18

10/08/2007

Zodra hij zeker wist dat er niemand meer in Belcher Close nummer 2 was, boog Sellers zich voorover, leunde met zijn handen op zijn knieën en wachtte tot hij weer op adem kwam. Het was hem wel duidelijk wat er was gebeurd: hij had haar opgesloten en zij had het raam ingegooid om weg te komen,

Binnen lagen allemaal sleutels op de overloop en op de trap. Op het aanrecht in de keuken was een geladen pistool achtergelaten. Overal lag bloed, en stukken roze glas. Sellers deed zijn best om niets aan te raken terwijl hij wachtte op de komst van het onderzoeksteam.

Nou, die intuïtie van hem, daar was kennelijk iets goed mis mee. Gisteren was die niet-bestaande Harry Martineau nog o-zo-behulpzaam geweest, en had hen de post van de Oliva’s overhandigd en beloofd dat hij het telefoonnummer en adres zou opzoeken dat die aan hem hadden gegeven. Met zijn verkreukelde jasje en zijn open koffertje op de grond achter hem. Ik ben mijn portemonnee kwijt. Verward, warrig en ongevaarlijk. Sellers en Gibbs waren er met open ogen ingetrapt.

Sellers bevroor. Dat jasje. Boven in een kast hing een pak. Sellers was opgelucht geweest toen hij het vond. Hij was eerst nog bang dat hij een lijk in de kast zou aantreffen.

Hij spurtte weer naar de slaapkamer boven, trok de kastdeur nog een keer open en staarde naar het pak. Hoe had hij dat in godsnaam kunnen missen? Het jasje lag gisteren voor zijn neus in de hal. Sellers had uren door de stad gelopen met een foto van dat vervloekte ding op zak. Hoe vaak had hij die niet tevoorschijn gehaald om hem aan allerlei mensen te laten zien?

Hij leunde tegen de kast, op zoek naar een label dat moest bevestigen wat hij nu toch al wist. ‘Ozwald Boateng’ stond er.

Het was het pak dat door Mark Bretherick als vermist was opgegeven.

Michelle Jones zat tegenover Sam Kombothekra in verhoorkamer 1, ze huilde in een zakdoekje dat hij haar had gegeven en schudde af en toe haar hoofd, alsof ze zich nog een onrecht herinnerde dat haar was aangedaan. De gezonde gloed van haar gebruinde huid werd onrecht aangedaan door de rode strepen die dwars door haar oogwit liepen. Haar lippen waren gebarsten. Ze zat eraan te pulken en de hele tijd sloeg ze haar benen over elkaar, nu eens naar de ene kant, dan weer naar de andere.

Sam was niet erg gecharmeerd van Michelles onlangs verworven echtgenoot, die niet met zijn vrouw mee was gekomen naar het politiebureau, maar die haar in plaats daarvan in een taxi had gezet, en zelf thuis naar bed was gegaan. Fraai. Kate, Sams eigen vrouw, zou onmiddellijk van hem scheiden als hij ooit zo onattent zou zijn. Hij kon Kate’s stem vaak horen in zijn hoofd, nu ook, en ze zei: ‘Tja, dat krijg je hè, als je met iemand trouwt die je nauwelijks kent.’ Sam en Kate hadden eerst elf jaar samengewoond voor ze trouwden, terwijl Michelle haar man pas in april 2006 had leren kennen, vijftien maanden voordat ze met hem in het huwelijk trad. Op 1 april was dat, had ze Sam verteld, en het verbaasde haar duidelijk dat hij daarin was geïnteresseerd. Hij hoopte maar dat ze er niet ingeluisd was en een rampzalige keuze had gemaakt, maar misschien overdreef hij wel een beetje. Hij had die Jones niet ontmoet, dus hij moest eigenlijk niet meteen een negatieve conclusie trekken, vond hij.

Michelle was dol op Amy, zei ze, maar Encarna vond ze ‘geweldig’; dat woord bleef ze maar herhalen. ‘Sorry,’ zei ze voor de vijftiende keer. ‘Ik hield echt van haar. Ja, niet dat ik verliefd was.’ Ze keek op. ‘Zo bedoel ik dat helemaal niet. Maar ik… ik dacht echt dat we beste vriendinnen waren. Of in elk geval heel goeie vriendinnen,’ verbeterde ze zichzelf.

Een rijke kunstbankier, heel goede vriendinnen met een oppas? Sam was geen snob, althans, dat hoopte hij, maar dat leek hem erg onwaarschijnlijk. ‘U zei dat Encarna heel boos werd toen u zei dat u op vakantie ging?’ hielp hij.

Michelle knikte. ‘Ja, het was in een schoolvakantie…’

‘Vorig jaar mei?’

‘Ja, dat denk ik, ja. Encarna was helemaal in paniek want de meivakantie zou twee weken duren en ze moest werken en… nou ja, ik was dus niet beschikbaar. Daarvoor kon ik wel altijd voor haar oppassen, toen ik nog geen vriendje had. Ik had niet zo’n heel druk sociaal leven en ik beschouwde Encarna’s gezin altijd als het mijne; dat zei zij trouwens ook altijd, dat ze wilde dat ik me thuis zou voelen, een van hen, nou, dat deed ik ook.’ Het zakdoekje was zo nat dat Sam haar vingers er dwars doorheen kon zien. ‘Ik zei altijd ja en ze betaalde me ook ontzettend goed – echt heel veel meer dan vriendinnen van me verdienden die ook nanny waren. Maar toen ik een vriendje kreeg werd het anders. Het was gewoon pech dat hij net die twee weken weg wilde. Ik vond het zo leuk dat ik al ja had gezegd voor ik het met Encarna had overlegd, en toen we eenmaal hadden geboekt…’ Ze haalde haar schouders op. ‘Nou ja, vindt u dan dat ik had moeten annuleren?’

‘Het klinkt als een misverstand,’ zei Sam diplomatiek.

‘Ik kon niet annuleren! Ik had zo’n vermoeden dat hij me ten huwelijk ging vragen en dat was ook zo! Het was toch zo romantisch: we hadden elkaar nog maar net leren kennen, maar hij zei dat hij het meteen wist. Ik deed zo veel mogelijk om Encarna te helpen. Ik heb haar moeder in Spanje opgebeld om te vragen of die niet kon komen, en die kon. Ze wilde zelfs dolgraag, maar toen ik dat aan Encarna vertelde, ontplofte die gewoon. Ik had beter moeten weten – ze kon niet zo goed opschieten met haar moeder, en ze wilde haar niet veertien dagen over de vloer.’ Michelle kneep haar ogen dicht en perste er nog meer tranen uit. ‘Ik was bang dat ze me zou vermoorden.’

‘Heeft ze je dan fysiek aangevallen?’

‘Nee. Maar ik moest wel haar moeder terugbellen en zeggen dat ik me had vergist. Het was vreselijk. En ik maakte het alleen nog maar erger. Ik zei dat ik niet begreep wat er nou zo erg aan was, die meivakantie. Amy’s vader had aangeboden om een week vrij te nemen van zijn werk. Hij deed altijd ontzettend zijn best om zijn deel van de zorg op zich te nemen – hij liet heus niet alles aan Encarna over.’

‘Hoe was hij eigenlijk? Beschrijf hem eens.’

‘O, hij was echt een schatje.’

Sam moest zijn best doen om niet al te misprijzend te kijken.

‘Hij was geweldig met Amy. Encarna zei altijd dat hij meer moedergevoelens had dan zij, en dat was ook wel zo, geloof ik.’

‘Maar wat wilde u net zeggen over die schoolvakantie? Dat hij had aangeboden om een week vrij te nemen?’

‘Ja, hij had voorgesteld dat ze de last zouden verdelen,’ zei Michelle. ‘Dat ze allebei een weekje thuis zouden zijn bij Amy. Ik bedoel, dat was toch niet te veel gevraagd van Encarna? Ik weet ook wel dat ze niet hield van het moederen, maar ik had geen idee dat ze het zo vreselijk vond om voor Amy te zorgen. Ze…’ Michelle slikte in wat ze eigenlijk had willen zeggen.

‘Wat? Als u zich nog iets herinnert, dan moet u me dat vertellen, wat het ook is.’

‘Ze meende het allemaal niet zo. Ze zei dat ze Amy nog zou vermoorden als ze inderdaad een week vrij moest nemen van haar werk, maar ze… ze overdreef gewoon. Om stoom af te blazen.’

Sam leunde voorover. ‘Wat zei Encarna precies toen ze dat zei over Amy?’

‘Luister, dat zei ze alleen maar omdat ze mij een schuldcomplex aan wilde praten. Ze wilde mijn vakantie verpesten.’ Michelle begroef haar gezicht in haar handen. ‘Ze wist dat ik nog nooit naar het buitenland was geweest. Ze wist dat ik alleen nog maar met mijn vader en moeder met die stomme caravan op vakantie was geweest.’

‘Dus u bent nooit met Encarna meegegaan naar het buitenland om op Amy te passen?’

‘Nee. Dat had ik natuurlijk gedaan, maar zij gingen altijd naar hetzelfde hotel in Zwitserland. In Inder… Inter…’

‘Interlaken?’

‘Ja, dat was het. Het heette iets van Grand Hotel en nog wat, en daar was een kinderclub, die de hele dag open was, zeven dagen per week. En ze hadden er ook oppas.’ Michelle drukte haar lippen stijf op elkaar. ‘Ik snapte er niks van, maar ja, er was zoveel wat ik niet begreep van Encarna. Dat vond ik ook zo geweldig aan haar, denk ik: dat ze zo ongewoon was. Ik bedoel, de meeste mensen vinden het juist leuk dat ze in de vakantie met hun kinderen kunnen zijn, toch? Dat is toch het hele punt. Dat je ze niet bij een Zwitserse nanny hoeft achter te laten.’

Sam wilde liever niet te lang stilstaan bij de mogelijkheid om zijn twee jongens aan de zorgen van een Zwitserse nanny toe te vertrouwen. Dan zouden Kate en hij lekker op een ligstoel bij het zwembad kunnen liggen, en boeken lezen en cocktails drinken, net als vroeger. Het Grand Hotel en nog wat in Interlaken. Nee, het had geen zin om dat te googelen. Kate zou het plan toch onmiddellijk afkeuren, en hij wist wel beter dan met zo’n onzalig voorstel te komen.

‘Ik was ook best gevleid dat Encarna zo jaloers op me was,’ zei Michelle verbitterd. ‘Toen ik haar vertelde dat ik een vriendje had, en dat ik niet beschikbaar was om haar vierentwintig uur per dag te helpen.’

‘Maar je werkte toch parttime?’ vroeg Sam.

‘Ja, officieel wel, maar het gebeurde heel vaak dat ik daar moest blijven slapen. Dat was wel zo gemakkelijk. En ik vond het ook helemaal niet erg, toen ik nog alleen was. Ik bulkte van het geld. Encarna had fitnessapparaten voor me in huis gehaald, want ik ben fitnessverslaafd.’ Michelle hield een gespierde arm op zodat Sam het met eigen ogen kon zien. ‘Ze had zelfs een auto voor me gekocht. Niet zo’n boodschappenwagentje zoals andere nanny’s hebben – nee, ik mocht zelf kiezen.’

‘En toen koos je een rode Alfa Romeo,’ zei Sam.

‘Klopt, ja.’ Ze vroeg niet hoe hij dat wist. ‘Ik vond het een geweldig ding. Ik noemde hem Speedy. Maar toen ze…’

Sam wachtte terwijl zij weer rustig probeerde te worden. Hij vond het zo stom als mensen hun auto een naam gaven. De Passat thuis had ook een naam. Hij geneerde zich daar zo voor dat hij jarenlang zijn best deed om te vergeten hoe die ook al weer luidde.

‘Ik moest hem weer inleveren! Toen ik zei dat ik die vakantie niet kon afzeggen. Ze zei dat ik haar had verraden, en dat ik hem niet meer verdiende, en toen hield ze haar hand op voor de sleutels. En ik heb ze teruggegeven! Maar het was míjn auto! Ik had moeten zeggen dat ze op kon rotten – sorry voor het vloeken – maar ik was zo geschokt. Ze was altijd zo aardig voor me geweest en nu ineens was ze gemener dan iemand ooit tegen me is geweest, en… Als ze alleen maar een beetje onredelijk was geweest, dan had ik wel teruggebekt. Maar ze zei zulke verschrikkelijke dingen, dat ik er gewoon bang van werd. Ik kon niet meer normaal nadenken. Ik dacht steeds maar, dit kan niet waar zijn. En… ze was zo zeker van haar gelijk dat ik dacht, misschien is het ook wel zo, misschien verdien ik dit wel.’

‘Michelle, hield Encarna van Amy?’ vroeg Sam.

‘Ja, tuurlijk. Alleen moederen vond ze verschrikkelijk. Dat was totaal niet haar ding. En daar was ze ook supereerlijk over – daar bewonderde ik haar echt om. Ze maakte altijd grapjes dat ze zo’n waardeloze moeder was. Dan zei ze: “Alsjeblieft, Michelle, neem dit kind mee of ik hang mezelf nog op aan een balk.”’

‘Zei ze ook wel eens voor de grap dat ze Amy zou vermoorden?’ vroeg Sam.

Stilte. ‘Nee.’

‘Michelle?’

‘Dat heb ik toch al gezegd. Dat ze zei dat ze Amy nog zou vermoorden als zij in de meivakantie voor haar moest zorgen. Amy had zo’n klein zwart met zilveren nachtlampje. Het was eigenlijk een bureaulamp, maar hij stond altijd in de badkamer op de grond – er zat een stopcontact net om de hoek bij de badkamerdeur – en die moest de hele nacht aanblijven. Dan moesten Amy’s deur en de deur van de badkamer openblijven, precies op de goede kier, zodat het in Amy’s kamer niet te donker en niet te licht was.’ Michelle glimlachte even, maar niet lang. ‘Amy was heel precies in die dingen. Ze kon wel eens driftig zijn, maar het was verder een lief kind.’

‘Ga verder,’ zei Sam.

‘Wat? O, nou, Encarna gebruikte dat nachtlampje altijd als zij in bad wilde lezen. Ze vond het licht in de badkamer te fel, en ze hield niet van het geluid van de ventilator, die dan ook automatisch aanging, en dus zette ze Amy’s nachtlampje wel eens op de rand van het bad.’

Welke gevaarlijke gek doet nou zoiets? vroeg Sam zich af. Toen raadde hij waar Michelles verhaal naartoe ging, en hij werd er misselijk van. ‘Heeft ze gezegd dat ze dat nachtlampje in het water zou laten vallen als Amy in bad zat?’ vroeg hij, want hij wilde liever maar meteen zijn grootste angst bevestigd krijgen.

Michelle knikte. ‘Ja. “Als jij ons in de steek laat, dan duw ik binnen een paar dagen dat nachtlampje bij Amy in bad,” zei ze. “Iedereen zegt altijd dat ik mezelf nog een keer elektrocuteer, maar zo zelfopofferend ben ik helemaal niet!” Het was verschrikkelijk – Amy stond pal achter haar. Ze kon alles horen. Encarna had haar eerst niet gezien, en toen ze haar in de gaten kreeg voelde ze zich natuurlijk waanzinnig schuldig. Ze gaf haar een dikke knuffel en… Echt, ze meende er helemaal niks van. Encarna was gewoon een enorme drama queen. Zo moeder, zo dochter. Daarom was ik eerst ook helemaal niet zo boos, toen ze tegen me begon te schreeuwen en me er uitgooide en mijn auto van me afpakte. Ik dacht, die belt over een paar dagen gewoon weer op en dan smeekt ze me om vergiffenis, en dan gaat ze me vertellen dat ze zonder mij niet kan leven. Dat zei ze namelijk altijd. Maar… ik heb nooit meer iets van haar gehoord. Ik heb wel geprobeerd om haar te bellen, heel vaak zelfs, maar ze belde nooit terug.’ Ze keek Sam aan. ‘Hoe kan dat nou? Eerst kon ze niet zonder mij leven, en dan wil ze me niet eens meer spreken? Dat klopt toch niet?’

Sam vond het niet zo fijngevoelig om haar er nu op te wijzen dat Encarna’s dood en begrafenis daar wellicht iets mee te maken hadden. Op dat moment was hij van mening dat Encarna Oliva het verdiende om te sterven. Dat zou Kate ook vinden en die zou zich er niet eens schuldig over voelen; Kate was een stuk minder mild dan Sam.

‘Michelle, weet je nog wanneer je Encarna precies hebt verteld dat je een vriendje had? Als jullie vriendinnen waren, dan heb je vast veel met haar gedeeld.’

‘Ja, ik heb het haar bijna meteen verteld.’

‘Dus dat was vorig jaar begin april?’

‘Ja.’

‘En was ze blij voor je?’

‘Ze omhelsde me en…’ Michelle knipperde met haar ogen. ‘Waarom doen de mooie herinneringen juist het meest pijn? Ze begon ontzettend te huilen en ze… nou ja, ze klampte zich aan me vast. Ze zei: “Hij gaat jou van ons afpakken.”’

‘Wat zei je toen?’

‘Absoluut niet, zei ik. Ik zei dat ik gewoon voor haar wilde blijven werken totdat ik zelf een kindje zou krijgen, en dat zat er voorlopig nog niet in.’

‘En hoe reageerde zij daarop?’

‘Daar vrolijkte ze wel van op. Ze zei: “Michelle, dat heb ik je toch al honderden keren gezegd? Jij hoeft helemaal geen kind te nemen, want jij hebt Amy al.”’

Sam had het gevoel dat er nog meer aan zat te komen. ‘En toen?’ vroeg hij.

‘En toen gaf ze me een cadeau: een cheque van tweeduizend pond.’

‘Wat?’ Simon liet de beleefdheden maar achterwege toen hij de deur van Normans kantoor opengooide.

Normans gezicht was rood aangelopen van opwinding; net als Simon stak hij meteen van wal. ‘Voordat je het vraagt, ik heb geen idee wat het betekent. Daar moet je zelf maar achter zien te komen.’ Hij hield een stuk papier op dat blanco was aan de kant die Simon kon zien.

‘Laat zien.’

Norman gaf hem het papier en begon toen hardop te lezen over zijn schouder: ‘“Het is voor mij noodzakelijk dat zij in de avonden afwezig is. Wat ik daarmee bedoel is niet een groot deel van de tijd, bijvoorbeeld van zes tot twaalf – neem gerust aan dat ik dergelijke wilde wensen niet heb.”’

‘Stop,’ zei Simon. ‘Voor ik verder lees moet ik eerst weten wat dit is.’

‘Herken je het dan niet?’

Simon scande de rest van de woorden. ‘De gevoelens herken ik wel, ja. Uit het dagboek van Geraldine Bretherick. Maar het loopt zo stroef, alsof degene die het heeft geschreven aan de Prozac was … of alsof het honderd jaar geleden is opgeschreven. Het klinkt archaïsch.’

Norman knikte, want tot die conclusie was hij zelf ook al gekomen. ‘Nadat jij me had gevraagd om naar dat ene te zoeken – en toen ik dat Jonesding eenmaal had gevonden en me realiseerde dat jij gelijk had – ben ik nog maar eens goed gaan spitten in de rest van die harddisk. Toen vond ik een gewist document dat ook “dagboek” heette.’ Hij glimlachte trots. ‘In kleine letters. Het bestand waar wij tot nu toe steeds naar hebben gekeken heet DAGBOEK, met allemaal hoofdletters.’

Simon durfde nauwelijks adem te halen.

‘Het is hetzelfde dagboek,’ zei Norman. ‘Zelfde data, zelfde aantal stukjes, zelfde inhoud. Maar het “dagboek”-bestand, dat dus gewist was, is echt schokkend slecht geschreven. Door iemand die net is bijgekomen van een flinke knal tegen zijn hersens, leek mij.’

Simon las de woorden nog eens over. ‘Het is voor mij noodzakelijk dat zij in de avonden afwezig is. Wat ik daarmee bedoel is niet een groot deel van de tijd, bijvoorbeeld van zes tot twaalf – neem gerust aan dat ik dergelijke wilde wensen niet heb. Wat mij blij zou maken is tweeënhalf uur. Tussen halfnegen en elf. Mijn lichaam blijft niet langer wakker achter dat uur omdat de seconden dat ik wakker ben geweest in elke dag me zo vermoeid doen zijn. Ik houd mij bezig als een goede werkman die aan amfetaminen doet, en ik glimlach indien ik niet wens te glimlachen, en ik uit woorden die niet de woorden zijn die ik verkies te zeggen. Ik eet niet. Ik ben vol luide loftuitingen voor kunststukken die men naar mijn mening weg dient te werpen. Dat is een beschrijving van een gebruikelijke dag in mijn leven. Hierom kan niemand de tijd tussen halfnegen en elf schenden voor mij. Indien dat gebeurde, zo mijn goede verstand mij verloren gaan.’

‘“Mijn goede verstand mij verloren gaan”?’ mompelde Simon.

‘Inderdaad. Kijk, dit is de tweede versie, van het DAGBOEK-bestand. Die is gemaakt zes dagen nadat de laatste veranderingen in het andere bestand zijn aangebracht. Daarna is het “dagboek”-bestandje nog heel vaak geopend – steeds gelijk met het nieuwere DAGBOEK-bestand – maar er is nooit meer in gewerkt. Dat hoefde ook niet, want de tweede versie was een apart document.’

Simon pakte het papier van Norman aan. Deze keer mocht Norman het hele stukje hardop voorlezen.

‘“Ze zou er eigenlijk niet moeten zijn, ’s avonds. ’s Avonds! Je zou denken dat ik het dan heb over de uren tussen zes uur en middernacht, of zoiets riants. Maar nee, ik ben al blij met een luttele tweeënhalf uur vrijheid, van halfnegen tot elf uur. Fysiek ben ik niet in staat om langer op te blijven, want elke minuut van mijn dag is zo uitputtend. Ik hol de hele dag rond als een slaaf die aan de speed is, met mijn nepglimlach strak op mijn gezicht geplakt. Ik zeg de hele tijd dingen die ik niet meen, ik heb nooit tijd om iets te eten, en ik doe wildenthousiast over kunstwerken die ze eigenlijk aan mootjes zouden moeten hakken. Zo ziet een gemiddelde werkdag eruit – fijn, hè? En daarom moet ik niet gestoord worden tussen halfnegen en elf, anders word ik gek.”’

‘Ze heeft het dus herschreven,’ zei Norman. ‘Een “luttele tweeënhalf uur vrijheid”, een “slaaf die aan de speed is” – mooi, hoe dat allitereert. En dan dat “fijn, hè?” op het eind. Ze heeft het leesbaarder gemaakt. Geestiger, maar ook nog meer verbitterd. Het is net alsof ze haar eerste poging heeft doorgelezen en vond dat het helemaal niks uitstraalde en dat ze toen besloot om het… op te leuken. Je kunt het hele ding wel doorlezen als je wilt. Ik kan ze allebei voor je uitprinten.’

‘Print de oorspronkelijke versie maar in zijn geheel uit en breng me die zo snel mogelijk.’ Simon was de deur bijna uit. ‘Van dat eerdere bestand hebben we meer dan genoeg uitdraaien liggen.’

‘Je bedoelt van het latere,’ riep Norman hem nog na. Maar Simon was al verdwenen.

Norman keek mismoedig. Wie een kuil graaft voor een ander, dacht hij. Hij had gezegd dat Simon maar uit moest zoeken wat het allemaal te betekenen had, maar hij had zich juist zo verheugd op een fijne discussie; hij had gedacht dat ze deze puzzel misschien samen zouden kunnen oplossen. Maar goed, Simon Waterhouse leek helemaal niet zo verbaasd toen hij net wegliep. En dat was om verbaasd over te zijn.

‘Waarom zou een suïcidale vrouw haar wanhopige ontboezemingen eigenlijk willen opleuken?’ vroeg Norman aan zijn geboeide publiek, bestaande uit allerlei computers. En net als Simon Waterhouse kwamen ook zij niet met een bevredigend antwoord.

Simon liep tegen Sam Kombothekra op, buiten de recherchekamer. ‘We hebben een probleem,’ zei Sam. ‘Keith Harbard zit nog op de receptie. Zijn taxi is er nog niet. Wanneer verwacht je Jonathan Hey precies?’

‘Hij heeft geen tijd genoemd. Hij zei alleen: zo snel mogelijk.’

‘Shit.’ Sam kreunde en haalde zijn hand door zijn haar. ‘Dat kan er ook nog wel bij.’

‘Wat maakt het eigenlijk uit?’ Simon liep achter Sam aan terwijl die de hal door spurtte, op weg naar de receptie.

‘Het zijn vrienden. Harbard gaat natuurlijk aan Hey vragen wat die hier komt doen, en dan gaat Hey zeggen dat we hem erbij hebben gehaald als deskundige om ons te elfder ure te helpen, en dan zegt Harbard dat hij onze deskundige is.’

‘Nou en? We hebben Harbard zo beleefd mogelijk geloosd.’

‘Harbard gaat hier echt niet zomaar weg, die laat zich heus niet aan de kant schuiven voor een betere deskundige – een man die half zo jong is als hij. Die hangt onmiddellijk aan de lijn met commissaris Barrow, die nog niet eens weet dat we Hey erbij hebben geroepen!’

‘Dat is het probleem van Proust, en niet van ons. Proust heeft ermee ingestemd om Hey erbij te halen. Dat kan hij toch aan Barrow uitleggen?’

‘We hadden zelf naar Cambridge moeten gaan. Waarom zijn we eigenlijk niet naar Cambridge gegaan?’ Sam gaf antwoord op zijn eigen vraag, alweer een techniek die hij van Kate had overgenomen. ‘Omdat jij Hey al had uitgenodigd, zonder dat eerst even te overleggen met mij of met Proust of met...’

‘Sam?’

‘Wat?’

‘Hoor jij wat ik hoor?’

Het geschreeuw werd steeds luider naarmate ze dichter bij kwamen. Het kwam van een man: Harbard. Simon en Sam stormden door de dubbele deuren de receptie in.

‘Professies… ik bedoel professors,’ zei Sam met een rode kop. Simon begreep wel waarom hij hier zo nerveus van werd. Zelf voelde hij zich wonderlijk onverschillig. Hij glimlachte even naar Jonathan Hey, die blij leek hem te zien. Hey keek gespannen naar Harbard. ‘Heeft iemand zich soms vergist?’ vroeg hij aan Simon. ‘Keith zei dat jullie me helemaal niet nodig hebben.’

‘Dan heeft Keith het mis.’

Harbard ging tegen Sam tekeer: ‘Wat is hier allemaal aan de hand, zeg? Ben ik ineens niet meer goed genoeg? Jullie sturen mij weg en vragen mijn naaste college en vriend zonder mij zelfs maar even in te lichten?’

‘Keith, ik had geen idee dat jij daar niet van op de hoogte was gesteld,’ zei Hey, die eruitzag als een schooljongen die op zijn falie kreeg van de hoofdmeester. ‘Ik vind dit allemaal heel vervelend.’ Hij keek naar Simon, en hoopte overduidelijk dat ze hem zouden laten gaan. ‘Zoals Keith al zegt, we zijn vrienden en...’

Sam was weer bijgetrokken. ‘Komt u mee, professor Hey,’ zei hij terwijl hij Jonathan Hey de receptie uit leidde, bij de schouders, zodat hij niet toch met Harbard weg kon lopen uit solidariteit. De deuren klapten achter hen dicht.

‘Zes, zes, drie, acht, zeven, nul,’ zei Simon tegen Harbard. ‘Dat is het nummer van de taxi. Als ze er over vijf minuten nog niet zijn, moet u maar even bellen. Zeg maar dat het op onze rekening kan.’

Hij keerde de ziedende professor de rug toe en haastte zich achter Sam en Jonathan Hey aan. Hij haalde ze in toen ze halverwege verhoorkamer 1 waren. ‘Wat heb je tegen hem gezegd?’ vroeg Sam.

‘O, ik heb hem gewoon een beetje gekalmeerd en wat olie op de golven gegooid.’

‘Ja, ja, dat zal best.’

‘Ik hoop het wel, Simon.’ Hey klonk verschrikt. ‘Die arme Keith. Ik zou hem graag zo snel mogelijk willen bellen, als dat kan. Ik ben helemaal niet gelukkig met… wat er is gebeurd. Hadden jullie me niet even kunnen waarschuwen, of…?’

‘Jonathan.’ Simon legde ter geruststelling zijn hand op de arm van professor Hey. ‘Ik weet ook wel dat Keith uw vriend is en dat u hem niet wilt beledigen, maar dit is belangrijk. Er zijn vier mensen dood.’

Hey knikte. ‘Sorry,’ zei hij. ‘Je weet dat ik graag wil helpen, als ik dat tenminste kan.’

‘U hebt ons al enorm geholpen,’ verzekerde Simon hem. ‘Daarom wil onze hoofdinspecteur u ook graag zien. En inspecteur Kombothekra weet net zo goed als ik dat Proust maar heel zelden iemand graag wil zien. Toch, Sam?’

‘Nou… eh…’ Sam hoestte maar wat om te voorkomen dat hij moest antwoorden. Niet zo netjes om je baas af te zeiken waar een buitenstaander bij is. Jonathan Hey keek weer naar Simon voor wat geruststelling. Net als Sam. Simon bedacht hoe vreemd het was dat mensen bij hem steun zochten. Meestal waren de mensen om hem heen nogal van hun stuk gebracht door de innerlijke onrust die hij maar niet kon verbergen. Maar nu was er voor de verandering eens een keer geen ziedende massa in zijn hoofd. Hij had nog geen kans gezien om het aan Sam te vertellen, en hij was niet lang genoeg bij Norman Grace gebleven om het hem te zeggen, maar toen hij een paar minuten geleden in Normans kantoortje stond, was het laatste puzzelstukje op zijn plek gevallen. Nu wist hij alles. Charlie zou met hem moeten trouwen. Als ik dat tenminste echt wil…

Ze kwamen aan in verhoorkamer 1, waar Proust al op hen zat te wachten. De hoofdinspecteur was uitzonderlijke hoffelijk toen hij Jonathan Hey de hand schudde en hem zei dat hij verheugd was hem te ontmoeten. Hij leek niet bepaald op zijn plek, naast een blad vol thee, koffie, suiker, melk, kopjes en schoteltjes en een indrukwekkende collectie koekjes – waarschijnlijk alle koekjes die hij in de doos had kunnen vinden. Het blad was bekleed met zo’n papieren onderlegger die net op kant leek. Simon wist nooit hoe die eigenlijk heetten. Had Proust daar allemaal om gevraagd? Of Sam? Simon had aan allebei verteld dat Hey welbespraakt was, en dat hij gewend was aan de luxe die Whewell College in Cambridge hem bood.

‘Thee, professor?’ vroeg Proust. ‘Koffie?’

‘Ik drink meestal geen… ach, wat maakt het ook uit. Laat ik maar een kopje koffie doen. Met melk en een klontje suiker graag.’ Hey bloosde. ‘Sorry, dat is een beetje watterig, hè? Maar als ik te veel cafeïne drink krijg ik last van mijn maag. Maar goed, een kopje kan geen kwaad. Die sloten muntthee word je na een poosje ook behoorlijk zat.’

‘Ik ben zelf een groene-theeman,’ zei Proust. ‘Maar aangezien dat er niet is, moet ik me misschien ook maar eens wagen aan een mok slootwater. Inspecteur? Waterhouse?’

Ze knikten allebei. Ging Proust nou echt voor iedereen koffie inschenken? Ongelofelijk, maar het leek er wel op. Simon keek hoe hij eerst melk in alle kopjes deed, en toen thee schonk in drie kopjes, waarbij hij in een van die kopjes een suikerklontje deed. In het vierde kopje goot hij koffie en daar ging ook een klontje bij. Hij weet dat Sam geen suiker in zijn thee heeft en ik wel – dat zal hij gezien hebben, en dat heeft hij opgeslagen. Simon voelde ineens een steek van genegenheid voor de Sneeuwman.

Nu hij de drankjes had ingeschonken, liet Proust ze op een rijtje op het blad staan en deed even een stap naar achteren om ze te bewonderen. Hij was erg in zijn nopjes met zijn eigen prestatie. Hey begon tegen Sam over zijn rit naar Spilling, en hoeveel tijd het hem had gekost om van Cambridge naar hier te komen. Had Sam daarnaar geïnformeerd?

‘De A14, dat is echt altijd zo’n ellende,’ zei Hey. ‘Bumper aan bumper, je komt geen meter vooruit. En er is altijd wel een ongeluk.’

‘Maar gelukkig hebt u vandaag de A14 niet hoeven nemen,’ zei Simon.

Hey keek verbaasd. ‘Nee, ik…’ Toen hij zag dat Proust op hem af kwam stak hij zijn handen uit en glimlachte, klaar om zijn kopje koffie aan te pakken. Maar toen zag hij wat de hoofdinspecteur in zijn handen had, en deed hij een stap achteruit.

Het waren handboeien.

‘Jonathan Hey, ik arresteer u voor de moorden op Geraldine en Lucy Bretherick,’ zei Proust, ‘en voor de moorden op Encarnación en Amy Oliva – uw vrouw en dochter.’