10

09/08/2007

‘Dit gaat niet over mij,’ zei Mark Bretherick. ‘U doet net alsof, maar het is niet zo. Weet u wel wat uw mannen met de grond doen die ze uit mijn tuin scheppen?’ Hij wees uit het raam in de zitkamer naar de groepjes agenten in overalls. Sam Kombothekra, die stiller en ernstiger was dan Simon hem ooit had meegemaakt, stond naast hem op wacht, met zijn handen in zijn zakken en gebogen schouders. Simon wist dat hij hoopte dat ze niets zouden vinden. Kombothekra haatte de onaangename aspecten die een misdaad altijd met zich meebracht, het ongemakkelijke gevoel dat je had als je iemand moest arresteren, en dat je iemand recht in het gezicht moest kijken om te zeggen dat je dacht – of wist, meestal – dat hij iets verschrikkelijks had gedaan. Dat was vooral moeilijk als je zo iemand tot kort daarvoor nog heel anders had behandeld.

Eigen stomme schuld. Een tikje minder ‘Mark, we begrijpen allemaal wat je nu doormaakt’ en het was vandaag een eitje voor hem geweest.

‘Onze mannen zullen de schade die ze aanrichten zo veel mogelijk herstellen,’ zei Simon tegen Bretherick.

‘Dat bedoel ik niet. Dit is een heel slimme metafoor, waar jullie hier mee bezig zijn. Het ziet er net uit alsof jullie iets aan het opgraven zijn, terwijl jullie in feite iets begraven. Dat is het werkelijke doel van al die aarde die daar maar in het rond vliegt!’ Bretherick had eindelijk dat blauwe bezwete hemd dat hij al dagen aanhad, voor een schoon overhemd verwisseld, mosterdkleurig, dat hij droeg met gouden manchetknopen.

‘Wat zijn we dan aan het begraven?’ vroeg Simon.

‘De realiteit van de situatie. Want jullie zaten er helemaal naast, of niet soms? En toen jullie daar niet meer omheen konden, toen hebben jullie besloten om mij maar de schurkenrol toe te bedelen, want dat was gemakkelijker dan toegeven dat ik al die tijd gelijk heb gehad: dat er een man is genaamd William Markes die jullie niet kunnen vinden en die mijn vrouw en kind heeft vermoord!’

‘We besluiten niet welke mensen wij als schurk aanwijzen. We zoeken naar bewijs, en dat bewijs wijst aan of ze al dan niet een schurk zijn.’

Brethericks gezicht vertrok van verachting. ‘Dus jullie hopen hier onder mijn begonia’s het bewijs te vinden dat ik geen misdaad heb gepleegd?’

‘Meneer Bretherick...’

‘Het is doctor Bretherick, en u hebt nog steeds geen antwoord gegeven op mijn vraag. Waarom helpen jullie mijn tuin naar de knoppen? Waarom zitten er mensen bij mij op kantoor mijn mensen van hun werk te houden, en elk snippertje papier tegen het licht te houden? Het lijkt me duidelijk dat jullie op zoek zijn naar bewijs dat ik Geraldine en Lucy heb vermoord. Nou, jullie zullen niks vinden, want ik heb het niet gedaan!’

Simon en Kombothekra hadden gisteren ook al zoiets tegen Proust gezegd: ze hadden allang het bewijs dat Bretherick onschuldig was en dat hij de enige hen bekende misdaad helemaal niet had gepleegd. Wat deden ze hier dan eigenlijk?

‘Je hebt gelijk, Waterhouse,’ had Proust voor het eerst sinds mensenheugenis toegegeven. Als Simon een gehoorapparaatje had gedragen, dan had hij dat op dat moment uitgedaan om het even flink door elkaar te schudden om te controleren of het ding wel goed werkte. ‘Wees blij dat je niet in mijn schoenen staat. Ik moest een keuze maken: ofwel iedereen zou me uitlachen, omdat ik duizenden ponden heb verspild aan een of andere naamloze fantast met krankzinnige verhalen over dooie katten, rode Alfa’s en kersverse weduwnaars die op oneigenlijke tijdstippen aan het tuinieren zijn geslagen, of ik ga de geschiedenis in als die ene hoofdinspecteur die een cruciale aanwijzing in de prullenbak heeft gegooid en die de lijken in de vervallen kas dus nooit heeft gevonden. En je kunt je politiepensioentje erom verwedden dat die vervolgens vijf jaar later worden ontdekt door een onbenullig agentje dat daar toevallig langsliep.’

‘Meneer, die lijken, die zijn er wel, of ze zijn er niet,’ stelde Simon. ‘Die zijn er heus niet alleen maar als u er toevallig niet naar zoekt.’

Dat leverde hem een kille blik van de Sneeuwman op. ‘Doe toch niet zo betweterig, Waterhouse. Het ergste met een betweter is dat ze je maar op één manier antwoord kunnen geven, en dat is betweterig. Wat ik probeer te zeggen – en dat zou iedereen met een werkende hersenmassa echt wel begrijpen – is dat ik bang ben dat ons onderzoek niets gaat opleveren. Maar ik ben net zo goed bang dat als ik de informatie uit die anonieme brief verder maar negeer...’

‘We begrijpen u volkomen, meneer,’ zei Kombothekra snel. Voor een man die geen zin had in gedoe had hij een wonderlijke baan gekozen.

‘Zegt de naam Amy Oliver u iets?’ vroeg Simon aan Mark Bretherick.

‘Nee? Wie is dat dan? Is dat die vrouw die hier was, die zo op Geraldine lijkt?’

‘Het is een kind. Ze zat verleden jaar bij Lucy in de klas.’

Simon zag zijn teleurstelling die hij vlug verhulde met woede.

‘Luistert er eigenlijk wel iemand naar me? Geraldine handelde alle schooldingen af.’

Vanachter Simon klonk een rustige stem. ‘Wist u niet hoe Lucy’s vriendinnetjes heetten?’ mengde Kombothekra zich in het gesprek.

‘Volgens mij heette er eentje Uma. Ik heb ze heus wel een keer gezien, allemaal, maar...’

De telefoon ging over.

‘Mag ik opnemen?’

Simon knikte en luisterde mee naar hoe Bretherick instructies gaf, verbijsterend fel. ‘Het moet client-server based zijn, en het moet multi-level BOMS hebben,’ besloot hij.

‘Werk?’ vroeg Simon toen hij weer opgehangen had. Hoe kon Bretherick op zo’n moment in godsnaam nog professioneel functioneren?

‘Ja. Maar ik neem aan dat jullie mijn telefoon ook afluisteren, of niet soms? Als jullie willen weten wat het allemaal precies betekent, vraag maar gerust, hoor.’

Arrogante zak, dacht Simon. ‘Die twee foto’s die volgens u gestolen zijn,’ zei hij, want hij vond het tijd om terug te slaan. ‘In de lijstjes, achter de foto’s van Geraldine en Lucy, zaten nog twee andere foto’s, waarvan wij denken dat ze van Amy Oliver en haar moeder zijn.’

Bretherick blies langzaam zijn adem uit, en er kwam een frons rond zijn ogen. ‘Wat? Hoe bedoelt u? Ik… ik had helemaal geen foto’s van… ik kende die hele Amy Oliver en haar moeder niet eens. Wie heeft u dat verteld?’

‘Waar kwamen die foto’s van Geraldine en Lucy bij het uilenpark vandaan? Hebt u die zelf genomen?’

‘Nee. Ik heb geen idee wie ze heeft genomen.’

‘Hebt u ze in laten lijsten?’

‘Nee. Ik weet helemaal niks van die foto’s. Op een dag stonden ze hier gewoon ineens op de schoorsteenmantel. Dat is alles wat ik weet.’

Simon geloofde hem, maar het klonk zo onbevredigend. ‘Ze stonden er ineens?’

‘Ja, niet letterlijk! Geraldine zal ze wel in een lijstje hebben gedaan en… dat deed ze namelijk altijd, ze liet foto’s die ze mooi vond en de tekeningen van Lucy altijd inlijsten, en die hing ze op. Ik zag die twee foto’s staan en ik vond ze mooi en dus heb ik ze mee naar kantoor genomen. Meer weet ik er niet van. Maar waarom zou ze foto’s van die Amy Oliver en haar moeder in het lijstje hebben gestopt? Dat slaat toch nergens op?’

‘Waren de Olivers op de een of andere manier van belang voor Geraldine, dat u weet?’

Bretherick antwoordde met een vraag. ‘Hoe weet u dat eigenlijk allemaal, dat van die foto’s? Hebben jullie de vrouw gevonden die ze heeft gestolen?’ Hij leunde voorover. ‘Als jullie weten wie ze is, dan moeten jullie me dat vertellen.’

‘Mark, over wat voor dingen hadden jij en Geraldine het altijd?’ vroeg Kombothekra. ‘Aan tafel, of na het eten en zo.’

Simon besloot om de inspecteur toch maar te wijzen op de wenskaarten met de o zo beleefde gelukwensen.

‘Weet ik veel! Over alles. Wat een stomme vraag. Over mijn werk, over Lucy… Bent u dan niet getrouwd?’

‘Jawel.’

‘Ik niet,’ zei Simon vlug. Hij wilde die vraag niet ook om zijn oren krijgen. Dan kon hij het maar beter meteen zeggen.

Bretherick staarde hem aan. ‘Nou, dan zult u dus ook nooit weten hoe het voelt als iemand je vrouw vermoordt.’ Simon vond dat dit wel een wat erg vergezochte positieve kijk was op zijn bestaan als vrijgezel.

‘Ik weet de namen van alle vriendjes van mijn zonen. En van hun ouders,’ zei Kombothekra.

‘Nou, dat is dan fijn voor u,’ zei Bretherick. ‘Weet u toevallig ook hoe je uit het niets een cryogeenvrije stikstofregenererende koelinstallatie kunt bouwen die elk laboratorium over de hele wereld nodig heeft? Zodat je heel erg veel geld kunt verdienen?’

‘Nee, dat niet,’ zei Kombothekra.

‘Ik dus wel.’ Bretherick haalde zijn schouders op. ‘En zo hebben we allemaal onze sterke en onze zwakke punten, inspecteur.’

Simon begon zich behoorlijk ongemakkelijk te voelen; niet dat daar veel voor nodig was. Hij zei: ‘Volgens uw schoonmoeder staan er in Geraldines dagboek allerlei dingen die feitelijk onjuist zijn. Jean heeft Geraldine bijvoorbeeld nooit een beker met The Big Sleep erop gegeven. Geraldine is ook nooit in woede uitgebarsten en heeft die beker niet stukgegooid of haar moeder ervan beschuldigd dat ze de draak stak met haar slaaptekort.’

Bretherick knikte. ‘Geraldine heeft dat dagboek niet geschreven. Dat heeft degene gedaan die haar heeft vermoord.’

‘Maar toch wist u dat pas zeker nadat u had gehoord wat Jean erover te zeggen had. Klopt dat?’ Bretherick had hen gevraagd waarom hij ineens onder verdenking stond. Simon hoopte dat hem nu het een en ander duidelijker werd. ‘U hebt dat dagboek gelezen lang voordat Jean het las – een paar keer zelfs, neem ik aan?’

‘Talloze keren. Ik kan het zo uit mijn hoofd citeren, leuk voor op feesten en partijen. Nou, daar zal ik mooi mee scoren.’

‘Waarom hebt u niet meteen gezegd: “Dit is nooit gebeurd, dit is niet waar, dit kan mijn vrouw nooit geschreven hebben”?’

Simon zag dat alle kleur wegtrok uit Brethericks gezicht. ‘Dat gaat u me toch niet flikken, zeg! Jullie zeiden dat Geraldine Lucy en zichzelf had gedood. Dat bleven jullie maar tegen me zeggen. Nee, dat dagboek klonk inderdaad niet als Geraldine – totaal niet, zelfs – maar jullie zeiden dat het echt haar dagboek was.’

‘Ik heb het niet over de gevoelens en de meningen die erin staan, of over de dingen waarvan u misschien dacht dat ze die voor u had verzwegen,’ zei Simon. ‘Ik heb het over de feiten: over het stukgooien van die beker, en dingen die gewoon nooit zijn gebeurd.’

‘Ik weet helemaal niks van een beker! Hoe moet ik nou weten of dat ooit wel of niet is gebeurd? Dat dagboek staat vol met… verdraaiingen en leugens. Ik heb toch gezegd dat het allemaal niet klopte? Ik heb gezegd dat het door iemand anders geschreven moet zijn. Dat ik Geraldine hier helemaal niet in herken, en ook haar gedachten en de omschrijving van ons leven niet. Bijvoorbeeld dat stukje over dat wij god hier grot noemen? Dat heb ik Geraldine en Lucy nog nooit horen zeggen, echt nooit.’

Er werd geklopt op het raam van de zitkamer, het was een van de mensen van het onderzoeksteam. Kombothekra, die tegen het glas geleund stond, draaide zich om, zodat hij Simon het zicht op de tuin ontnam. Simon keek tegen de rug van de inspecteur aan, naar de stijve verstilling, en hij luisterde naar de afwezige achtergrondgeluiden. Geen stemmen meer, geen geluid van graafmachines die de aarde omwoelden. Zijn hart begon te bonken.

‘Wat?’ Bretherick zag de uitdrukking op Kombothekra’s gezicht. ‘Wat hebben jullie gevonden?’

‘Zegt u het maar, Mark Bretherick,’ antwoordde Kombothekra. ‘Wat hebben we gevonden?’ Hij knikte naar Simon en stak bijna onmerkbaar twee vingers op, de loop van een denkbeeldig pistool. Of Simon was zijn vermogen om signalen te interpreteren kwijt, of er waren twee lichamen gevonden onder Brethericks rechthoekige gazon.

Maar wat hij uit een knikje niet kon opmaken – omdat Kombothekra dat in dit stadium ook helemaal niet kon weten – was of dit de lichamen van Amy Oliver en haar moeder waren. En nu was er een vraag die helemaal tot boven aan Simons lijstje was gesprongen. Meer dan wat ook wilde hij weten wie die anonieme brievenschrijver was.

Hoe kon ze er zoveel vanaf weten, en hoe moest hij haar in godsnaam vinden?

‘Amy Oliver,’ zei Colin Sellers terwijl hij over de schouder van Chris Gibbs keek naar de foto van een spichtig meisje met een scherpe blik, in een schooluniform, zittend op een muurtje. Tot vandaag waren geen van beide rechercheurs in een schoolkantoortje geweest sinds hun tienerjaren, en ze voelden zich er geen van beiden erg op hun gemak. De leraren van Gibbs walgden van hem, en Sellers, ook al was hij nog zo gezellig en populair, kreeg dagelijks berispingen omdat hij met zijn maten zat te ouwehoeren terwijl hij eigenlijk aan het werk moest.

‘Geen blij kind,’ mompelde Gibbs.

‘Shit.’ Sellers ging zachter praten, zodat Barbara Fitzgerald en Jenny Naismith, de directrice en de secretaresse van St Swithun’s Montessori Primary School hem niet zouden horen. Hij wilde hen niet beledigen en hij nam aan dat mensen die met kinderen werkten snel aangebrand zouden zijn.

Sellers vond hen geen van beiden aantrekkelijk. Mevrouw Fitzgerald was oud, en had grijs haar tot haar middel en een bril die veel te groot was voor haar gezicht. Jenny Naismith viel weliswaar in de juiste leeftijdscategorie en ze had een mooi gezicht en een goede huid, maar ze leek hem veel te keurig en te mierenneukerig. Die kon wel eens flink de broek aanhebben in een relatie.

Gelukkig waren beide dames erg efficiënt. Ze hadden de twee foto’s zo gevonden en bevestigden de identiteit van de vrouwen op de foto’s binnen een paar seconden nadat Sellers en Gibbs in het kantoortje waren aangekomen. Mevrouw Fitzgerald was momenteel bezig een archiefkast te doorzoeken, voor een lijst van alle mensen die vorig jaar mee waren op de excursie naar het uilenpark van Silsford Castle. Sellers zag niet helemaal in waarom dat zo lang moest duren. ‘We bewaren alles,’ zei Jenny Naismith trots.

‘Hoe bedoel je, shit?’ vroeg Gibbs.

‘Niks. Ik dacht even dat die naam me zo bekend voorkwam. Amy Oliver.’

‘Waarvan dan?’

‘Nee, niks,’ Sellers lachte een beetje beschaamd. ‘Jamie Oliver, daar dacht ik natuurlijk aan. Daarom klonk het zo bekend.’

‘Ik haat die lul,’ zei Gibbs. ‘Je kunt de tv niet aanzetten of hij vertelt me wat ik eigenlijk zou moeten eten: “Probeer eens wat boter op je brood. Eet ook eens frites bij je worstjes.”’ Gibbs probeerde een cockneyaccent na te doen. ‘Alsof hij dat allemaal zelf heeft uitgevonden!’

‘Nee, het wordt anders gespeld.’ Barbara Fitzgerald liet de archiefkast even voor wat hij was. ‘Amy heet O-L-I-V-A. Oliva. Dat is Spaans.’

Gibbs controleerde zijn aantekeningen. ‘Dus daarom heet haar moeder…’ hij kon zijn eigen handschrift niet meer lezen. ‘Cantona?’ Hij merkte dat Sellers zijn lachen probeerde in te houden.

‘Encarna.’ Barbara Fitzgerald lachte niet, en verbeterde hem heel nuchter, alsof dit een voor de hand liggende fout was. ‘Het is een afkorting van Encarnación. Dat is Spaans voor “Incarnatie”. Veel Spanjaarden hebben religieuze namen. Ik zei toch al, Amy is naar Spanje verhuisd.’

‘Mevrouw Fitzgerald heeft een ongelofelijk goed geheugen,’ zei Jenny Naismith. ‘Ze weet alles over elk kind op deze school, tot in het kleinste detail.’

Gibbs paste de spelling van Amy’s achternaam aan. Dat was dus iets wat de anonieme brievenschrijfster niet wist. Had ze de naam misschien nooit op schrift gezien? Esther Taylor: dat was de naam van de vrouw die naar St Swithun was gekomen met de twee foto’s. Tenminste, dat was de naam die ze had opgegeven aan Jenny Naismith. Taylor was een naam die veel voorkwam, maar Esther was ongebruikelijker, en als ze ook nog eens op Geraldine Bretherick leek… enfin, dan moest het niet zo moeilijk zijn om haar te vinden.

‘De lijst is niet zo makkelijk te vinden,’ zei mevrouw Fitzgerald verontschuldigend. ‘Ik zal straks nog eens goed zoeken. Zodra we hem hebben gevonden kom ik er wel mee naar het politiebureau.’ Ze vouwde haar mollige bruine armen over elkaar. ‘Ik ben trouwens zelf mee geweest op die excursie, en ik weet vrij zeker dat ik u de namen van iedereen die erbij was zo ook wel kan geven. Wilt u dat ik dat doe?’

‘Ja, graag,’ antwoordde Sellers.

‘U hebt toevallig niet gezien wie die foto’s toen heeft genomen?’ vroeg Gibbs. ‘Of wie er een foto van Geraldine en Lucy Bretherick heeft gemaakt?’

Barbara Fitzgerald schudde haar hoofd. ‘Iedereen was steeds maar aan het klikken, dat gaat altijd zo op schoolreisjes.’ Dit was de eerste keer dat de naam Bretherick viel. De directrice scheen niet van haar stuk vanwege het feit dat hij ineens opdook in het gesprek. Jenny Naismith was nog steeds de archiefkast aan het doorspitten. Sellers kon haar gezicht niet zien.

‘Wat kunt u ons vertellen over Encarna Oliva?’ vroeg hij.

‘Ze werkte voor een bank in Londen.’

‘Weet u ook welke bank?’

‘Ja. Leyland Carver. Dankzij Encarna sponsoren zij elk jaar ons lentefeest.’

‘Hebt u ook de contactgegevens van de familie in Spanje?’

‘Ik denk niet dat wij ooit adresgegevens hebben gekregen, nee,’ zei mevrouw Fitzgerald, ‘maar we hebben wel een e-mail ontvangen, vlak nadat Amy van school ging, waarin ze ons van alles vertelde over haar nieuwe huis in Nerja.’

‘Nerja.’ Sellers maakte er een notitie van. ‘Ik neem niet aan dat u dat nog steeds...’

‘Nee, de mail heb ik niet meer, maar ik weet het e-mailadres nog wel,’ zei mevrouw Fitzgerald stralend. ‘Het was amysnieuwehuisinspanje@hotmail.com. Zonder apostrof. Ik heb daar nog een eindeloze discussie over gehad met de secretaresse. Niet met Jenny – maar met Sheila, mijn vorige secretaresse. Die ontbrekende apostrof irriteerde mij. Sheila zei dat ze nog nooit een e-mailadres had gezien waar er eentje in voorkwam, en ik zei nog: nou, als hotmail dan geen adressen toelaat met een apostrof erin, waarom kies je dan niet gewoon een adres waar geen apostrof in hoeft?’

‘Hebt u hier een computer waar ik even gebruik van kan maken?’ vroeg Gibbs. Jenny Naismith knikte en nam hem mee naar haar bureau. ‘We kunnen het proberen,’ zei hij tegen Sellers.

‘En wat was Amy’s oude adres?’ vroeg Sellers aan de directrice. ‘Misschien dat de mensen die daar nu wonen een adres van de Oliva’s hebben om de post door te sturen.’

‘Zou kunnen,’ zei mevrouw Fitzgerald instemmend. ‘Goed idee. Dat kan ik zeker voor u opduiken.’

Sellers was opgelucht dat ze dat niet ook al uit haar hoofd kende. Hij begon zich af te vragen of dat mens soms bijzondere gaven had.

Toen het hoofd hem weer aankeek, met een A4’tje in de hand, had ze een wat gereserveerdere uitdrukking op haar gezicht. ‘Is alles… wel goed met Amy?’

Sellers wilde net iets geruststellends zeggen, toen Gibbs antwoordde: ‘Dat proberen we nu uit te zoeken.’ Hij keek niet op van het toetsenbord.

‘We moeten uitgaan van de aanname dat alles in orde is, tenzij we vaststellen dat het niet in orde is. En dat zal hopelijk niet gebeuren.’ Sellers glimlachte.

‘Zodra u nieuws hebt, wilt u mij dan onmiddellijk op de hoogte stellen?’

‘Uiteraard.’

‘Ik vond Amy een leuk kind. Maar ik maakte me ook zorgen om haar. Ze was ontzettend slim, heel gepassioneerd, verschrikkelijk creatief, maar zoals zoveel gevoelige, creatieve kinderen had ze de neiging om veel te heftig te reageren. Ik weet zeker dat ze zo’n vrouw zal worden die overal een drama van weet te maken. Ze heeft wel eens tegen me gezegd: “Mevrouw Fitzgerald, mijn leven is net een verhaal, met mij als hoofdpersoon.” Dus ik zei: “Ja, Amy, dat is zo, geloof ik,” en toen zei zij: “Dan kan ik dus zelf bedenken wat er allemaal in dat verhaal gebeurt.”

‘Nummer 2, Belcher Close, Spilling,’ las Jenny Naismith op van het papier dat haar baas in haar hand hield. ‘Amy’s vorige adres.’

‘Wilt u even ons stratenboek inzien, of hebt u een TomTom?’

Sellers sloeg zijn hand voor zijn mond om een brede grijns te verhullen. Barbara Fitzgerald sprak het uit alsof het de naam van een oosterse godheid was: zijne doorluchtige heiligheid, TomTom. ‘We vinden het wel,’ zei hij.

Zou er misschien een tripje naar Spanje in zitten voor hem? Waarom was het kind nou niet naar Frankrijk verhuisd, dan kon hij Stace meenemen; kon ze haar Frans oefenen – want ze kon ongetwijfeld wel wat oefening gebruiken. Sellers had zelf eindexamen gedaan in Frans, met een redelijk cijfer ook nog, maar als hij haar zo bezig hoorde leek Stacey hem iemand die nooit een vreemde taal onder de knie zou krijgen. Ze bakte er helemaal niks van. Het zou misschien helpen als hij haar mee kon nemen naar Frankrijk. Of misschien was Spaans wel makkelijker. Wie weet kon hij haar wel overhalen om te switchen. Of nog beter, hij kon Suki meenemen naar Spanje…

Barbara Fitzgerald gaf Sellers een lijst met namen. Hij telde ze. Zevenentwintig. Geweldig. Zou Kombothekra willen dat hij zevenentwintig verslagen verzamelde van een uilenuitje in de hoop dat iemand zich zou kunnen herinneren wie welke foto had genomen? Leuk, man. Sellers was de school al bijna uit toen hij zich herinnerde dat hij Gibbs daar had laten zitten. Hij draaide zich om en liep terug.

Jenny Naismith liep heen en weer achter haar bureau, te beleefd om te vragen wanneer ze haar computer weer kon gebruiken. Gibbs was klaar met typen en staarde naar zijn Yahoo-inbox, terwijl hij spuugbellen aan het blazen was. ‘Ben je klaar?’ vroeg Sellers. De charmante en hoffelijke aanpak, door Christopher Gibbs. ‘Je zit toch niet te wachten op antwoord van Amy Oliva, hoop ik? Die zit nu op school.’

‘Nou en? Die kinderen zitten tegenwoordig toch ook op school de hele dag achter hun computer te spelen?’

‘In dit land lijkt het helaas die kant op te gaan, ja,’ zei Barbara Fitzgerald vanuit de deuropening. ‘Tenminste, op openbare scholen. Maar in Spanje weet ik dat nog zo net niet. Maar goed, het heeft hoe dan ook geen zin om hier te gaan zitten wachten.’ Ze schonk Gibbs een warme glimlach. Sellers was zonder meer onder de indruk van haar aanpak. ‘Ik zou het nu even laten rusten, en het later nog eens proberen.’

Gibbs gromde en liet het toetsenbord en de muis achter.

Terwijl hij met Sellers naar de auto terugliep, zei Sellers: ‘Wijze woorden, vriend. Zegt Debbie dat ook tegen je als je hem niet omhoog krijgt? Ik zou het nu even laten rusten en het later nog eens proberen.’

‘Ik heb geen problemen op dat gebied.’ Gibbs klonk verveeld. ‘Oké, wat gaan we nu doen?’

‘We kunnen maar beter met Kombothekra bellen.’ Sellers trok zijn telefoon uit zijn zak.

‘Is hij eigenlijk Aziatisch?’ vroeg Gibbs.

‘Natuurlijk niet, gek. Hij is half Grieks. Half superbekakt Engels.’

‘Grieks? Hij ziet er anders heel Aziatisch uit.’

‘Inspecteur, met mij.’ Sellers wierp Gibbs een blik toe die Barbara Fitzgerald ongetwijfeld heel ondermijnend zou vinden, en heel slecht voor het moreel. ‘De foto’s van Amy Oliva en haar moeder zijn bevestigd. Oliva spel je O-L-I-V-A. De foto’s zijn gebracht door een vrouw die zichzelf Esther Taylor noemde… sorry? Wat?’

‘Wat?’ zei Gibbs zonder stem toen het stille knikken hem net iets te lang doorging.

‘Goed, inspecteur. Gaan we doen.’

‘Wat, in jezusnaam?’

Sellers wreef met zijn duim over de display van zijn mobieltje. Hij dacht aan de heliumballons die zijn kinderen wel eens kregen op feestjes en in restaurants. Ze deden dan ontzettend hun best om ze aan het touwtje vast te blijven houden, maar het lukte nooit en dan vlogen de ballons uiteindelijk toch omhoog, buiten hun bereik. Dan kon je ze alleen nog maar nakijken terwijl ze met grote snelheid van je wegvlogen. Zo begon Sellers zich ook te voelen over deze zaak.

Alles of niks. Nou, dan had hij liever niks.

‘Corn Mill House, in de tuin,’ zei hij. ‘Ze hebben nog twee lijken gevonden. Een is van een kind.’

‘Jongen of meisje?’ vroeg Simon, die wist dat dit een vraag was die je normaal in gelukkiger omstandigheden stelde. Hij stond met Kombothekra en Tim Cook, de patholoog-anatoom, bij de deur naar de kas, uit de buurt bij de rest van de mannen. Kombothekra had nog nooit met Cook gewerkt. Simon wel, vaak al. Sellers, Gibbs en hij noemden hem altijd Cookie, en ze dronken wel eens een biertje met hem in de Brown Cow, maar Simon vond het vervelend om dat aan Kombothekra te laten blijken. Hij vond het sowieso een domme bijnaam, totaal ongeschikt voor een volwassen vent.

‘Weet ik niet zeker.’ Cook was minstens vijf jaar jonger dan Simon, en lang en mager, met stekeltjeshaar. Simon wist dat hij een vriendin had van tweeënvijftig, die hij op de badmintonclub had leren kennen. Cook kon echt ongelofelijk langdradige verhalen vertellen over dat badminton van hem, maar over zijn oudere partner hield hij zijn mond, ook al drongen Sellers en Gibbs nog zo aan.

Simon kon niet geloven dat Cook niet zat met dat leeftijdsverschil. Hij zou zelf nooit een relatie willen met iemand die twintig jaar ouder was. Ook niet met iemand die twintig jaar jonger was, trouwens. Hij zou überhaupt geen relatie willen. Hij onderdrukte die gedachte, want daar had hij nu geen zin in. De ene helft van de tijd bad hij dat Charlie van gedachten zou veranderen, en de andere helft was hij haar dankbaar dat ze zo verstandig was geweest om hem af te wijzen. ‘“Niet zeker?”’ vroeg hij ongeduldig. ‘Dat had ik zelf ook nog wel kunnen vaststellen, daar hoef je geen expert voor te zijn.’

‘Het is een meisje.’ Sam Kombothekra zuchtte diep. ‘Amy Oliva. En die vrouw is haar moeder, Encarna Oliva.’ Hij draaide zich om en keek even naar het provisorische graf achter hem, om zich vervolgens weer terug te draaien. ‘Het moet wel. Nog zo’n markant gevalletje gezinsdoding. Het wordt een nachtmerrie om de pers hierbij weg te houden.’

‘We weten nog niks,’ merkte Simon op. Soms hoorde hij een zin waarvan hij wist dat hij die nooit meer uit zijn hoofd zou kunnen krijgen. Nog zo’n markant gevalletje gezinsdoding. ‘Wie dit ook mogen zijn, het kan geen gezinsdoding zijn.’ Het stond hem tegen dat hij die belachelijke term van professor Harbard in de mond moest nemen. ‘Mevrouw Oliva kan moeilijk haar eigenlijk stoffelijk overschot hebben begraven, of wel? Grasveldje erover, klaar. Of wilt u soms zeggen dat haar man hen heeft vermoord? Meneer Oliva? Hoe heet die eigenlijk van zijn voornaam?’

Kombothekra haalde zijn schouders op. ‘Hoe hij ook heet, hij ligt hier ook vast ergens in de buurt begraven, en onze mannen zullen hem zo wel vinden. Mark Bretherick heeft alle drie de Oliva’s vermoord, en hij heeft Geraldine en Lucy ook van het leven beroofd.’

Simon wenste dat Proust hier nu was om Kombothekra de verbale draai om zijn oren te geven die hij verdiende. ‘Hoezo? Ik weet ook wel dat we er nu niet meer omheen kunnen om hem iets ten laste te leggen, maar… Denk je nou echt dat hij een moordenaar is? Ik dacht dat je hem zo graag mocht?’

‘Hoezo?’ viel Kombothekra uit. ‘Omdat ik beleefd tegen hem was?’

‘Volgens mij is hij een moordenaar,’ deed Cook een duit in het zakje. ‘Vier lichamen in nog geen veertien dagen.’ Simon noch Kombothekra gaf hier antwoord op. Simon dacht aan de shock en de woede op het gezicht van Bretherick toen hij de politiewagen in geholpen werd, die hem nu wel zo ongeveer zou hebben afgeleverd bij het huis van bewaring. Kombothekra keek naar de grond, hij mompelde iets waar Simon geen chocola van kon maken. ‘En trouwens, heb je mij horen zeggen dat dat volwassen skelet van een vrouw was?’ De patholoog-anatoom bepaalde zich bij zijn expertise, om de andere twee heren eraan te herinneren dat ze zijn bijdrage nodig hadden.

‘Ik heb je überhaupt nog niks horen zeggen.’ Simon keek hem geërgerd aan.

Kombothekra keek op. ‘Dus dat andere skelet is van een man? Dan is dat dus Amy’s vader.’

‘Nee. Het is wel van een vrouw.’ Op deze onthulling kwam geen reactie. Tim Cook keek gegeneerd, en toen teleurgesteld. ‘De vrouwelijke bekkenstructuur is gemakkelijk te identificeren. Maar dat van een jong kind...’

‘Hoe jong?’ vroeg Simon.

‘Ik zou zeggen vier of vijf.’

Kombothekra knikte. ‘Amy Oliva was vijf toen ze van St Swithun af ging en zogenaamd naar Spanje verhuisde.’

‘Zorg maar dat ik hun tandheelkundig dossier krijg,’ zei Cook. ‘En hang nog geen naam aan de lichamen tot we het zeker weten.’

‘Hij heeft gelijk,’ zei Simon.

‘Hoelang al dood?’ wilde Kombothekra weten nu hij zijn gebruikelijke charme en tact had laten varen.

‘Dat kan ik nog niet met zekerheid stellen. Ergens tussen de twaalf en de vierentwintig maanden, zou ik zeggen,’ zei Cook. ‘Er zijn nog sporen van pezen en gewrichtsbanden, maar niet veel meer.’

‘Hoe zijn ze om het leven gekomen?’

Cook trok een moeilijk gezicht. ‘Sorry. Als we meer weefsel hadden zou ik dat misschien kunnen zeggen, maar we hebben alleen botten en tanden. Tenzij het moordwapen een markering heeft nagelaten op een bot… Ik zal eens goed kijken als ik ze op de tafel heb liggen, maar ik zou er niet op rekenen dat we de doodsoorzaak kunnen vaststellen.’

Kombothekra duwde de patholoog-anatoom aan de kant en koerste op het huis af.

‘Is hij altijd zo?’ vroeg Cook.

‘Nooit.’ Simon wilde Jonathan Hey spreken, maar hij wist ook wel dat hij niet meteen kon weglopen nu Kombothekra ook al weg was, waardoor Cook in zijn eentje achter zou blijven. Toen hij bij Hey was, in Cambridge, had de professor hem bijna met zoveel woorden gevraagd of hij wel zeker wist dat Mark Bretherick Geraldine en Lucy niet had vermoord. Wat had hij nou ook alweer precies gezegd? Iets over dat de man veel vaker zijn vrouw vermoordt als die niet werkt, en geen status heeft buitenshuis.

Encarna Oliva was bankier geweest bij Leyland Carver, voor zover hij dat had kunnen opmaken uit het gesprek tussen Kombothekra en Sellers. In professionele en commerciële zin kon je het qua status niet veel verder schoppen dan dat. Ze moest een vermogen hebben verdiend. Haar lichaam was gevonden in de tuin van Mark Bretherick, maar hij was niet haar man.

Het klopte allemaal van geen kant. Ze zouden steeds meer informatie achterhalen, maar Simon zag nog helemaal geen samenhang.

Cook zei: ‘Ik moet maar weer eens aan de slag. Waarom doen we dit eigenlijk? Waarom zijn we niet gewoon postbode geworden, of melkboer?’

‘Ik heb wel eens twee weken op het postkantoor gewerkt, met kerst,’ zei Simon. ‘Toen hebben ze me de zak gegeven.’

Terwijl Cook met tegenzin terugliep naar de beenderen, haalde Simon zijn telefoon en zijn notitieblokje tevoorschijn. Hij had nog wel wat tijd, dacht hij, voordat Kombothekra terug zou komen. Waar die ook maar uit mocht hangen. Op zijn werknummer nam Jonathan Hey niet op, dus belde Simon naar zijn mobiele nummer. Hij nam bij de derde rinkel op.

‘Met Simon Waterhouse.’

‘Simon.’ Hey klonk blij verrast. ‘Ben je weer in Cambridge?’

‘Nee. Ik ben bij het huis van Mark Bretherick in Spilling.’

‘Aha. Natuurlijk. Wat moet je ook in Cambridge, hè.’

‘We hebben nog twee lichamen op het terrein gevonden – een vrouw en een kind.’

‘Wat? Weet je het zeker?’ stotterde Hey. ‘Sorry, wat een belachelijke vraag van me. Wat ik wou zeggen is, bedoel jij dat er nog twee mensen om het leven zijn gekomen in het huis van de Brethericks nadat Geraldine Bretherick en haar dochter zijn vermoord?’

‘Nee, deze lichamen liggen hier al minstens een jaar,’ zei Simon. ‘Dit is overigens strikt vertrouwelijk.’

‘Uiteraard.’

‘Nee, echt. Ik mag u dit helemaal niet vertellen.’

‘Maar waarom doe je dat dan?’ vroeg Hey. ‘Sorry, ik wil niet onbeleefd zijn, maar...’

‘Ik wil weten wat u hiervan denkt. Toen we de lichamen hadden opgegraven, zei mijn inspecteur “Nog zo’n markant gevalletje gezinsdoding”, en ik vroeg me af...’

‘Opgegraven?’ Heys stem piepte van ongeloof.

‘Ja. Ze lagen in de tuin begraven. Onder een glad, groen gazon – dat nu overigens niet meer zo glad is.’

‘Wat verschrikkelijk. Wat verschrikkelijk om zoiets te moeten vinden. Gaat het wel?’

‘Het is duidelijk dat ze geen natuurlijke dood zijn gestorven. Er zit geen kleding meer om de beenderen, ze zijn dus ofwel naakt vermoord, of ze zijn post mortem uitgekleed.’

‘Simon, ik ben geen politieman.’ Hey klonk verontschuldigend. ‘Dit heeft niets met mijn vakgebied te maken.’

‘O nee?’ Dit was juist het onderdeel dat Simon het meest interessant vond. ‘We hebben nog geen officiële bevestiging, maar we denken dat de overblijfselen die we hebben gevonden van een klasgenootje van Lucy Bretherick en haar moeder zijn.’ Voor de volledigheid zei hij: ‘Dus nog een moeder en dochter, op dezelfde plek vermoord – tenminste, we hebben hun lichamen op dezelfde plek aangetroffen…’

‘De lichamen van Geraldine en Lucy Bretherick zijn toch in twee verschillende badkuipen aangetroffen?’

‘Dat klopt.’

‘Dus die waren ook naakt.’

Dat was een goed punt. Simon wist niet precies wat het betekende, maar het was nog een verband tussen het eerste stel lichamen en het tweede.

‘Ik neem aan dat er geen reden is om aan te nemen dat de arme zielen die je vandaag hebt gevonden ook in bad zijn vermoord, en trouwens… Simon, ik kan gewoon niet geloven dat ik dit gesprek met je aan het voeren ben. Hoe zou ik jou nu in godsnaam nog kunnen helpen?’

‘Hoe bedoelt u “nu nog”?’

‘Nou, nu het duidelijk niet meer om gezinsdoding gaat.’

‘Is dat dan zo duidelijk? Daarom belde ik namelijk.’

‘Ik vond het al nooit zo waarschijnlijk, als ik alles zo lees en als ik hoor wat Keith er allemaal over vertelt, dat Geraldine haar dochter en zichzelf van het leven heeft beroofd. Maar nu jullie nog een vrouw en een kind hebben gevonden, zou ik zeggen dat het wel zeker is dat de Brethericks niet door Geraldine zijn vermoord.’

‘Maar wat dan? Wat denkt u dat er dan is gebeurd?’

‘Ik heb absoluut geen idee. Maar het lijkt me wel dat… enfin, lijkt het jou ook niet waarschijnlijk dat dezelfde persoon alle vier de slachtoffers heeft vermoord?’

‘Dat lijkt mij wel, ja. Inderdaad.’

‘Je had het over een klasgenoot van Lucy Bretherick; een jongen of een meisje?’

‘Wij denken een meisje, maar dat moet nog bevestigd worden.’

‘Nou, als blijkt dat het inderdaad een meisje is, dan is het negentig procent zeker dat de moordenaar een man is.’

‘Hoezo?’

‘Omdat die kennelijk op zoek is naar vrouwen en meisjes. Moeders en dochters.’

‘Maar waarom zou het geen vrouw kunnen zijn?’

Hey liet een holle lach horen. ‘Net als plegers van een gezinsdoding zijn ook seriemoordenaars bijna altijd mannen.’

‘Dat moet u niet zeggen.’

‘Wat niet?’ Hey klonk bezorgd.

‘Seriemoordenaar. Dat is een woord dat wij tot elke prijs willen mijden.’ Simon deed zijn ogen dicht. Kombothekra verwachtte het lichaam van Amy Oliva’s vader te vinden; maar nu suggereerde Jonathan Hey dat ze elk moment de lichamen van nog een moeder en dochter konden aantreffen. Simon wist niet of hij wel plek in zijn hoofd had voor die mogelijkheid.

‘En daarbij... Ik bedoel, zou een vrouw wel fysiek in staat zijn om genoeg grond om te spitten om twee lichamen te begraven?’ vroeg Hey.

‘Een heel sterke vrouw wel, misschien,’ antwoordde Simon. ‘Maar als u gelijk hebt, en er is inderdaad een man die alle vier de moorden op zijn geweten heeft, wat dan als Mark Bretherick die man is? Dan kan de moord op Geraldine en Lucy nog steeds als gezinsdoding worden beschouwd.’ Nu hij zichzelf dit zo hoorde zeggen, wist Simon meteen dat het niet klopte. Hij raakte steeds vaster overtuigd van Mark Brethericks onschuld.

‘Je zei toch dat hij een alibi had,’ zei Hey. ‘Maar los daarvan… Nee. Als sociologen het over gezinsdoding hebben, dan gaat het om een heel specifiek misdrijf. Daar hebben we het uitvoerig over gehad toen je hier in Cambridge was. Mannelijke gezinsdoders vermoorden alleen hun vrouw, hun kinderen en soms ook zichzelf.’

‘Fijn dat ze zich zo weten in te houden,’ prevelde Simon.

‘Ze vermoorden geen schoolvriendinnetjes, en geen moeders van schoolvriendinnetjes,’ verzuchtte Hey. ‘Ik wil geen spaak in je wiel steken, maar het klopt van geen kanten, dit hele verhaal. Ik bedoel, je hebt wel eens mannen die door het lint gaan en dan in een korte tijd, en heel lokaal, aan het moorden slaan. Die schieten om zich heen in een winkel, of in een restaurant – in een openbare gelegenheid in elk geval. Die leggen dan mensen om die ze niet kennen, dan gaan ze naar huis en vermoorden ze ook hun gezin en zichzelf, maar dat gebeurt allemaal binnen een tijdsbestek van vierentwintig uur, hooguit tweeënzeventig. Als de twee lichamen die jullie vandaag hebben gevonden daar al meer dan een jaar liggen… Nee, sorry, maar dat past in geen enkel plaatje dat ik tot nu toe ben tegengekomen. Mannen die hun gezin doden, vermoorden niet eerst twee buitenstaanders, om een jaar te wachten en dan pas hun naasten om het leven te brengen. Dat gebeurt gewoon niet.’

‘Ja, ja, oké.’

‘Simon? Ik mag toch wel hopen dat je alles wat ik hierover zeg met een flinke korrel zout neemt, hè? Ik ben geen psycholoog, en ik ben ook geen detective.’

‘Ik wil alleen weten wat u denkt. U bent een intelligent iemand – en daar zijn er niet zoveel van.’

‘Tenzij het alibi van Mark Bretherick vals blijkt te zijn, maar anders denk ik niet dat hij iemand heeft vermoord,’ zei Hey. ‘Degene die de eerste moeder en dochter heeft omgebracht moet ook verantwoordelijk zijn voor de tweede. Als ik nou wel bij de politie zat, en als dit mijn zaak was, dan zou ik daarvan uitgaan.’

Simon bedankte hem en beloofde om nog een keer bij hem langs te gaan als hij weer eens in Cambridge was. Hey deed net alsof Simon minstens één keer per week langs Whewell College kwam wandelen. Simon vroeg zich af of dit soms een andere versie was van wat hij het Londensyndroom noemde: mensen die in Londen woonden gingen er ook altijd maar van uit dat jij wel bij hen langskwam, in plaats van dat zij jou eens op zouden zoeken. Hij had een vriend die hij nog kende van de universiteit, en die deed dat ook altijd. ‘We hebben elkaar al zolang niet meer gezien,’ zei hij dan. ‘Wanneer ben je weer eens in Londen?’ Alsof er nooit een trein de stad uit ging.

Nadat hij afscheid had genomen van Hey ging Simon op zoek naar Kombothekra. Tim Cook en zijn twee assistenten waren druk bezig met de beenderen. Simon liep om het afgezette stuk tuin heen en vroeg zich af of hij aan mocht nemen dat als Bretherick de moordenaar niet was, de echte moordenaar in elk geval sterk in hem geïnteresseerd was. Misschien zelfs wel geobsedeerd. Want waarom zou hij anders het gezin van Bretherick uitmoorden en nog twee anderen in zijn tuin begraven?

Kombothekra was in de keuken, hij zat aan de grote houten tafel, met zijn armen gestrekt voor zich uit.

‘Gaat het?’ vroeg Simon.

‘Het is wel eens beter geweest. Ik dacht dat ik Proust maar beter moest vertellen waar we nu staan.’

‘En wat zei hij?’

Kombothekra’s uitdrukking was veelzeggend. ‘Je zou denken dat het minder erg is, maar eigenlijk is het nog erger,’ zei hij zachtjes.

‘Wat?’

‘Het skelet van een kind. Het zou minder erg moeten zijn als... nou ja, als Lucy Bretherick bijvoorbeeld. Ik bedoel, dat vond ik verschrikkelijk, maar dit...’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Een skelet, de binnenkant van een mens te zien. Dan denk je aan dat wat er hoort te zijn, maar wat er niet meer is. Skeletten zien er zo... zo ontzettend kwetsbaar uit.’

‘Dat vind ik ook.’

‘Lucy Bretherick was dood, maar ze was in elk geval nog herkenbaar als kind.’

Simon knikte. ‘Sam…’

‘Ja?’

‘Misschien zijn er wel twee verschillende moordenaars. Zou kunnen.’ Zelfs een deskundige als Jonathan Hey zit er wel eens naast. ‘Stel nu dat Mark Bretherick Amy en Encarna Oliva heeft vermoord en dat Geraldine en Lucy om die reden zijn omgebracht – als vergelding?’

‘Door Amy’s vader?’ Kombothekra’s mond vertrok. ‘Ik zou het maar niet zeggen waar Proust bij is. Speculeren is uit. En uitvinden wat er is gebeurd voor het eind van de werkdag is in.’

‘Dus het was weer eens zover?’

‘Ik mag niet eens denken dat de lichamen misschien van Amy Oliva en haar moeder zijn. Het hardop uitspreken is helemaal uit den boze, maar het denken mag dus ook al niet. Hij zegt dat hij het heus wel aan mijn gezicht kan zien als ik het toch nog steeds denk, en als dat zo is dan “zal me dat nog lang heugen”.’ Kombothekra maakte aanhalingstekens in de lucht.

Simon grijnsde. ‘De tandheelkundige dossiers zullen het ons snel genoeg vertellen.’

‘Ik hoop echt dat hij de doodsoorzaak kan vaststellen.’ Kombothekra maakte een hoofdgebaar richting tuin. ‘Groeven van een groot mes in de botten, of... of een enorme afdruk van een ander duidelijk te identificeren wapen. Het zou in elk geval fijn zijn te weten dat ze dood waren voor de moordenaar ze heeft begraven.’ Hij keek op naar Simon. ‘Zeg nou niet dat jij daar niet ook al aan had gedacht. Dat ze misschien levend begraven zijn?’

Maar daar had hij niet aan gedacht, en daar dacht hij nu nog steeds niet aan. Hij hoorde nauwelijks wat Kombothekra allemaal zei. Simon had een idee. Een afdruk van een ander duidelijk te identificeren wapen... Hij kauwde er nog een keer op, om te zien of het standhield. In zijn hoofd begon hij een klein stukje van de onbegrijpelijke kluwen te ontwarren. Hij zag ineens waarom het schijnbaar onmogelijke toch klopte – het was de enige mogelijke reden.

In een flits was hij de keuken uit, en trok hij zijn telefoon uit zijn zak.