13

Vrijdag 10 augustus 2007

Ik hoor een rinkelend geluid, als twee glazen die botsen. Proost. Een geluid dat ik al eerder heb gehoord. Ik droom niet. Als ik mijn ogen opendoe vallen alle stukken rauwe pijn neer op een ander plekje in mijn hoofd. Ik moet ze weer dichtdoen.

Hij hield een pistool tegen mijn voorhoofd en liet me een pil slikken. Wanneer was dat? Gisteravond? Twee uur geleden of twaalf uur geleden? Hij zei dat het een vitaminepil was, en dat het me goed zou doen. Ik vond dat het vertrouwd en veilig smaakte. Ik vond het niet erg om hem in te nemen; al het andere vond ik veel erger. Ik denk dat het een slaappil was.

Mijn voeten zijn vastgebonden. Ik kan ze niet bewegen. Ik doe mijn ogen dit keer iets langzamer open en zie dat ik met mijn gezicht naar beneden op de massagetafel lig. Ik help mezelf op mijn ellebogen, kijk achterom naar de rest van mijn lichaam en realiseer me waardoor ik mijn voeten niet kan bewegen: het is de harde lus aan het eind van de tafel. Ik lig verkeerd om, met mijn hoofd aan het voeteneind. Hij zal me wel zo neer hebben gelegd, met mijn voeten door die stijve strop. Waarom? Is er een reden waarom hij me dit allemaal aandoet?

Zoe en Jake. Ik moet ze spreken. Ik moet hem overhalen om me mijn telefoon terug te geven. Ik zie ze glashelder voor me, zo klein, en zo ver weg, twee kleine vlammetjes vol kleur en hoop in het donker: mijn geliefde zoon en dochter. O, God, alstublieft, alstublieft, haal me hier weg.

Dat rinkelende geluid… Al denkend aan de kinderen komen de herinneringen terug: het was het geluid van de melkboer die de flessen melk neerzet, ik weet het zeker. Zoe en Jake zijn melkjunks, en we krijgen elke dag drie flessen geleverd. Onze melkboer komt later dan de meesten, tussen zeven en halfacht. Als Nick en ik het glasgerinkel horen – hetzelfde geluid dat ik net buiten deze kamer hoorde – dan kijken we elkaar grijnzend aan en zeggen: ‘Wie zijn beurt is het?’ Op mijn dagen komen alle drie de flessen naar binnen om regelrecht in de koelkast te verdwijnen. Op Nicks dagen haalt hij maar één fles per keer, als en wanneer hij die nodig heeft, omdat het gemakkelijker is om één fles naar boven te dragen dan drie tegelijk. In de winter, om het extra irritant te maken, zegt hij elk dag weer: ‘Ja maar, het is buiten even koud als in de koelkast. Ze worden heus niet gejat.’ Hij zei zelfs een keer: ‘Dit is Spilling… niet Hackney.’

‘Hoezo Hackney?’ zei ik kattig.

‘Weet je dat dan niet? Daar worden verreweg de meeste melkdiefstallen gepleegd.’

Ik draai me om tot ik zit, en probeer de storm van paniek die in me woedt de kop in te drukken. Ik hou van Nick. Ik hou van ons huis, ook al heeft het te veel trappen. Ik hou van mijn hele leven, en van alle nare ervaringen die ik ooit heb gehad – behalve dit wat me nu overkomt.

Op mijn schouders en boven in mijn rug zijn drie heel duidelijke pijnpunten. Ben ik soms op een hekje gevallen, iets met scherpe punten? Dat lijkt me niet waarschijnlijk. Belachelijk. Ik kan me niet snel bewegen en ik kan niet snel denken, en ik weet dat ik dat toch echt allebei zal moeten doen, wil ik überhaupt de hoop hebben ooit te kunnen ontsnappen. Mijn borst kriebelt onder mijn bloes, en mijn kleren zitten net zo gedraaid en ongemakkelijk als toen ik de vorige keer wakker werd in deze kamer.

Ik pak de handdoek die dwars over de massagetafel ligt, breng die naar mijn gezicht en inhaleer. Weer die fruitige geur, maar nu sterker. O, god, nu weet ik het weer: het is oranjebloesem. De masseur in Seddon Hall gebruikte dat ook. En dat heb ik Mark toen verteld… Ik heb de man die mij hier nu heeft opgesloten verteld dat ik het zo lekker vond.

Hij weet het nog, en hij heeft het gekocht, zoals hij ook deze massagetafel heeft gekocht…

Ik ga staan, trek mijn bloes uit, waarbij er een knoopje van afspringt, en ruik aan de binnenkant van die bloes: oranjebloesem. Nee, nee, nee. Ik voel aan mijn schouders en raak mijn rug aan. Die voelt vettig; mijn vingertoppen glijden weg. Hij heeft me dus een massage gegeven. Daarom heb ik die zere plekken op mijn schouders. Terwijl ik buiten bewustzijn was heeft hij mijn huid met zijn vingers bewerkt. En die jeuk op mijn borst dan. Ik kijk omlaag. Mijn beha zit binnenstebuiten. De opgestikte rozen schuren tegen mijn huid.

Ik onderdruk een gil. Ik wil hem niet wakker maken. Het is buiten nog verstikkend donker, en de melkman is weer weg; het zal dus iets tussen 4 en 5 uur ’s ochtends zijn. Hij slaapt waarschijnlijk. Als hij pas rond een uur of zeven wakker wordt, heb ik dus twee uur de tijd.

Om wat te doen?

Ik huil terwijl ik mijn beha af doe en mijn huid controleer op sporen van olie. Ik kan niets vinden. Dan trek ik mijn broek uit en voel langs de binnenkant van mijn benen, voor en achter, over de korsten en blauwe plekken op mijn knieën. Geen spoor van olie, maar… Mijn onderbroek zit ook verkeerd om. Ik druk mijn gebalde vuist in mijn mond zodat er geen geluid aan kan ontsnappen. De tranen druppen over mijn vingers en langs mijn armen. Wat heeft hij met me gedaan?

Uiteindelijk dwing ik mezelf om in beweging te komen. Ik trek mijn kleren weer aan, en ik begin door de kamer te lopen in een poging mijn hoofd helder te krijgen. Nick beschuldigt me er altijd van dat ik mezelf opnaai als ik een probleem niet in één klap op kan lossen. Wat zou hij doen?

Hij zou de melkflessen een voor een naar boven halen.

Ik ren naar het raam en trek de geelzijden gordijnen open. Er is niets veranderd.

Ik zie geen melkflessen, alleen de plantenpotten, de dichte heggen, de poort met het hangslot en de olifantenfontein. Hoe zou een melkman de tuin in kunnen? Tenzij… misschien is er aan de straatkant een ingang, in een ander deel van de tuin, om de hoek, en misschien is de melkman wel om het huis heen gelopen. Op het betonnen terras vlak bij de muur zijn natte plekken van een troebele vloeistof die best melk zou kunnen zijn. De rest van het terras is droog. Half doorzichtige plasjes, en dan kleinere druppels die leiden naar een punt dat ik niet kan zien omdat het pal onder het raam is.

Ik adem moeizaam, grijp de massagetafel aan een kant vast, sleur hem naar het raam en klim erop. Met één hand houd ik me vast aan de gordijnroe om in balans te blijven, en ik plant een knie op de massagetafel en de andere op de smalle vensterbank. Dan druk ik mijn gezicht zo dicht mogelijk tegen het glas. ‘Yes!’ sis ik als ik twee glimmende rood met zwarte rondjes zie. De doppen van flessen halfvolle melk. Er moet dus iets van een gat of poortje in de muur zitten.

Ik klim van de tafel en begin te ijsberen. Morgen. Morgen komt de melkboer weer. Als ik de flessen kon horen rinkelen, dan kan hij mij dus ook horen als ik om hulp schreeuw. Ik hoef er alleen maar voor te zorgen dat ik niet buiten bewustzijn ben. Ik moet dus niet nog een keer zo’n pil innemen…

Ik frons. Als die man me pillen voert om me knock-out te laten gaan, hoe heeft hij dat dan de eerste keer gedaan, toen ik op straat in elkaar stortte? Toen had ik helemaal geen pil ingenomen…

De muren komen op me af als er weer een stukje op zijn plek valt: die pil die hij me gaf was wel degelijk een vitaminepil – daarom kwam de smaak me zo bekend voor. De drug zat natuurlijk in het water waarmee ik de pil door moest slikken. ‘Rohypnol.’ Ik spreek het woord hardop uit. Ik heb het wel eens op het nieuws gehoord, dat woord, maar ik had nooit gedacht dat ik er zelf ooit mee te maken zou krijgen.

Ik loop naar de deur en steek mijn pink in het slot. Alleen het bovenste kootje past erin. Dan pak ik mijn tas en haal mijn bankpassen uit mijn portemonnee. Die zijn allebei lang niet dun genoeg om in de spleet tussen de deur en de muur te passen. Domme koe. Het is sowieso niet het goede slot. Sally, idioot, wat ben je toch ook dom, om dingen te proberen waarvan je weet dat ze niet werken, alleen maar omdat je te bang bent om toe te geven dat je verder helemaal niets kunt doen. Waarom probeer je de klink niet gewoon, als je toch bezig bent? Ik ram met mijn vuist op het metaal. Er klinkt een klik, en de deur gaat open met een langgerekt kraken. Ik sla mijn handen voor mijn mond. Hij heeft hem niet op slot gedaan. Ik knipper om te zien of ik niet hallucineer, want ik kan niet geloven dat er eindelijk eens iets goeds gebeurt.

Zo zacht als ik kan sluip ik de kamer uit en loop ik de hal in. De deur naar het portaal staat op een kier, maar de voordeur is dicht. Als hij is vergeten mij op te sluiten, is hij dan misschien ook vergeten de voordeur op slot te doen?

Is dit soms een test? Staat hij buiten in de tuin te wachten met het pistool?

Ik kijk omhoog en zie dat er boven op de deurpost iets balanceert, een klein grijs ding. Metaal. Het pistool. Nee, het is mijn telefoon. Ik tril van woede. Die zieke hufter heeft een boobytrap geplaatst op de deur naar het portaal. Hij heeft mijn cel expres van het slot gelaten – hij wist dat ik zou proberen te ontsnappen. Hij zal zich wel gek gelachen hebben bij het idee dat de telefoon op mijn hoofd zou vallen als ik naar de voordeur rende. Maar die zit op slot; ik krijg er geen beweging in.

Ik reik omhoog naar mijn mobieltje. Hij heeft de simkaart er uitgehaald. Wat dacht je dan, mens? Ik schaam me dat ik echt dacht dat ik mezelf had kunnen bevrijden, en ik leg het mobieltje weer terug waar het lag. Als ik dan niet kan ontsnappen, wil ik in elk geval niet dat hij weet dat ik het heb geprobeerd en dat het me niet lukte.

Ik loop van kamer naar kamer, op zoek naar een andere telefoon, een vaste. Maar die is er niet, tenminste, niet hier beneden. Ik zoek in de zitkamer, in de eetkamer en in de hal naar rekeningen of enveloppen waar zijn naam op kan staan. Ik vind helemaal niets. In de zitkamer staan wel een paar romans, en ontzettend veel boeken over tuinieren en planten. Er is een hele plank met alleen maar boeken over cactussen. Het is de enige plank in de hele kamer die vol is. Ik trek er een paar willekeurige boeken uit om te zien of er soms een naam voorin geschreven is, maar ik vind alleen blanco schutbladen.

De ingelijste poster die ik gisteren zag hangen, en die ik me maar half kon herinneren, blijkt een landkaart te zijn, tegen een felgele achtergrond, waarop het land zelf met een groene lijn is afgetekend. Twee stripfiguurarmen reiken ernaar, alsof ze het land van de buren willen afpakken. ‘Handen af van El Salvador’ staat in grote rode letters aan de onderkant gedrukt. Ik neem aan dat dat groenomrande land El Salvador is; ik ben nooit zo goed geweest in geografie.

De planken in de zitkamer doen me denken aan de kleine studeerkamer boven, en aan wat ik daar zag. Iets wat niet klopte. Een rij met romans van Joseph Conrad, en een rij serieus uitziende boeken met gewichtige titels, veel te moeilijk voor me om op te slaan in mijn paniekerige staat, en dan… lege planken, eindeloos veel lege planken. En het bureau was ook volkomen leeg. Geen computer, geen pennen, geen bureaulegger of rolletje plakband, helemaal niks. Wie heeft er nou een bureau zonder computer?

De eetkamer… ik hol terug door de hal. Een van de muren heeft ook van onder tot boven boekenplanken. Het is een mooie kwaliteit, eiken zo te zien. Allemaal leeg. Ik voel me ijskoud worden en ren door naar de keuken, waar ik zes smalle laatjes opentrek onder het aanrecht. In een van de laatjes ligt wat bestek, maar verder: niets. Als iemand bij mij thuis mijn keukenlades open zou trekken, dan zouden ze kleurpotloden vinden, en onbetaalde parkeerboetes, touw, aspirine – je kunt het zo gek niet bedenken.

Ik dwing mezelf om door te gaan met mijn rondje door het huis. In de slaapkamers boven: geen lampen, geen kleedjes, niets op de vensterbanken. Geen foto’s, geen klokken, niks aan de muur, geen kammen of borstels, geen glazen voor water.

Hier woont niemand.

Die man heeft me niet naar zijn huis gebracht. Misschien dat hij hier ooit wel heeft gewoond met zijn gezin, maar nu in elk geval niet meer. Hij heeft me naar een smetteloos, verlaten huis gebracht, en hij heeft hier en daar wat spullen neergezet zodat het net leek alsof hij hier woonde: die gietijzeren brievenstandaard in de hal… dacht hij nou echt dat ik daar in zou trappen?

Maar als hij hier niet woont, waar woont hij dan wel? Waar is de rest van zijn bezittingen? Misschien is hij nu wel helemaal niet hier, en ligt hij helemaal niet boven te slapen. Heeft hij me gedrogeerd en is hij toen teruggegaan naar zijn vrouw en kinderen? Misschien is dit wel een tweede huis, waar zijn gezin helemaal niets van weet. Een huis dat hij speciaal heeft gekocht om mij voor altijd in gevangen te houden.

Het kookboek waaruit hij dat walgelijke pastagerecht had klaargemaakt met die grijze drab ligt nog steeds opengeslagen op het aanrecht, nog altijd met de boekenlegger erop. Ik zoek om me heen naar andere kookboeken, maar die zijn er niet. De open bladzijden glimmen, en er zit geen enkele vlek op. Hij heeft het boek gekocht om voor mij te koken. Dit was de eerste keer dat hij het heeft gebruikt.

De vensterbank in de keuken is nog smetteloos, ononderbroken wit. Ik ga op mijn knieën zitten en doe de keukenkastjes open. Er staat helemaal niets in, behalve drie steelpannen, twee tupperwaredoosjes en een vergiet. In het vergiet ligt een doorzichtige plastic injectiespuit met maatstreepjes erlangs.

Mijn hart gaat vreselijk tekeer. Ik til het deksel van de pannen, op zoek naar het flesje van het spul dat hij gebruikt om mij steeds buiten westen te helpen. Rohypnol. Zit dat überhaupt wel in een flesje? Ik neem toch aan dat hij het in de buurt van de injectiespuit bewaart. Die maatstreepjes vind ik nog het engst van alles: het idee dat hij niets aan het toeval overlaat. Hij weet wat hij doet, hij weet precies hoelang hij wil dat ik bewusteloos blijf en hoeveel van het middel hij nodig heeft om dat te bereiken.

Ik haat hem meer dan ik dacht dat je iemand kon haten. Ik kruip overeind en maai het kookboek van het aanrecht, hijgend van woede. Het boek klapt dicht als het op de grond belandt. Ik lees de titel: 100 recepten voor een gezonde zwangerschap.

‘Waar heb je vanavond zin in?’ zegt een stem vanuit de gang.

Onder bedreiging van het pistool marcheert hij me af naar de kamer met het streepjestapijt. Hij draagt een donkergroene pyjama met paisleymotief. ‘Ga liggen,’ zegt hij terwijl hij me op de massagetafel duwt. ‘Op je rug.’ Hij klinkt streng. Hij kijkt me niet aan terwijl hij praat.

‘Wat heb je met me gedaan?’ fluister ik, bang om mijn stem te verheffen. Bang dat hij dan kwaad wordt.

Hij rolt de tafel naar de muur. ‘Hoe kan ik nou werken overdag als jij me om kwart over vijf ’s ochtends al wakker maakt?’ zegt hij.

Ik hoor mezelf mijn verontschuldigingen aanbieden, want ik moet het weten. Ik wil het horen, hoe erg het ook is.

‘Het geeft niet. Stil maar. Hou op met huilen, dat is nergens voor nodig. Zo, kom maar voorzichtig hier – zo ja, goed zo – en leg je benen tegen de muur, dan ligt je lichaam in de juiste hoek. Goed. Blijf in die houding. Probeer je maar te ontspannen. Ik wil dat je ongeveer een uur zo blijft liggen.’

De tranen rollen over mijn wangen, en blijven hangen in mijn oren. Ik kan niets zeggen.

Hij loopt naar het raam en tikt met het pistool tegen zijn handpalm. ‘Het heeft denk ik geen zin meer om er geheimzinnig over te doen, aangezien jij er nu zelf ook wel achter bent hoe het zit. Omdat je dat kookboek hebt gezien.’

‘Ik ben helemaal niet zwanger!’

‘Maar het zou kunnen. Als we geluk hebben, is het al zover.’

Die vitaminepil, dat was foliumzuur. Daarom smaakte het zo bekend. Dat heb ik tijdens allebei mijn zwangerschappen geslikt.

‘Heb je me verkracht? Hoe vaak?’

Hij maakt een geluid van walging. ‘Bedankt,’ mompelt hij. ‘Bedankt voor het vertrouwen.’

‘Sorry…’

‘Ik ben geen beest. Ik heb een injectiespuit gebruikt.’ Hij lacht even. ‘Ik had niet zo’n ding waar je kalkoen mee bedruipt, aangezien ik niet zo’n kok ben. Jij bent de eerste voor wie ik ooit heb gekookt.’

‘Maar je hebt me gedrogeerd en uitgekleed en me ingespoten met… met…’

Hij pakt mijn hand en knijpt erin. ‘Sally, ik wil dat we een echt gezin worden. Ik heb het recht…’ Zijn stem hapert. ‘Iedereen heeft recht op een gelukkig gezinsleven. Ik heb dat nog nooit gehad, Sally. En jij ook niet, geloof ik.’

‘Dat is helemaal niet waar!’

‘Ik weet dat je tijd nodig hebt om eraan te wennen. Ik zou niet durven voorstellen dat we ook echt met elkaar slapen, nog niet tenminste. En het hoeft ook nooit als je dat liever niet wilt. Ik ben geen bruut.’

Ik druk mijn vingers in mijn benen. Als het kon zou ik mijn ingewanden er uitscheuren tot er niets meer van me over was.

‘Ik weet ook wel dat ik dat van de baby eigenlijk had moeten vertellen, maar… nou ja, ik was te druk om het balletje aan het rollen te krijgen. Het spijt me.’

‘Hoe vaak heb je me al… geïnjecteerd?’ zeg ik met moeite.

‘Pas twee keer. En ik heb een goed gevoel over de laatste keer.’ Hij kruist zijn vingers en houdt ze voor mijn gezicht.

Ik huil terwijl hij mijn hand aait en sussende geluidjes maakt. Ik heb geen idee hoeveel tijd er al voorbij is, en hoeveel van mijn leven ik al ben kwijtgeraakt in deze kamer: een halfuur, misschien langer, sinds hij voor het laatst iets heeft gezegd. Als ik geen tranen meer overheb, zeg ik: ‘Waarom heb je me gemasseerd?’

‘Om je een goed gevoel te geven. Jij bent dol op massage.’

‘Ik was niet bij bewustzijn!’

‘Ik dacht dat je er misschien van zou ontspannen, onbewust. Soms weet het lichaam dingen die het verstand niet weet. Hoe meer je ontspant, des te groter de kans dat er een bevruchting plaatsvindt.’

Ik voel iets uit mijn maag omhoogkomen, en ik stik bijna in de gal die in mijn keel stroomt.

‘Denk je nou echt dat ik zo lelijk tegen je wil doen, Sally? Dat wil ik helemaal niet. Echt niet.’

‘Dat weet ik wel.’ Ik pak dat pistool van je af en ik vermoord je. Je bent ziek in je hoofd, man.

‘Je moet proberen om te willen wat ik wil. Weet je nog in Seddon Hall, toen je me vertelde dat je er zo ziek van was dat jij altijd degene was die alles moest regelen: de valentijnsdinertjes, en zelfs de taart voor je eigen verjaardag?’

‘Je doet net alsof ik mijn leven zo erg vond!’ zeg ik fel, en ik barst weer in snikken uit. Ik kan niet meer naar hem luisteren. ‘Ik hou van mijn leven – ik zat maar wat te zeuren!’

‘Daar had je ook alle reden toe,’ zegt hij terwijl hij met het pistool tegen de zijkant van de massagetafel tikt. ‘En die kerst toen je je eigen cadeautje hebt gekocht en ingepakt, omdat Nick toch nooit het goede zou kopen: Boudoir eau de parfum van Vivienne Westwood. Je hebt er zelfs een kaartje aan gehangen waar je “Voor Sally, liefs van Nick” op hebt geschreven. Weet je nog dat je me dat allemaal hebt verteld?’

Waarom heb ik zo ontzettend uit de school geklapt?

‘Kan ik… zou ik alsjeblieft mijn telefoon even mogen, voor een paar minuten maar? Ik moet Zoe en Jake spreken.’

Ik heb het verkeerde gezegd. Hij laat mijn hand vallen. Zijn blik verhardt en zijn gezicht raakt doordrenkt van pure slechtheid. ‘Zoe en Jake,’ herhaalt hij met een blikken stem. ‘Weet je wat het probleem is met jou, Sally? Jij hebt nooit door wanneer het feest voorbij is.’