27
Appel
Mijn kussen was warm en vochtig. Ik draaide het om naar de koele kant en ging met mijn gezicht naar de muur liggen. Ik kon nog steeds niet slapen, dus ik trok mijn badjas aan en liep de trap af, eerst naar de begane grond, daarna nog een verdieping lager. Ik deed mijn ogen dicht en hield me vast aan de trapleuning, waardoor het precies zo voelde als vroeger, toen ik bang en verlangend door het donker liep, met mijn hart bonzend in mijn keel.
Ik wist wat ik deed, dat ik me alleen maar verbeeldde dat het net zo was als vroeger. Dat ik deed alsof ze daar nog steeds was, in dat blauwe licht, en dat we samen frisdrank zouden drinken en dat ze me boeken zou geven die nog warm waren van haar handen.
Ik hou heel veel van je. Ik luister altijd of ik je hoor.
Met mijn ogen dicht voelde ik met mijn voeten dat ik op de overloop was, waar de trap naar rechts ging en beneden eindigde bij de deur. Ik voelde langs de muur tot ik de koude metalen deurkruk vond. De deur was open, maar daar probeerde ik niet op te letten. Ik deed hem achter me dicht en liep op de tast naar mijn kant van de bank. Het was de eerste keer dat ik terug was in de geheime kamer na onze mislukte ontsnappingspoging.
‘Ik ben er, mama.’
Kijk maar eens in deze doos, misschien is er iets leuks voor je bij.
Als ik slaperig bleef en alleen terugdacht aan wat ik nog wist, was ze daar, aan haar kant van de bank, met een plastic zak vol make-up tussen ons in.
Ik draaide de dop van een lippenstift en stiftte mijn lippen, terwijl mama geamuseerd toekeek. Ze boog zich naar me toe met een tissue en veegde lippenstift af die naast mijn lippen terechtgekomen was. Toen wees ze aan dat ik mijn badjas verkeerd had dichtgeknoopt en maakte het in orde.
Zo beter.
Ik wreef over mijn mond en dacht aan de koele, gladde lippenstift. Ik knoopte mijn badjas open en dicht en probeerde er niet aan te denken dat ik hier alleen was. Telkens opnieuw liet ik haar mijn gezicht doen, mijn knopen. En toen ik slaperig werd, zei ik tegen haar: ‘Ik blijf vannacht hier slapen.’
Ik deed mijn badjas uit en vouwde die op, zodat ik mijn hoofd erop kon leggen en kon doen alsof het haar schoot was. Ik ging liggen en kamde mijn haar met mijn vingers.
‘Ik blijf vannacht hier. Mag dat? Ik ga hier slapen.’
Soms nam ik de wc-sleutel uit de klas mee, maar ging ik alleen even een eindje lopen. Als de gangen leeg waren, zigzagde ik van de ene muur naar de andere of probeerde ik alleen op de witte tegels te lopen. Als er niemand op de wc’s was, pakte ik een handvol papieren handdoekjes, maakte ze nat onder de kraan en gooide ze naar het plafond om te kijken of ze bleven plakken.
Vandaag liep ik alleen van de ene kant van de gang naar de andere. Ik dacht aan die ochtend, toen ik wakker was geworden in de kelder toen papa mij riep. Ik stond snel op voordat ik echt wakker was, kwaad omdat het erg koud was. Mijn nek deed pijn omdat mijn hoofd te hoog had gelegen, en ik wist even niet goed waar ik was. De geheime kamer was heel erg veranderd; ik zag niets wat me aan mama deed denken.
Ik begon door de gang te rennen, want ik wist niet meer hoe lang ik al uit de klas was. Als je te lang wegbleef met de wc-sleutel, mocht je de volgende keer niet meer de klas uit. Ik rende de gang door en opeens zag ik Phil. Ik ging langzamer lopen, zodat hij me niet zou zien en me niet zo kwaad zou aankijken. Tegenwoordig zag ik hem bijna nooit meer. Ik hoorde hem natuurlijk wel, voor school, als hij tegen de blikjes op zijn kamer schopte, en soms zag ik hem nog net wegduiken door het gat in een stuk gaas, want hij had een nieuwe route naar school ontdekt. Die was twee keer zo lang en je moest een heel eind door hoog onkruid en struikgewas, maar hij had er alles voor over om met rust gelaten te worden.
Vroeger zag ik mijn broer door de gang lopen terwijl hij met zijn ene hand langs de muur streek, maar nu liep hij altijd in het midden, met brede schouders door al dat gewichtheffen. Ik vroeg me af of iemand had gemerkt dat hij die zilveren tand niet meer had, want hij hield zijn mond altijd dicht en had een grimmige uitdrukking op zijn gezicht, maar je kon wel aan hem zien dat hij op een bepaalde manier sterker was geworden. Als er een groepje kinderen aankwam, ging hij niet opzij; dan moesten zij plaatsmaken.
Meneer Woodson stond bij de deur van het lokaal op me te wachten. ‘Was je verdwaald?’ vroeg hij. Hij nam de wc-sleutel aan en liep met me door de klas naar mijn tafeltje.
Het briefje dat hij voor me op de achterkant van mijn gedichten geschreven had, had ik op de muur naast mijn bed geplakt. Soms las ik het voor het slapengaan, om die dag wat minder akelig te laten eindigen.
‘Meneer Woodson,’ vroeg ik, ‘wanneer gaat u die appel opeten?’ Hij lag al anderhalve week op zijn bureau in de hitte en hij was lelijk geworden en een beetje scheefgezakt.
‘Die neem ik na school, Tillie, maar ga jij nu eerst maar eens zitten.’
Ik liep achter hem aan naar het bord, waar hij een rijtje woorden op schreef dat aan de rechterkant schuin naar beneden liep.
‘Ga alsjeblieft zitten,’ zei hij.
Maar ik wilde niet gaan zitten. Ik wilde naast hem staan terwijl hij mijn gedichten las en mijn appel at en vroeg waar ik een appel had gevonden die zo rood was. Ik wilde dat hij nog eens vertelde hoe Ed en Edna uit de kerker waren ontsnapt. Ik wilde dat hij wist welk televisieprogramma ik het leukst vond, wat mijn lievelingskleur was, en wat ik later wilde worden als ik oud genoeg was om met hem te trouwen.
Hij ging door met woorden op het bord schrijven, terwijl er iets wat net zo rood was als die appel in mijn borst brandde. En in plaats van terug te lopen naar mijn stoel kroop ik onder zijn bureau, waar ik de rest van de les bleef zitten. Hij negeerde me, totdat iedereen opstond toen het pauze was. Pas toen stak hij zijn hoofd onder de tafel en zei dat ik met de anderen mee kon gaan of de hele dag onder dat bureau kon blijven zitten. Dat ik dat zelf maar moest weten.
Ik koos een derde optie. Toen hij Shirl en mij alleen liet in de klas en met de anderen naar buiten ging, pakte ik de appel van zijn bureau. Ik nam hem mee naar de wc, waar ik eroverheen plaste terwijl Shirl de wacht hield, precies op de smiley aan de onderkant. Nadat ik de appel met een papieren handdoekje had afgedroogd, legde ik hem terug op zijn bureau. Shirl ging giechelend weer op haar plaats zitten. Ik keek met een ernstig gezicht strak voor me uit.
’s Middags liep ik stampvoetend naar huis, langs mijn moeder die op de bank lag te slapen, met dezelfde boeken opengeslagen bij dezelfde pagina’s, en ik liep door naar boven, naar mijn kamer. Daar haalde ik het briefje van meneer Woodson van de muur – ik stond mezelf niet toe om het te lezen of aan de waterverftekening te ruiken of de dikke rode stippen tegen mijn lippen te houden.
Alles deed pijn. Hetzelfde gevoel dat ik op mijn laatste verjaardagsfeestje had gehad, toen ik mama’s hoge hakken had aangetrokken, met papieren zakdoekjes in de tenen, zodat de schoenen pasten, en er telkens weer iemand belde om af te zeggen. Iedereen had een goed excuus, maar ik wist wat de werkelijke reden was dat ze niet kwamen: ze waren bang dat ik zou bijten.
Voordat ik van gedachten kon veranderen, liet ik het briefje met de geschilderde lieveheersbeestjes achter de kast glijden, waar ik er niet meer bij kon. Ik kon me er niet mee troosten, en ik kon het ook niet in stukken scheuren.
Daarna nam ik mijn spellingboek mee naar beneden en zette de televisie aan om te zien of mama wakker zou worden. ’s Middags waren er altijd vreselijk saaie series, waarin ze nog steeds hetzelfde gesprek leken te voeren als twee dagen daarvoor. De acteurs dreinden maar door, en ik keek in mijn boek, maar ik kon niets onthouden. Mama had intussen haar ogen opengedaan.
‘Een vriendin vroeg of ik bij haar kwam spelen,’ zei ik. ‘Mam? Mag ik een briefje dat ik na school met haar mee met de bus mag gaan?’
‘Oké.’ Ze wreef over haar voorhoofd, alsof ze hoofdpijn had gekregen van mijn stem. Ze voelde om zich heen naar iets om op te schrijven. ‘Wat moet erop staan?’
‘Dat ik mee mag met bus 14. Ze heet Shirl.’
Mama schreef op de achterkant van een envelop, scheurde het stuk waar ze op had geschreven eraf en gaf het aan mij.
‘Volgens mij moet je er nog een handtekening onder zetten,’ zei ik.
Ze pakte het briefje met een afwezige blik in haar ogen weer aan.
Terwijl ze het ondertekende, dacht ik aan meneer Woodson achter zijn bureau. Hij zei dat hij die appel na school op ging eten, en misschien hield hij hem nu wel vast om er een hap van te nemen, ook al was hij vast niet zo lekker als hij dacht. Helemaal niet zelfs.