1

Het huis met de blauwe deur

Ik werd een hele dag van school geschorst omdat ik weer had gebeten. Altijd als ik mijn tanden in een van mijn klasgenootjes zette, hield de juf op met de les en riep: ‘Tillie, Tillie!’ Dan volgde er een strijd, waarbij ze probeerde om de hand of arm uit mijn mond los te wrikken, maar ik hield vol en vocht door tot de laatste sliert spuug losliet, want ik vond het leuk om een afdruk achter te laten.

Hoewel ik die dag nergens naartoe kon, stond ik vroeg op en ging in mijn nachthemd voor onze voordeur zitten, met mijn knieën tegen elkaar en mijn blote voeten gebogen, zodat mijn benen het koude beton niet raakten. Aan de vlaggenstok werd de Amerikaanse vlag gehesen, die wapperde tegen de achtergrond van het bleekgrijze Sandia-gebergte in de verte, terwijl overal het licht aanging in de kleine, vierkante huizen van onze buurt, allemaal even groot en met keurig gemaaide gazons en vierkante bloemenborders onder de ramen aan de voorkant.

Korte tijd later kwamen de mannen fier en doelbewust uit de huizen, de een na de ander, in een fris blauw uniform of een camouflagepak, allemaal met hetzelfde kapsel en dezelfde bril. Sommigen, zoals mijn vader, hadden meer onderscheidingen dan anderen. Maar vanaf een afstand viel mij vooral de gelijkheid op.

Er zat iets muzikaals in het dichtslaan van de deuren en het starten van de auto’s, een duidelijke orde in het achteruit de oprit af rijden. Ik keek van de ene geopende garagedeur naar de andere en ik zag dat we allemaal fietsen hadden, zilverkleurige vuilnisbakken, handgrasmaaiers en grasharken. Het enige verschil was onze voordeur. Mijn moeder had die van ons hemelsblauw geverfd.

Daarna kwamen de kinderen naar buiten met hun broodtrommeltjes en schoolboeken; de meisjes in geruite of gebloemde jurkjes tot net boven de knie, de jongens in een spijkerbroek en geruite overhemden met korte mouwen. Toen ik een ander meisje uit de tweede klas herkende, met haar haar in twee staartjes, wachtte ik tot ze me daar zag zitten met mijn gezicht vol gele smileystickers.

Eerst leek het alsof ze langs me liep zonder me op te merken, maar op het laatste moment keek ze opzij en riep: ‘Jij hebt hondsdolheid!’

Ik grijnsde, waardoor de stickers aan mijn vel trokken. ‘Ik mag thuisblijven.’

Vlak achter haar kwam Mary Beth, met een enorme pleister met daaronder mijn tandafdrukken. De vorige dag had ik tijdens de les in de hoek moeten staan met mijn neus tegen de muur, terwijl zij zat te huilen en haar arm vasthield. Ik drukte mijn neus tegen dezelfde vlek op de muur als de vorige keer en luisterde naar het gejammer van Beth, het gefluister van haar vriendinnen en de strenge stem van de juf. Maar er klonk ook gegiechel, want zelfs als ik met mijn neus tegen de muur stond, kon ik mijn voeten naar binnen draaien als de klauwen van een duif, of met mijn achterwerk schudden.

‘Mijn vader zegt dat je je tanden thuis moet houden,’ zei ze, en ze pakte de hand van het meisje met de staartjes vast.

‘Nou en?’ zei ik. Ik ging staan, terwijl zij naar school renden. ‘Mijn vader is toevallig wel de baas van jullie vader!’

Daarna kwam mijn broer de garage uit gesneld. Hij probeerde zijn Scooby Doo-broodtrommeltje dicht te maken zonder zijn schoolboeken te laten vallen. Hij bleef naast me staan om te zien waarom het koffertje niet wilde sluiten, deed het deksel eraf en verschoof het potje groene olijven en de twee hotdogbroodjes.

‘Je moet erop slaan,’ zei ik.

Dat deed hij, waarop het deksel verboog, maar wel dichtklikte.

‘Heb je bij mama gekeken?’ vroeg ik.

Phil schudde zijn hoofd.

Onze moeder was al vier dagen haar slaapkamer niet uit gekomen. De laatste keer dat ze dat had gedaan was met het avondeten, de dag voordat papa op zakenreis ging. Ze zei dat ze te moe was om te koken, gaf ons een doos met chocoladedonuts en deed haar deur weer dicht. Ze was de laatste tijd heel moe, dus ik was niet verbaasd toen we haar de volgende ochtend niet zagen. Phil zorgde ervoor dat we op tijd naar school gingen. Toen we haar de avond daarop nog steeds niet hadden gezien, keken we voorzichtig om het hoekje van de deur. Er hing een doordringende zoete geur in de kamer; het rook een beetje naar rotte bloemen. Phil deed de deur weer dicht en zei dat we moesten wachten tot papa er was.

Mijn broer ging naast me op het stoepje zitten, veel te rechtop, zo recht als hij van papa had geleerd, terwijl er nog steeds schoolkinderen langs ons huis liepen.

Ik trok een haar onder een van de smileystickers uit. ‘Moeten we het misschien tegen iemand zeggen?’

Hij schudde langzaam zijn hoofd. ‘Papa komt vanavond thuis,’ zei hij. ‘We kunnen beter gewoon afwachten.’ Hij hield zijn ogen op de kinderen gericht en toen hij een andere jongen uit de vijfde zag, liep hij op een drafje naar de straat, terwijl het potje olijven in zijn broodtrommel rammelde.

Die zakenreis van mijn vader was heel onverwachts, kort nadat er een artikel over hem in de krant had gestaan. Op het postkantoor en in de hal van het gebouw waar hij werkte hing het uitgeknipte artikel uit de krant met de foto van hem en de mannen die speciaal uit Washington gekomen waren om hem te interviewen. Ik snapte bijna niets van wat hij deed, alleen dat hij raketten ontwierp. Als ik hem opzocht in zijn kantoor in het wapenlaboratorium, had hij in de rechteronderhoek van het brede schoolbord vol formules en diagrammen altijd een hoekje voor me vrijgehouden waar ik met krijt een tekening mocht maken.

De kinderen waren nu allemaal voorbijgekomen en liepen de heuvel op naar school. Mijn broer liep in een kaarsrechte lijn over de stoep, zijn ogen op de grond gericht voor het geval hij iets vond dat hij in zijn zak kon stoppen. Aan onze kant van de straat kwam de zon het laatst, en zelfs nu het al bijna zomervakantie was, voelde ik de kou van de traptreden dwars door mijn nachthemd heen in mijn billen trekken. Toen ik Phil met zijn keurig gekamde haar niet meer kon zien, ging ik naar binnen, via de garage. Ik stapte over de vuile borden, verkreukelde servetten, lege broodzakken, T-shirts, appelklokhuizen en pionnen van bordspellen heen, en bleef voor de deur van mijn moeders slaapkamer staan.

Op sommige dagen zong ze en danste ze door het huis met mouwen als engelenvleugels; dan had ze glitteroogschaduw en bijpassende nagellak op. Ik kan me nog herinneren dat ik op de vloer van de keuken zat en zij een blik champignonsoep in een pan met kip goot. Dat was het enige gerecht dat ze ooit heeft gemaakt. Ze warmde het op en ging tekeer tegen de olie die uit de pan spetterde. Ik moest lachen en begon heel hard soldatenliedjes te zingen:

Off we go into the wild blue yonder
Climbing high unto the sun;

Here they come zooming to meet our thunder
At ’em boys, give ’er the gun!

Ik draaide mijn hoofd heen en weer, zodat mijn vlechtjes tegen de onderste keukenkastjes sloegen en de knipjes klik klik deden. Mama sloeg met de lepel tegen de koekenpan. Ik vond dat we net een fanfare leken. Toen hield het zomaar opeens op. Dat had ik al eerder meegemaakt: haar stemming kon zomaar omslaan, door van alles – een vliegtuig dat overvloog, een ovenwant die zoek was als ze hem nodig had, of als ik te veel vragen stelde. Die dag sloot ze haar ogen en greep het handvat van de pan vast. ‘Ik hou het niet meer vol,’ zei ze. ‘Ik kan dit niet meer. Ik kan dit gewoon niet meer.’ Ze liep de met vetspetters besmeurde keuken uit en liet de kip achter in de pan met soep en olie.

Ik drukte mijn neus en lippen tegen haar deur en voelde het hout nat worden door mijn adem terwijl ik langzaam de deurkruk omdraaide. De gordijnen waren dicht en de geur was overweldigend toen ik op de tast door de bedompte lucht naar het bed liep. Daar lag ze, bleek en mooi, alsof ze was verdronken en aangespoeld. Haar gezicht stond uitdrukkingsloos. Ze had het bed bedolven onder de boeken, aan papa’s kant lagen er wel vijf. Ze vertelde me een keer dat ze het leuk vond om alleen de eerste paar hoofdstukken te lezen en de rest erbij te dromen. Misschien was ze op dat moment ook wel aan het dromen.

In de stilte hoorde ik het geborrel in de leidingen en het swoesj swoesj van het bloed in mijn oren. Met mijn vingers raakte ik het laken aan en ik overwoog om iets te zeggen, maar ik werd opeens bang dat ze haar ogen open zou doen, die zo blauw waren als de eitjes van een roodborstje, met een grote, zwarte pupil die mij aankeek. En welke moeder zou ze dan zijn?

Ik liep achterwaarts de kamer uit en deed heel langzaam de deurkruk naar beneden met een bijna onhoorbare klik; daarna liep ik nog steeds achteruit naar de keuken, waar ik met mijn schouder tegen de deurpost botste.

We hadden bijna alles opgegeten wat er nog in huis was. Phil had geprobeerd om spaghetti te koken, maar hij wist niet dat je die er pas in moest doen als het water kookte. Het werd een grote klont, tegen elkaar geplakt, veel te hard om op te eten, en nog viezer nadat hij had geprobeerd het nog een keer te koken. Ik zocht het aanrecht en de koelkast af en voelde zelfs helemaal achter in alle kastjes. Ik vond een pakje Chiclets-kauwgum, een potje augurken en wat restjes chips. Ik liet een spoor van kruimels na terwijl ik naar de woonkamer liep en later deed ik alsof ik dat niet expres had gedaan.

In de woonkamer deed ik een spelletje: ik moest alles aanraken zonder haar wakker te maken: de stof in haar naaimand, alle dennenappels in een mandje, elke langspeelplaat naast de stereo.

De ruit in het raam aan de voorkant rammelde in de sponning toen er een vliegtuig met brullende motoren overvloog. Ik stopte met wat ik aan het doen was om te luisteren, en dacht eraan dat mama ooit een bord tegen de deur van de keukenkast had gesmeten omdat ze kwaad was dat ze door dat geluid werd gestoord. Toen het weer stil was, luisterde ik of ze wakker was geworden, maar het bleef stil. Het aanraakspelletje verveelde me, dus ik begon op de bank te springen en zag toen tot mijn verbazing dat er een vrouw naar onze blauwe deur liep. Haar blonde haar bleef volkomen onbeweeglijk terwijl ze dichterbij kwam. Achter haar liep een kind met een poppenwagentje vol poppen. Ze hield een glanzend rood boek vast.

We kregen zelden bezoek. Als de bel ging, moesten wij ons van mijn moeder meestal in een andere kamer verstoppen; ze zei dat ze niet met de andere mama’s wilde spelen en ook niets wilde kopen.

Toen de bel ging, hield ik op met springen, drukte mijn voorhoofd tegen het glas en probeerde de vrouw weg te kijken. Ze drukte nog een keer op de bel, waarop ik ‘ding-dong’ terugzong. Ik herinnerde me opeens dat mijn gezicht vol stickers zat en ik begon te lachen. ‘Ding-dong,’ zong ik weer. Ze trok haar dochter dicht tegen zich aan, alsof ze wist dat ik een bijter was.

Ik kon de juf nooit uitleggen hoe het kon dat ik wel spijt had van dat bijten, maar het soms toch meteen weer deed. Dat kwam niet alleen door het gevoel van mijn tanden die in iets zachts wegzakten. De eerste kreet als ik doorbeet had iets troostrijks, net als het huilen, de juf die mijn naam schreeuwde en ons uit elkaar trok, en vroeg: Waarom doe je dat, Tillie? Waarom? Ik vond het fijn dat alles elke keer weer precies hetzelfde ging, tot en met het briefje dat op mijn shirt gespeld werd als ik naar huis ging; het bewees dat de dingen die ik dacht dat er gebeurd waren dezelfde dingen waren die er volgens de juf waren voorgevallen. Het klopte allemaal.

De vrouw belde opnieuw aan. Toen ze een hele poos had gewacht, liep ze met haar dochter en het poppenwagentje vol poppen terug naar de stoep en keek de hele tijd over haar schouder. Ze wist niet dat ik onze blauwe deur niet eens open had kunnen doen, ook al had ik dat gewild. Want mama had hem dichtgeverfd.

Toen mijn broer uit school kwam, liep hij door de garage naar binnen. ‘Wat doen al die mensen daar?’

‘Welke mensen?’ Ik was bezig om mama’s elpees te sorteren in de volgorde waarin ik ze het mooist vond, maar ik ging naast hem bij het raam staan en zag dat er een stuk of wat vrouwen die gekleed waren in zoete ijslollykleuren op ons gazon stonden en naar de blauwe deur keken.

‘Laten we gaan kijken wat er aan de hand is,’ zei ik.

‘Je moet je aankleden. Je kunt niet de hele dag je pyjama aanhouden.’

‘Dat doet mama ook.’

Hij rammelde met een paar muntjes in zijn broekzak. ‘Je moet je gaan aankleden.’

Ik graaide een T-shirt en een korte broek van de vloer en trok ze aan, terwijl Phil in de keuken op het overvolle aanrecht klom en op zoek ging naar iets eetbaars. Hij pakte twee zakjes Kool-Aid en ik haalde de twee schoonste kopjes uit de gootsteen. We mengden de twee smaken door elkaar en deden er water bij – geen suiker, want ik had de vorige avond het laatste restje suiker opgegeten. Het drankje werd bruin en ontzettend zuur, maar we moesten vreselijk lachen en daagden elkaar uit om het op te drinken.

Het gebeurde niet vaak meer dat hij zo lachte, en meteen toen hij het zelf merkte, deed hij snel zijn mond dicht. De afgelopen winter was hij gevallen met de slee. Er was een groot stuk van zijn ene voortand af en de tandarts had er een zilveren kroon op gezet. Die probeerde hij verborgen te houden.

We liepen door de garage naar buiten en gingen op de treetjes voor de voordeur zitten. Phil had zijn huiswerk meegenomen en begon te leren, ondanks alle drukte – hij zag er heel serieus uit, afgezien van zijn bruinblauw gekleurde lippen. Ik genoot van alle aandacht; ik vond het leuk dat die mensen naar me keken terwijl ik van het stoepje sprong en een radslag maakte in het gras. Ik bleef maar lachen en liep naar de struik waar altijd veel lieveheersbeestjes in zaten en stak mijn hand erin. Mama had een keer tegen me gezegd dat ik ze moest gaan tellen en haar het precieze aantal moest vertellen. Ik plukte de lieveheersbeestjes van de takken en zette ze op mijn arm. Er was er niet één bij die helemaal rond of helemaal rood was.

‘Meisje?’ Een vrouw in een oranje mini-jurk kwam naar me toe, terwijl de andere vrouwen bleven staan kijken. ‘Is je moeder thuis?’

‘Ja. Mijn moeder is thuis,’ zei ik. Ik raakte de zoom van haar jurk aan, want ik kon me niet inhouden.

‘En waar is ze dan?’

Mijn vader had tegen me gezegd dat hij antwoord zou geven op alle vragen over mijn moeder, en Phil herinnerde me aan die regel door me met een strakke blik aan te kijken.

‘Dat is Matilda Harris,’ zei de blonde vrouw die bij ons had aangebeld.

‘Matilda?’ ging de vrouw in de oranje jurk verder. Ze ging op haar hurken zitten en hield me bij mijn schouders vast. Ik vond dat ze lekker rook – naar pepermuntjes. ‘Wil je aan je moeder gaan vragen of ze even naar buiten komt om een praatje met ons te maken?’

Ik hield me stil, tikte zachtjes op de rug van een rood lieveheersbeestje en hoopte dat hij zijn buitenste schild zou openen en zijn vleugels zou uitvouwen.

‘Kijk nou, dat zei ik toch?’ zei de blonde vrouw mysterieus.

Vervolgens nam de vrouw in de oranje jurk Phil onder vuur. ‘En jij, kleine soldaat. Wil jij ons misschien helpen?’

Phil zei ook niets. Hij keek met een stalen gezicht naar de kevertjes die over mijn arm kropen, terwijl ik me voorstelde dat mijn moeder naast me stond en zei waar die kleuren haar aan deden denken: aan salami, kaneelkauwgum, aardbeiensnoep.

De nieuwsgierige vrouwen waren naar huis gegaan om eten te koken en keken zo nu en dan door hun beslagen keukenraam naar ons. Ik vond het een fijn idee dat Phil en ik precies op de andere kinderen uit de straat leken. We zaten allemaal met Kool-Aid-vlekken op onze mond hongerig te wachten tot onze vader thuiskwam.

‘Ik heb vandaag haar deur opengedaan,’ zei ik na een tijd.

‘Werd ze wakker?’

‘Nee.’

Phil wreef met zijn vinger over de zilveren tand en vroeg niet door. Hij bleef uitkijken naar onze vader. Toen zijn stationwagon onze straat in reed en ik zijn grijze haar zag, zijn opgeheven kin en zijn snor waar het zonlicht op viel, ging ik staan en salueerde.

Toen hij onze oprit op reed, kwamen de vrouwen in de ijslollykleuren weer naar buiten, nu met een schort voor. Hij stapte uit en pakte zijn koffertje en zijn kostuumtas uit de auto. Ze kwamen zo dichtbij dat hij ze blijkbaar achter zich voelde.

‘Is er iets?’ vroeg hij, nog voordat hij zich had omgedraaid.

De blonde vrouw kwam naar voren, aarzelde, keek naar de strepen op zijn uniform en naar zijn naamplaatje, Waar ROY HARRIS op stond. Toen zei ze: ‘Uw dochter is de hele dag thuis geweest.’

‘Dat komt doordat ik Mary Beth heb gebeten,’ zei ik behulpzaam terwijl ik naar hem toe rende.

‘Ze zegt dat haar moeder binnen is,’ ging de vrouw verder, ‘maar ik heb eindeloos vaak aangebeld.’

Het leukste van de snor van mijn vader vond ik dat die zijn gezichtsuitdrukking verborg. Ik kon hem aankijken en net doen alsof hij helemaal niet kwaad was. ‘Dank u voor uw bezorgdheid,’ zei hij. ‘Ik zal het oplossen.’

Ik knikte naar haar, omdat ik ervan overtuigd was dat hij alles kon oplossen, maar hij legde zijn hand op mijn hoofd om me met knikken te laten ophouden. ‘Tillie, haal die troep van je gezicht,’ zei hij, waarna hij door de garagedeur naar binnen liep.

Phil en ik liepen achter hem aan. Ik trok de stickers van mijn gezicht, waarbij de tranen in mijn ogen sprongen omdat er haartjes aan bleven plakken. We gingen niet het huis in, maar bleven bij de vuilnisbak staan.

‘Wat is hier in godsnaam aan de hand?’ riep hij toen hij binnenkwam.

Phil stak zijn hoofd door de deuropening en luisterde ingespannen. Toen we hoorden dat de slaapkamerdeur openging, hielden we onze adem in. Het bleef even stil; toen hoorden we mijn vader iets zeggen, maar we konden het niet verstaan.

Ik pakte Phils shirt vast. ‘Denk je dat…’

‘Sst.’

De stem van mijn vader klonk steeds harder, en nu konden we wel verstaan wat hij zei. ‘Wat is er met jou?’

Ik rook de olievlekken op de vloer van de garage.

‘Zeg op!’ schreeuwde mijn vader, die nog steeds in de slaapkamer was. ‘Wist je wel dat ze vandaag de hele dag niet naar school is geweest? Heb je haar wel te eten gegeven? Ik snap hier niks meer van!’

‘Ze leeft nog,’ fluisterde Phil.

Ik leunde met mijn hoofd wat naar achteren tegen de kramp in mijn keel, en ik staarde heel lang naar de roze isolatie aan het plafond, en daarna naar de houten muur, waar Phils slee aan hing, en de grasmaaier in de hoek. Wat een opluchting, al dat geschreeuw en kabaal in huis.

‘Waarom ligt er eten in de woonkamer? En waarom staat de verwarming aan?’ Toen hij weer onze kant op kwam, met rammelende sleutels, liepen we snel terug de garage in, alsof we niet hadden staan afluisteren. ‘In de auto,’ zei hij. ‘We kunnen geen bevroren vlees eten.’

Toen we samen over de oprit liepen, deden alle buren alsof ze druk bezig waren: ze keken in een lege brievenbus, rolden een tuinslang op, of poetsten de auto op met hun mouw.

‘Er valt hier niks te zien,’ zei mijn vader tegen de blonde vrouw die bij haar voordeur stond en keek alsof ze verwachtte dat hij verslag kwam uitbrengen. Hij deed het achterportier voor me open.

We reden onze straat uit. Phil, die op mama’s plaats voorin was gaan zitten, draaide het raampje omlaag en keek achterom of mijn haar daarvan in de war raakte.

Ik draaide mijn raampje ook omlaag, hopend op hetzelfde effect, maar de luchtstroom raakte zijn hoofd niet. Ik ging op mijn knieën zitten en gleed met mijn lippen langs de tochtstrip van het opengedraaide raampje, die naar metaal en stof smaakte. Ik kreeg een pijnlijke dreun tegen mijn tanden toen we door een kuil reden.

Als ik me concentreerde, kon ik heel vaag het gardeniageurtje van mijn moeder ruiken, ook al was het lang geleden dat ze in de auto had gezeten. Ze schudde altijd met haar felrode haar op de maat van de muziek – ze kende alle liedjes op de radio – en als er een nummer van de 5th Dimension of van Peter, Paul & Mary op kwam, zette ze het geluid harder en zong ik met haar mee. Het enige geluid dat we hoorden als we alleen bij mijn vader in de auto zaten was de lucht die langs de open raampjes suisde. Soms dwarrelde er nog steeds een rode haar van mijn moeder door de auto.

We moesten twee straten voor de winkel al parkeren, omdat de fanfare op het parkeerterrein aan het oefenen was voor de optocht in het weekend. ‘Mogen we daarnaartoe, pap?’ vroeg ik. Ik voelde de muziek van de band door mijn borstkas dreunen. Ze speelden altijd liedjes die ik kende, je kreeg een klein vlaggetje om mee te zwaaien en er vlogen straaljagers over. ‘Mogen we erheen?’

‘We zien nog wel,’ zei hij. Ik had al lang geleden geleerd dat dat ‘nee’ betekende.

Toen mijn vader over de stoep liep, bleef de ene na de andere soldaat staan om te salueren. ‘Goedenavond, kolonel Harris.’ Hij beantwoordde die groet telkens met zo’n abrupte zwaai van zijn hand dat ik dacht dat zijn pols zou afknappen.

‘Doorlopen, Tillie,’ riep hij zo nu en dan. ‘Je moet opschieten.’

Dat probeerde ik ook wel, maar de trombones trokken mijn ogen naar al die blauwe uniformen en witte handschoenen.

Phil bleef naast mijn vader lopen alsof hij aan een onzichtbare riem liep. Als we ergens naartoe gingen, vond hij altijd wel een of meer muntjes, maar die kon hij zo snel oprapen dat hij nauwelijks achter raakte.

‘Kom op, Tillie.’ Papa’s stem klonk nu al van verder weg.

De muziek deed me vanbinnen dansen en ik kreeg er kippenvel van. Ik was jaloers op dat meisje met die pompons op haar schoenen; ze zwaaide met haar baton en prikte ermee in de lucht. Ik danste achter mijn vader aan, ik huppelde op de maat van het womp womp van de tuba en het woeste getrommel. Ik dribbelde met mooie pasjes voort en hield mijn ogen op de hand van mijn vader gericht, die hij naast zich hield, met uitgespreide vingers. Als ik hem kon inhalen, zou hij zeker mijn hand vastpakken.

Toen we naar huis reden, klonk in de auto alleen het geklepper van het deksel van het asbakje dat Phil open- en dichtdeed. Naast mij op de achterbank stonden papieren boodschappenzakken met hamburgergehakt, broodjes, een pak melk en een hele verzameling schoonmaakmiddelen: vloeibare lysol, Brillo-schuursponsjes en vim met bleekmiddel. Ik was het hongerige gevoel van de laatste tijd leuk gaan vinden, en ik kon het met mijn gedachten erger of minder erg maken. Ik zat ineengedoken tegen het portier, vlak onder het raampje, en ik voelde de auto links afslaan, vaart minderen en stoppen, doorrijden en vaart minderen – het ritme dat duidelijk maakte dat we bijna thuis waren. Maar toen ik me uitrekte om naar de lieveheersbeestjesstruik en onze blauwe deur te kijken, zag ik dat de buren naar ons stonden te kijken.

Papa stapte uit en rechtte zijn rug; je zag aan zijn houding dat hij gewend was om de leiding te nemen. Hij tilde met zijn ene hand een boodschappentas uit de auto en draaide met zijn andere hand mijn hoofd naar voren, in de richting van ons huis. Toen hij losliet, draaide het meteen weer om naar de buren, die nu weer terugliepen naar hun eigen huis. Ik vroeg me af of dat meisje achter het poppenwagentje aan mij had gedacht toen ze me die middag op en neer had zien springen.

‘Naar binnen,’ zei Phil. ‘Schiet op!’

Mijn vader liep over het spoor van vertrapte chips naar de keuken en ging aan de slag met de pannen en de vuile borden; hij dweilde de vloer, nam de hele keuken onder handen en deed ten slotte de hamburgers in de koekenpan.

Ik zat in de woonkamer te wachten met de poppen die mama had gemaakt: elfjes met lange neuzen, bruine en roze lappenpoppen met grote knoopogen die strak op de dichte slaapkamerdeur gericht waren om te zien of ze eruit zou komen. Hoeveel dagen geleden was het dat ze in bad was geweest en zich had aangekleed en de kamer naar haar gardenialotion had geroken? Hoe lang geleden dat ik naast haar op de bank had gezeten, met onze benen tegen elkaar, terwijl zij zat te naaien? Ik herinnerde me die keren alsof dat allemaal op één propvolle dag was: de stereo die hard stond, met Rod Stewart en daarna Dusty Springfield. Mama verzon daar haar eigen tekst bij – dit is toch veel leuker dan schoonmaken? – en zong die boven de tekst op de elpees uit.

Toen papa ons aan tafel riep voor het eten, brandden mijn ogen en mijn keel door de flinke schoonmaakbeurt in de keuken. Onder het eten gaf hij ons een preek: dat we de rommel achter ons moesten opruimen, dat we ons op school netjes moesten gedragen, en dat ik niet zo moest schrokken. Maar het lukte me gewoon niet om langzaam te eten.

Nadat we de tafel hadden afgeruimd, bracht mijn vader een hamburger en een berg gerimpelde erwten naar mijn moeder. Ik liep als een schaduw achter hem aan de klamme kamer in, waar hij de gordijnen opentrok en het eten vlak naast haar gezicht op het nachtkastje zette.

‘Toe nou,’ zei hij. Meer niet.

Zonder haar hoofd van het kussen op te tillen, pakte ze met haar magere hand alleen de bovenste helft van het broodje. Ze deed haar mond een heel klein stukje open, nam met moeite een klein hapje, en verdween met haar hoofd en het broodje onder de deken, zodat alleen haar rode haar nog te zien was.

Papa gaf me een tik op mijn achterste om me de kamer uit te sturen. Toen we op de gang stonden, vroeg hij: ‘Wat moet ik nou beginnen?’

Mijn broer bemoeide zich er niet mee; hij zat op zijn kamer op het kleed en haalde de bal van elastiekjes uit elkaar, elastiekje voor elastiekje. Hij was eerst zo groot als een meloen, maar er bleven alleen honderden losse elastiekjes over.

Er was veel die dag dat de buren die naar onze blauwe deur staarden niet hadden kunnen begrijpen. Ze konden niet weten hoe opgelucht ik was om weer volwassenen te horen in huis – ook al was het mijn moeder die met haar hoofd in het kussen lag te huilen en mijn vader die vloekend alle kamers schoonmaakte en alles in orde maakte. Ze konden niet weten hoe heerlijk het was om voor het eerst in dagen in een warm bad te gaan en het stof van mijn vel te wassen, en het geluid te horen van kleren in de droogtrommel, met het gerinkel van de muntjes die uit Phils zakken gevallen waren. En ze hadden al helemaal nooit kunnen snappen wat een wonder het was dat mijn moeder me die avond weer kwam instoppen.

Ze had haar roze badstof kamerjas aan en hield de mooie beker vast die we samen hadden gemaakt. Dat was eerst gewoon een witte beker uit de kast, maar we hadden er plastic robijnen op gelijmd.

‘Kijk eens, Beertje,’ fluisterde ze, terwijl ze me de dampende beker aanreikte. Ze ging op de rand van mijn matras zitten. Haar gezicht was nog verkreukeld omdat ze zo lang geslapen had. Ik kletste wat over poppenwagentjes, lieveheersbeestjes en zure Kool-Aid, totdat ze mijn handen om de beker legde en aandrong: ‘Proef eens.’

Ik nam een slokje van de warme, bittere drank en voelde tussen de slokjes door met mijn tong aan de robijnen.

‘Ik doe mijn best,’ zei ze. ‘Ik doe mijn best voor jou, oké?’ Ze pakte Alice in Wonderland en zocht de bladzijde op waar we de vorige keer gebleven waren. Ik raakte betoverd door haar zangerige stem, die zo zacht klonk die avond. Soms las ze een zin twee keer, en soms moest ze even stoppen om haar tranen weg te vegen.

Ik zakte weg, ik kon mijn ogen haast niet meer openhouden; ik probeerde mezelf te dwingen om nog even wakker te blijven, maar mijn hele lichaam voelde loodzwaar. De beker gleed bijna uit mijn handen en toen ik hem steviger vastgreep, viel een van de robijnen eraf.

Mama pakte de beker van me aan en ik redde de robijn, die ik wegstopte in mijn kussensloop, waar ik altijd graag mijn handen in deed. Wat de buren niet konden zien toen ik daar lag, was dat mijn moeder mij aanbad, dat ze pas wegging toen ik al sliep. Ik proefde de bittere smaak van het drankje in mijn mond en de kamer begon te draaien.