5
Dingen met een H
Ik zat op de handdoek, ik verveelde me en voelde me niet op mijn gemak; ik ging telkens anders zitten en luisterde naar de regen. ‘Kijk eens aan, wat een keurige jongedame ben je zo,’ zei Anne toen ik eindelijk stilzat.
Tot mijn afgrijzen merkte ik dat ik na al dat gedraai en gewiebel per ongeluk heel truttig was gaan zitten, met mijn benen gekruist, de enkels bij elkaar en mijn handen gevouwen op schoot. Ik kreunde en ging op mijn buik liggen.
‘Voeten van de bank, graag.’
Twee weken duurden veel langer dan ik ooit had gedacht. Ik schoof mijn voeten van de bank af, maar bleef liggen, totdat Anne me op mijn schouder tikte. ‘Ik weet dat het buiten giet van de regen, maar we moeten echt even naar de winkel. De thee is op en we moeten wat fruit hebben.’
Toen ze de deur opendeed, sloeg er een regenvlaag naar binnen. ‘We moeten rennen!’ zei ze giechelend, alsof het heel grappig of spannend was om nat te regenen. Ze racete naar de auto en stapte in. Ik fronste mijn wenkbrauwen, pakte mijn boek en slenterde achter haar aan. De regen maakte mijn haar kletsnat en stroomde over mijn gezicht.
‘Wil je een handdoek?’ vroeg ze toen ik was ingestapt.
Ik gaf geen antwoord, maar sloot het portier en leunde ertegenaan.
‘Heb jij het niet vreselijk koud?’ Ze keek naar mijn korte broek en gehaakte poncho. ‘Wil je niet even een lange broek en een windjack aantrekken?’
Mijn antwoord bestond uit het voorzichtig omslaan van de bladzijde, zodat het natte papier niet scheurde.
Ze zuchtte gefrustreerd, startte de motor en trapte het gaspedaal in. Door de onweerswolken was het te donker om te lezen, maar ik kende de mooiste bladzijden toch bijna uit mijn hoofd. Ik had mijn lievelingshonden uitgekozen (de field spaniel en de Duitse staander draadhaar) en verdiepte me in allerlei andere dingen die met de letter H begonnen: hagedissen, hedera, Heracles, Hebron, hart- en vaatziekten, hiëroglyfen, hurktoilet, hydraulische druk.
De ruitenwissers zwiepten modderige regen over de voorruit heen en weer, en zo nu en dan veegde Anne de beslagen ruit droog met haar mouw. Tegen de tijd dat we bij de winkel waren, was de parkeerplaats, die niet bestraat was, veranderd in een modderpoel. Toen ik uitstapte, rukte de wind mijn poncho naar één kant.
‘Kijk eens, daar hebben we het vriendinnetje van Anne weer,’ zei de winkelierster toen we binnenkwamen.
‘Ik zei al dat het vandaag veel te koud is voor een korte broek, maar ze is koppig en eigenwijs,’ zei Anne.
‘Moet je horen wie het zegt,’ antwoordde de winkelierster lachend. En tegen mij zei ze: ‘Kom jij maar eens even mee.’
Ik liep achter haar aan.
‘Het verbaast me dat je hier nog steeds bent,’ zei ze.
Ik haalde mijn schouders op.
Ze gaf me een winkelschort. ‘Hier, trek maar aan. Je mag me helpen terwijl Anne de boodschappen doet.’
Ik deed de schort over mijn hoofd, hij viel tot op mijn enkels.
‘Kom mee,’ zei ze. ‘Doe mij maar gewoon na.’
Ik volgde haar op de hielen en bleef staan als zij bleef staan. Bij de kassa wees ze waar ik moest gaan staan, bij de inpaktafel.
‘Vandaag valt er niet veel te doen, behalve staan,’ zei ze.
Ik glimlachte en probeerde net zo professioneel te gaan staan als zij, met mijn handen op mijn heupen en mijn borst als een vogel naar voren; ik luisterde naar de muziek die door de winkel klonk en het geluid van Annes boodschappenkarretje in de gangpaden tussen de schappen.
‘Dus je houdt van dansen,’ zei ze.
Ik had niet gemerkt dat ik op de muziek bewoog en ik bleef weer stilstaan, tot ik zag dat ze naar me lachte en een klein dansje deed aan haar kant van de kassa. Ik lachte terug en draaide een pirouette, net als de Pips achter Gladys Knight. Zij kende hetzelfde pasje, en toen Anne een poosje later bij de kassa kwam, hadden we een compleet dansje.
‘Bedankt dat je even op haar hebt gelet,’ zei Anne.
‘Geen enkel probleem, ik vond het leuk.’
Anne perste haar lippen op elkaar. ‘Nou, dat is bij mij thuis wel anders. Ik doe erg mijn best, maar ze is… niet zo gemakkelijk.’
Ze smeet de boodschappen op de toonbank en rekende af. Buiten regende het nog harder; het water spoelde langs de ruiten van winkel.
Terwijl de winkelierster de boodschappen in twee tassen deed, vroeg ze: ‘Misschien is het handig als Tillie even hier blijft terwijl jij de auto voor de deur zet?’ En toen Anne naar buiten was gegaan, boog ze zich over de toonbank heen om mijn haar glad te strijken en zei: ‘Je bent een grote meid.’
Ik kreeg slappe knieën. Mijn moeder was de laatste die dat tegen me had gezegd, en die woorden hadden me pijn gedaan. Ik liep naar het raam, hoewel ik door de regen niets kon zien, en ik haakte mijn vingers door de gaten in mijn poncho.
Ik had het mezelf niet toegestaan om het te voelen, niet echt, maar toen ik weer in de auto zat, dacht ik terug aan die woorden, stelde ik me voor dat mijn moeder ze tegen me zei, en hoorde ik haar armbanden rinkelen terwijl ze mijn haar streelde. Toen we langzaam door de natte, modderige straten reden, kroop ik tegen het raampje en trok mijn knieën op tot mijn kin. Ik miste haar ontzettend.
‘Je zit helemaal te bibberen,’ zei Anne. ‘Ik wou dat je een lange broek en een jas had aangetrokken.’
Ik schopte keihard met mijn voet tegen het handschoenenkastje; het sprong open en er vielen wat papieren en een pakje zakdoekjes uit. Mijn teen deed pijn.
De enige reactie van Anne was een van haar diepe zuchten. Ze was ervan overtuigd dat ik degene was die onredelijk deed. Ik kon mijn vader al bijna horen zeggen dat ik aardig moest doen, dat ik gewoon stil moest blijven zitten in mijn natte poncho en niet moest zeuren. Toen het kleine gele huis in zicht kwam, zette ik me weer schrap voor de violen, en voor Anne met haar kopjes thee en haar tuttige lachje, maar ik kon bijna niet meer. Toen Anne uitstapte, schoof ik op naar haar kant, stak mijn been naar buiten en kneep mijn ogen dicht, terwijl het portier met een klap werd dichtgeslagen.