetje.

Toen ze de creditcard tevoorschijn haalde, kon ik het niet laten om me die man voor te stellen als vervanging voor mijn vader. Misschien is hij wel aardiger, dacht ik. Misschien zou hij wél met haar dansen.

‘Zullen we nu naar de boekwinkel gaan?’ vroeg ze nadat ze haar handtekening had gezet, ook al zag ze er zo moe uit als ik me voelde.

‘Oké. En dan hebben we wel genoeg gedaan voor vandaag,’ zei ik. Ik kreeg kromme tenen toen ik hoorde dat ik precies klonk als papa. Toen we opstonden, streek ik wat spinazie uit haar haar.

‘Vond je de koffie lekker?’ vroeg ze terwijl we tussen de tafeltjes door liepen, weer met al die tassen. Ik realiseerde me dat ik er niet eens van had geproefd.

Bij Waldenbooks zag mama De mystieke vrouw en ze gaf het aan me. ‘Ziezo, nu heb je zelf ook een exemplaar.’

Het omslag was glad en glanzend, niet zo fijn om vast te houden. ‘Weet je het zeker?’ vroeg ik. ‘Ik kan dat van jou toch wel lenen als ik erin wil lezen?’ Niet dat ik dat ooit van plan was.

‘Ik weet het heel zeker,’ zei ze. ‘Wil je misschien nog iets, nu we er toch zijn?’

Terwijl ik om me heen keek, zag ik een meisje met blond haar dat bij de ingang in een boekenrek keek. Pas toen ik de vrouw met één hand zag die bij haar kwam staan, wist ik zeker wie het was.

‘Weet je nog iets?’ vroeg mama nog eens.

Ik wees naar een stapel boeken van Ribsy en Ramona op de kinderafdeling. ‘Die vindt Hope leuk,’ zei ik.

‘Hope?’

Ik was heel nieuwsgierig naar de boeken die kinderen van mijn leeftijd lazen en waar Phil me over vertelde, boeken met woorden als ‘stom’ en ‘snotneus’ erin, maar niemand verwachtte nog dat ik zulke boeken las.

Bij de kassa sloeg ik in mijn nieuwe boek het lievelingshoofdstuk van mijn moeder op.‘Kijk nou eens!’ zei een mevrouw goedkeurend tegen me.

Mijn kaken deden pijn van een dag lang doen alsof ik lachte. Toen we in de glazen lift stapten, was ik bang dat als de deur openging, we nog meer moesten gaan shoppen.

‘Zullen we nu naar huis gaan?’ vroeg ik.

‘O. Oké, dat is goed.’

De tassen waren loodzwaar, maar ik had toch het gevoel dat het er minder waren. ‘Zijn we er niet een vergeten?’

Ze keek met een gehaaste blik naar wat we droegen en zuchtte. ‘Niks aan te doen.’ We hadden zo nonchalant gewinkeld dat we ons niet meer konden herinneren wat er in de ontbrekende tas zat, en we waren te moe om terug te lopen.

Het was koud in het winkelcentrum en ik zou willen dat ik mijn handen vrij had om me warm te wrijven. Toen we naar de uitgang liepen, hoorde ik iemand achter ons roepen. Mama liep door, maar ik keek om en zag Hope.

‘Ik dacht al dat jij het was,’ zei ze.

We stonden ieder aan een kant van een schuifdeur, die telkens met een klik dicht probeerde te gaan. De koude lucht blies tegen mijn knieën terwijl de vochtige lucht tegen de achterkant van mijn benen kwam.

‘Wat doe jij hier?’ vroeg ik.

‘Shoppen.’

‘Ik ook.’

De deuren zoemden en klikten weer. Ik schoof met mijn voet over de stoep en schopte tegen een stukje asfalt met de zijkant van mijn ene gymschoen, daarna met de andere.

‘Dat is mijn moeder,’ zei ik. Ik wees naar haar, en herinnerde me weer waarom ze elkaar nooit hadden ontmoet. Mijn moeder liep door naar de auto. Ik was bang dat ze zonder mij naar huis zou gaan als ik te lang bleef treuzelen.

Toen Hope niets zei, vroeg ik of ze een keer langs wilde komen. Maar toen ik het vroeg voelde ik al dat het te lang geleden was en dat we nooit meer bij elkaar zouden komen spelen. De vriendschap was voorgoed voorbij, misschien al heel lang, maar ik merkte het nu pas. Ik duwde mijn duimen door de lusjes van mijn broek. Ik voelde me warm en mijn benen jeukten.

Hope leunde een beetje op één been. Ze stak haar handen achter haar rug en zette ze daarna in haar zij. Daar stonden we, zonder iets tegen elkaar te zeggen, hoewel ik verwoed probeerde om iets te bedenken, want ik wilde nog niet doorlopen.

Na een tijdje kwam de eenhandige vrouw de hoek om en riep: ‘Hope, we moeten weg!’

Ik had het stompje nooit goed bekeken. Het was een soort beginnetje van een hand: een pols met drie bobbels waar vingers hadden kunnen zitten. Toen ik dat zag, was mijn fascinatie ervoor meteen verdwenen en mijn ogen dwaalden af naar het tasje van spijkerstof dat ze aan dezelfde arm droeg, en daarna naar haar gezicht, dat ik voor het eerst zag. Ze had sproeten.

‘Oké,’ zei Hope. En tegen mij zei ze: ‘Ik moet gaan.’

Ik wilde haar een hand geven en nog iets tegen haar zeggen, zodat het contact nog iets langer zou duren, maar dat leek me vreemd, meer iets voor jongens. ‘Nou, doei,’ zei ik. Ik draaide me langzaam om en liep naar mijn moeder. Ik moest rennen om haar in te halen.

‘Wie was dat?’ vroeg ze, zonder langzamer te gaan lopen.

‘Hope.’

‘Hmm.’ Ze lette vooral op de getallen op de muur.

‘Kever,’ hielp ik haar herinneren.

Toen we bij de auto waren, borgen we de tassen in de kofferbak. Toen ging ik voorin zitten en legde mijn wang tegen het koele raampje.

‘Hier,’ zei ze. Ze gaf me de allergrootste zak chips aan die ik ooit had gezien. ‘Neem hier maar wat van als je honger hebt.’

Ik was nog vol van het eten, maar ik maakte de zak toch open en nam wat chips, terwijl ik me intussen probeerde voor te stellen hoe Hopes kamer in haar nieuwe huis eruit zou zien. Lavendelkleurige muren, een sprei met ruches, een draagbare platenspeler op een klein tafeltje, en haar verzameling trollen. Ik stelde me voor dat we voor de spiegel zouden dansen en zingen, en hoe het zou zijn om weer eens zo te lachen.

Toen we door de parkeergarage reden, dacht ik aan de gekke reclameliedjes die we vaak zongen: ‘Mr. Bubble in the tubble…’ ‘My bologna has a first name…’ ‘Two all-beef patties, special sauce, lettuce, cheese…’

Mama reed de weg op. Ik at chips tot mijn verhemelte en mijn mondhoeken branderig aanvoelden. ‘Ongelofelijk dat ik Hope daar tegenkwam,’ zei ik.

Mama hoorde het niet. Ze had de radio aangezet en zong zacht mee met Debby Boone. Daarna zette ze een andere zender op met een liedje van Stevie Wonder. Ik trok mijn knieën op tot mijn borst en sloeg mijn armen eromheen. ‘Ik vond Hope zo klein,’ zei ik. Ik keek naar buiten. ‘Ik kan me helemaal niet herinneren dat ze zo klein was.’

Mijn spiegelbeeld in het glas – een verloren blik, een vettige mond met de ene mondhoek naar beneden – gaf weer hoe ik me sinds die ochtend voelde. Het was een hardnekkig verdriet dat ook weer met me naar huis zou gaan.

Toen we thuis waren, stapten we uit en pakten de tassen. We hadden verschrikkelijk veel gekocht; we konden het nauwelijks allemaal meekrijgen.

In de eetkamer zag ik dat de tafel nog gedekt was en dat er bij mijn stoel en die van mama een bord met koud eten stond. Ik was misselijk omdat ik zoveel chips had gegeten en ik wou dat ik had gewacht tot ik kon eten wat papa had klaargemaakt.

‘We verstoppen deze onder de tafel,’ zei mama.

‘Voor wie?’

‘Voor de grap. Als een spelletje.’ Ze knikte ten teken dat ik het eerst de woonkamer binnen moest gaan, dus dat deed ik, met de tassen achter mijn rug. Ik had geen moeite hoeven te doen, want er was niemand.

‘De kast,’ fluisterde ze. Ze haalde een paar dingen uit de tassen. ‘Verstop ze in de kast, daar is meer ruimte.’

Mama ging op haar stoel zitten en met een van de dingen die we hadden gekocht, onze Ronco Rhinestone & Stud Setter-machine, bevestigden we rijnstenen en klinknagels op het stugge nieuwe spijkerjasje dat ik had gekregen.

Ik deed de deur van de gangkast open, die al zo vol zat dat ik me afvroeg of ik hem ooit weer dicht zou krijgen. Om ruimte te maken moest ik stapels kleren en andere spullen aan de kant schuiven, en terwijl ik dat deed, hoorde ik iets vallen. Ik was bang dat er iets gebroken was, dus ik zocht op de grond tussen de kleren. Ik tilde een handdoek op, en een sjaal, en mijn hart begon te bonzen toen ik zag wat daar lag: een kleine, witte beker met een afgebroken oor en rondom opgeplakte robijnen.