20
Zaterdag 11 augustus 2007
Ik doe mijn ogen open. Ik denk dat ik ze deze keer misschien wel een tijdje open wil houden, gewoon kijken wat er gebeurt. Alles lijkt in orde. Ik lig nog steeds in mijn eigen bed. Mijn lievelingsschilderij hangt nog altijd boven de schoorsteenmantel, recht voor me. Het is Thaise volkskunst, een cadeautje dat ik ooit heb gekregen van een bedrijf in Bangkok waar ik onderzoek voor had gedaan. Het is geschilderd op boomschors, en er staat een bolle baby op die in kleermakerszit voor een iriserend gele achtergrond zit, met een vis in zijn schoot. Nick vindt het maar niks – hij vindt het veel te zoetig – maar ik ben er gek op. De huid van de baby is mollig en roze.
‘Jake,’ zeg ik. ‘Zoe?’ Ik heb ze nog niet gezien, ik heb ze niet horen gillen en zingen en dingen eisen. Dan herinner ik me weer dat de politie hier was. Hebben die mijn kinderen soms weggestuurd?
Ik wil net weer iets roepen als ik stemmen hoor, een mannenstem en een vrouwenstem. Niet van Nick. Niet van Esther. Ik knipper een paar keer met mijn ogen terwijl hun gesprek dichter bij komt, om te controleren of dit wel echt is. Ik kan geen touw vastknopen aan hun woorden.
‘Hij is niet bij zijn familie, en niet thuis en ook niet op zijn werk, niet bij zijn schoonmoeder…’
‘Simon, je bent die man zijn babysitter niet. Hij is vrij, onschuldig.’
Simon, wie is Simon?
‘Ja, ja, ja.’
‘Je hebt toch niet… je houdt toch niks voor me achter, hè? Hij is toch wel echt onschuldig?’
Ik denk dat die vrouw de agente is die toen… wanneer was dat eigenlijk, dat ik thuiskwam? Hoelang is dat nu geleden?
‘Er is zoveel wat ik je nog niet heb verteld,’ zegt de man die Simon heet. ‘Ik heb nog helemaal geen tijd gehad.’
‘Wat is er mis met nu?’
Ze klinkt vermoeid. Alsof het haar allemaal niks meer kan schelen.
‘Dat Frans-Engelse liedje. Staceys huiswerk...’
‘Jezus, Simon! Ik wil weten waarom er vier mensen om het leven zijn gekomen, niet...’
‘Dat is geschreven door een Engelsman. Al die uitdrukkingen die er in gebruikt worden – “vrolijke Frans”, “zingt er vrolijk op los”, “hou je waffel”, ‘Ach, hou je koest” – dat zijn allemaal uitdrukkingen zoals wij die gebruiken. Als je dat allemaal letterlijk in het Frans vertaalt verliest het zijn betekenis. Misschien betekent het dan wel helemaal niks, of wordt het koeterwaals. Dus die Franse versie kan volgens mij niet het origineel zijn. Ik denk dat “hou je koest” niet ook: “doe even rustig” betekent.’
‘Ik betwijfel zelfs of “doe even rustig” betekent dat je even rustig moet doen.’
Ik heb geen idee waar ze het over hebben. Mijn huis is in beslag genomen door mensen die onbegrijpelijke taal uitslaan.
‘Precies,’ stemt Simon in. ‘“Doe even rustig” kan natuurlijk ook betekenen...’
‘Ga eens lekker een poosje in je mandje liggen?’ De vrouw moet lachen. Ik hoor iemand in zijn handen klappen. ‘Nou, je scoort een dikke tien, hoor, rechercheur.’
Dus Simon is ook van de politie.
‘Weet je nog wat je hebt beloofd?’
Weer begint de vrouw te grinniken. ‘Kijk, en als je dat vertaalt heb je ook een liedje, van Cock Robin.’
‘Waar heb je het over?’
‘“Remember The Promise You Made”, van Cock Robin. Dat was een dikke hit in de jaren tachtig.’ Ze begint te zingen. Er staat een politieagente te zingen voor mijn slaapkamerdeur.
Ik barst in tranen uit. Dat liedje ken ik nog. Ik vond het toen geweldig. ‘Ik wil mijn kinderen!’ schreeuw ik.
De deur van onze slaapkamer zwaait open en de vrouw loopt naar binnen. Inspecteur… ik ben alweer vergeten hoe ze zei dat ze heette.
‘Sally, je bent wakker. Hoe voel je je?’
De man die achter haar aan de kamer binnen komt – Simon – is lang en gespierd, hij heeft een prominente kaak die me doet denken aan een stripfiguur, Desperate Dan. Zijn neus ziet eruit alsof die meerdere malen flinke klappen op heeft gelopen. Hij kijkt bezorgd, alsof hij denkt dat ik straks uit bed spring en boven op hem duik.
‘Waar zijn mijn kinderen? Waar is Nick?’ vraag ik. Mijn stem klinkt roestig.
‘Met Zoe en Jake gaat het prima, Sally,’ zegt de vrouw. ‘Ze zijn bij Nicks moeder thuis, en Nick is boodschappen doen. Hij is zo weer terug. Denk je dat je al met ons kunt praten? Of wil je misschien eerst wat water?’
Het komt ineens opzetten: een golf van paniek die me dwingt om overeind te komen. ‘Wie is onschuldig?’ hijg ik.
‘Wat? Rustig maar, Sally.’
‘Jullie hadden het er net over. Wie is er niet bij zijn familie, of op zijn werk of thuis? Ik moet het weten!’
De politiemensen wisselen een blik. Dan zegt de vrouw: ‘Mark Bretherick.’
‘Maar hij heeft hem vermoord! Of hij gaat hem nog vermoorden. Hij heeft hem, dat weet ik zeker…’
Simon is weg nog voor ik iets kan uitleggen. Ik hoor hem vloekend de trap af stampen.
Inspecteur Weetikveel kijkt naar mij, naar de deur en dan weer naar mij. Ze wil met hem mee. ‘Waarom zou Jonathan Hey Mark Bretherick willen vermoorden?’ vraagt ze.
‘Jonathan Hey? Wie is dat?’
Ze gaat staan en roept de naam Sam.