21
11/08/2007
Charlie greep zich aan haar stoelzitting vast toen Simon een Ford Focus en een Land Rover inhaalde, aan de verkeerde kant, en onder een concert van woedend geclaxonneer over de smalle strook weg en de stoeprand scheurde. Charlie kon zich wel ongeveer indenken wat de bestuurders van de andere auto’s nu tegen hun bijrijders zeiden: ‘Die worden zeker door de politie achternagezeten.’
‘Ik begrijp het niet,’ zei ze. ‘Hey zit vast – dan vraag je het toch aan hem?’
‘En als hij het me nou niet wil vertellen, of als hij ontkent? Dan heb ik tijd verspild, en dat kan ik me niet veroorloven, niet als ik Mark Bretherick nog levend wil terugvinden. Hey had Sally Thorning opgesloten en voor dood achtergelaten. Stel nou dat hij dat ook met Bretherick heeft gedaan?’
‘Waarom zijn Sally en jij er zo zeker van dat Hey Bretherick iets aan wil doen?’
‘Ik geloof haar. Zij heeft een tijd met hem doorgebracht. Zij weet beter hoe hij denkt dan ik.’
‘Maar… hij heeft hen toch allemaal vermoord, of niet? Geraldine en Lucy, en Encarna en Amy?’
‘Ja, allemaal,’ zei Simon.
‘Waarom? Rustig!’ Hij had de zijkant van een bestelbus geschampt en reed twee keer de toegestane snelheid.
‘Weet ik niet.’
‘Wat?’
‘Je hoorde me heus wel.’
‘Maar Simon, als je niet weet waarom, dan kun je toch ook nooit zeker weten dat hij het heeft gedaan?’
‘Hij had Brethericks pak in zijn kast hangen en er lag een bebloed overhemd en een broek met bloed in zijn badkamer – de kleren die hij droeg toen hij Geraldines polsen doorsneed. O, en dan heeft hij natuurlijk ook nog gewoon bekend.’
Hij speelde een spelletje met haar. Charlie weigerde om het mee te spelen. Ze dook ineen toen een rode Mercedes moest uitwijken om hen niet te raken.
‘Alle vier de moorden heeft hij bekend. Hij wil alleen niet zeggen waarom hij het heeft gedaan.’
‘Hoe wist jij dat Hey het had gedaan? Nog voor Sellers het pak had gezien en nog voor er enig bewijs was?’
‘Sam had iets gezegd dat me aan het denken zette. In Corn Mill House, toen we Encarna en Amy Oliva vonden. Hij zei iets dat bleef hangen: “Nog zo’n markant gevalletje gezinsdoding.” Dat is toch gek, om dat zo uit te drukken? Om de een of andere reden bleef het rondzingen in mijn hoofd.’
Hij reed nu tachtig. Het was goed voor hem, de afleiding van het praten.
‘En wat ik ook niet uit mijn hoofd kreeg was Geraldines dagboek,’ zei hij. ‘Ik wist meteen dat er iets mis mee was. Ik wist gewoon zeker dat Geraldine het niet had geschreven.’
‘Had Hey het dan geschreven?’
‘Nee, dat was ook wat er niet aan klopte. Ik realiseerde het me pas veel later maar ergens diep vanbinnen, in mijn onderbewuste, geloofde ik ook niet dat Geraldines moordenaar het dagboek had geschreven. Het klonk gewoon niet… verzonnen. Ik heb er over zitten denken, en ik zag niet hoe je zoiets überhaupt zou kunnen verzinnen. Het was zo gedetailleerd, zo overtuigend. Het waren de woorden van … van een echt, afgerond iemand, iemand met een echt leven en een hele wereld die opsteeg uit die geprinte bladzijden. Dat vond ik als ik het las, elke keer weer. Het klinkt suf, maar ik voelde… een aanwezigheid achter de woorden, er werd zoveel meer gezegd, zoveel meer dan alleen die woorden op het papier. Zou het soms kunnen dat de moordenaar die illusie had weten neer te zetten? En bovendien, we kwamen erachter dat het dagboek al heel lang voordat Geraldine en Lucy omkwamen was geopend.’
Hij was nog langzamer gaan rijden.
‘Van wie was dat dagboek dan wel?’ vroeg Charlie.
‘Van Encarna Oliva.’ Simon fronste terwijl hij naar de file keek die voor hem opdoemde. Het centrum van Spilling op zaterdagmiddag: altijd hetzelfde liedje.
‘En dat had Hey bewaard nadat hij haar had vermoord.’ Charlie bedacht het terwijl ze het zei. ‘En nadat hij Geraldine had vermoord, heeft hij Encarna’s dagboek overgetypt op Geraldines laptop… maar jij zei dat het bestand allang open was voordat Geraldine werd vermoord?’
‘Ja, dat was ook zo.’
‘Dan snap ik het niet.’ Charlie rommelde in haar tas op zoek naar haar sigaretten en aansteker. ‘Heeft Geraldine het afscheidsbriefje geschreven?’
‘Ja.’ Simon trommelde ongeduldig op het stuur. ‘Geheel uit vrije wil. Het was alleen helemaal geen afscheidsbrief.’
‘Wat was het dan? En wat heeft dit allemaal te maken met wat Sam zei over “Nog zo’n markant gevalletje gezinsdoding”? Simon!’ Charlie knipte met haar vingers voor zijn gezicht.
‘Weet je nog van William Markes? “Er is een man, William Markes, en die gaat hoogstwaarschijnlijk mijn leven ruïneren”?’
Ze knikte.
‘We konden in Geraldine Brethericks omgeving nergens een William Markes vinden...’
‘Omdat het natuurlijk Geraldines dagboek helemaal niet was,’ zei Charlie geestdriftig. ‘Die William Markes, dat was natuurlijk iemand die Encarna Oliva kende.’ Begon ze dan eindelijk te zien hoe het allemaal in elkaar stak?
‘Nee. Er is helemaal geen William Markes.’
‘Wat?’
‘Zoek en vervang. “Nog zo’n markant gevalletje gezinsdoding” – “mark” dat kon ook een deel van een woord zijn, niet alleen een naam. Zoals in “markant”. En toen we de lichamen van Encarna en Amy vonden, zei Sam dat hij hoopte dat Cook een duidelijke markering op de botten zou vinden, zodat we wisten hoe ze waren omgekomen.’
‘Zeg, moet ik soms smeken?’ Charlie stak een sigaret op. Het verkeer kwam langzaam in beweging.
‘Je hebt het dagboek van Encarna Oliva op Geraldine Brethericks computer. Je wilt dat mensen denken dat het Geraldines dagboek is. Het is een aaneenschakeling van grieven en geklaag, precies het soort van dagboek waardoor Geraldines zelfmoord aannemelijk wordt, denk je. Maar dat geklaag, dat gaat natuurlijk helemaal niet over Mark en Lucy Bretherick.’
‘Nee. Encarna zou hebben geklaagd over… over Jonathan en Amy. Jezus!’ Nu zag Charlie wat er aan de hand was.
‘Die namen moesten worden veranderd, want het moest lijken alsof het Geraldines dagboek was. En hoe doe je dat het snelst? Met zoek en vervang. Dat kan elke idioot met een druk op de knop.’
‘Dus overal waar Jonathan stond, kwam Mark te staan. En Amy werd Lucy.’
Simon knikte, terwijl hij aan de bumper van de Audi voor hem kleefde. ‘Kom op, man!’ riep hij door opeengeklemde kaken.
‘Maar… dus, William Markes?’
‘Encarna noemde haar man Jon. En dus gebeurde er nog iets anders wat Hey niet had voorzien toen hij zijn zoek-en-vervangtruc deed. Daardoor veranderde de naam Jon overal in Mark, dat wel, maar wat Hey vergat, was dat de letters j-o-n, net als m-a-r-k, ook best een onderdeel van een ander woord kunnen zijn.’
Charlie kauwde op het velletje rond haar duimnagel. ‘En dan was het dus geen William Markes… maar William Jones!’
‘Precies,’ zei Simon. ‘En dat is nu de man van Michelle Jones, die vroeger Michelle Greenwood heette – de nanny van Amy Oliva. Toen Michelle aan Encarna vertelde dat ze een vriendje had, was Encarna als de dood dat hij met haar zou willen trouwen; en daar had ze ook alle reden toe, dat bleek wel. Ze was bang dat Michelle zelf een gezin zou stichten en dat ze een eigen leven zou krijgen. Dat bedoelde ze dus toen ze schreef dat er een man was, William Jones – een man die ze nog nooit had ontmoet, maar over wie ze had gehoord via Michelle – die waarschijnlijk haar leven zou ruïneren.’
‘Simon, jij bent werkelijk het achtste wereldwonder.’ Charlie inhaleerde diep. Dit was de lekkerste sigaret die ze ooit had gerookt, dat wist ze nu al. ‘Maar wacht even… Dus jij was er wel achter gekomen dat iemand zoek en vervang had gedaan, maar hoe kwam je dan vandaar naar de conclusie dat het Jonathan Hey moest zijn? Hoe wist je nou dat Mark de naam Jon had vervangen, en niet, weet ik veel, Paul of Fred?’
‘Ik zat er ook naast, aanvankelijk,’ mompelde Simon gegeneerd. ‘Toen Sellers me vertelde dat Amy Oliva’s vader Angel heette. Toen dacht ik dat het niet William Markes moest zijn, maar William Angeles. Godzijdank ben ik daar niet mee naar de Sneeuwman gegaan. Misschien dat ik ergens wel wist dat het niet klopte. Juist omdat het ook niet klopte. Hey heeft ons het bos in gestuurd door te doen alsof hij degene was die het huis van de Oliva’s had gekocht, en door zichzelf Harry Martineau te noemen. Hij heeft gewoon een vader verzonnen voor Amy: Angel Oliva, hartchirurg in het Culver Valley General.’
‘Waar de man van Sally Thorning werkt,’ zei Charlie.
‘Ja. Dat wist hij. Ongetwijfeld heeft hij daar zijn inspiratie ook vandaan gehaald. Ja, dit schiet dus niet op, zo.’ Simon trok het stuur naar links en begon veel te hard over de stoep te rijden.
‘Nee, Simon! Je...’
‘Hey was totaal geobsedeerd door Geraldine Bretherick. Toen hij Sally Thorning tegenkwam in Seddon Hall deed hij zich daarom voor als haar man. Dat is namelijk ook een reden om je voor te doen als een andere man: omdat je zijn vrouw en zijn dochter begeert...’
‘Begeert. Je hebt zeker weer in de Bijbel zitten lezen, hè?’
‘Maar uiteindelijk heeft hij Geraldine vermoord, omdat die hem niet wilde. Dus wat doe je dan? Dan ga je voor Sally Thorning, die een kopie is van zijn vermoorde geliefde en die hij een jaar eerder al een keer heeft ontmoet. Hij ontvoert haar – want dit keer wil hij het risico niet lopen dat hij weer wordt afgewezen. Hij verlegt zijn obsessie van Geraldine naar Sally. En als hij een rol nodig heeft om zich achter te verschuilen, bijvoorbeeld omdat Sellers en Gibbs op de stoep staan, dan verzint Hey dat hij een collega is van Nick Thorning, de man van Sally.’
‘Maar… als Harry Martineau een alias was van Hey, waarom herkende jij die naam dan?’ vroeg Charlie confuus.
‘Ik wist dat ik hem al eens eerder had gehoord, die naam, maar dat was niet zo. Tenminste niet als mannennaam,’ zei Simon. ‘Pas toen Pam Senior over When Harry Met Sally begon, viel het kwartje. Hey had Harry Martineau verzonnen als eerbetoon aan een van zijn idolen: Harriet Martineau, de sociologe. Ik heb haar naam zien staan op een eindeloze rij boeken in zijn kantoor in Cambridge – boeken over haar, boeken van haar. Daarom kende ik die naam.’
Het verkeer was weer aan het doorstromen. Simon reed de straat weer op en schakelde door. Tien seconden later moest hij boven op zijn rem staan omdat ze een kruising naderden. ‘Godsamme! Kom nou toch, mensen!’
Charlie zag de spanning in zijn schouders. Ze overwoog om de achterkant van zijn nek te masseren met haar vingertoppen. Dat kan dus echt niet. Ze zei: ‘Maar laten we aannemen dat jij gelijk had, en dat Hey inderdaad Geraldine heeft omgelegd, waarom heeft hij dan Lucy ook vermoord?’
‘Dat weet ik niet. Ik kan wel wat raden.’
Charlie wachtte af.
‘Hij wilde niet alleen Geraldine. Hij wilde Geraldine en Lucy, het hele gelukkige gezinnetje in één klap, precies dat wat Mark Bretherick ook had gehad. Zoals zoveel mensen zag Hey de Brethericks als het perfecte gezin – de droom, het ideaal. Als hij zijn eigen vrouw en dochter had vermoord, om ze door het ideale gezin te vervangen, en als Geraldine hem vervolgens afwees…’ Simon haalde zijn schouders op. ‘Nou ja, dat is maar een theorie,’ zei hij.
‘Dat briefje,’ zei Charlie. ‘Jij zei dat het helemaal geen afscheidsbrief was.’
Simons schouders ontspanden een beetje. Hij was nu op bekend terrein: hier had hij tenminste een antwoord op. ‘Sally Thorning had een boek bij zich met een zwart omslag toen ze gisteren weer thuiskwam. Weet je nog?’
‘Nee, ik had het te druk met haar van de vloer oprapen.’
‘In dat boek zat het eerste blaadje van een brief, in het handschrift van Geraldine Bretherick. Ik heb hem vanochtend meteen bij dat zogenaamde afscheidsbriefje gehouden…’
‘En dat was het tweede blad van diezelfde brief?’ raadde Charlie.
Simon knikte. ‘Geraldine gebruikte twee velletjes in plaats van door te schrijven op de achterkant van het eerste vel. Ik heb kopietjes gemaakt van de brief in zijn geheel; er ligt er eentje op de achterbank. Je kunt er wel bij.’
Charlie had haar riem al los. Met haar sigaret in haar mond en met haar duim en wijsvinger als pincet greep ze het velletje papier en draaide zich toen weer terug in haar stoel. Je kon nog zien waar de twee velletjes papier naast elkaar waren gelegd, aan de grijze lijn op de kopie.
Ze begon te lezen.
Lieve Encarna,
Ik had deze brief bijna niet geschreven. Ik durfde niet zo goed eerlijk te zijn, zoals mensen dat vaak niet durven, maar ik heb het gerucht opgevangen dat jij helemaal niet geloofde dat wij echt met vakantie gingen, en dat wilde ik gewoon niet over mijn kant laten gaan. We hebben een huisje gehuurd in Tallahassee, in Florida, de hele mei vakantie. We vliegen vanaf Heathrow, op zondag 21 mei om 11 uur ’s ochtends. Ons vluchtnummer is BA135, mocht je dat soms willen controleren. Op zondag 4 juni komen we weer terug. Die vlucht vertrekt om halfacht ’s ochtends, vluchtnummer BA136. Ik heb de tickets thuis liggen en ik wil ze je best laten zien als dat soms helpt.
Als ik niet weg zou gaan, en als ik van plan was om de hele vakantie hier in Spilling te blijven, dan hoop ik dat ik de moed zou hebben gehad om tegen je te zeggen dat ik Amy niet die twee weken kon hebben, wat je er ook tegenover wilde zetten aan cadeaus of betaling. Je aanbod was enorm genereus, en ik ben gevleid dat je aan mij dacht, en ik hoop ook echt dat je me gelooft als ik zeg dat ik niet wil dat dit tussen ons in komt te staan. Ik beschuldig je ook nergens van – ik ben het niet eens met mensen die altijd maar de schuld aan de ouders geven. Ik heb je altijd graag gemogen en ik heb veel respect voor je, en ik vond je ook altijd ontzettend geestig, zoals je recht voor zijn raap voor je mening uitkwam, zo dapper en assertief ook. En daarom vind ik dat ik nu tegen jou ook absoluut eerlijk moet zijn. Je weet dat ik, samen met veel van de andere ouders uit de groep, problemen heb met bepaalde aspecten van Amy’s gedrag, vooral als het gaat om de waarheid spreken. Ik weet dat de juffen en een aantal ouders jou daar al eens op aan hebben gesproken. Ik hoop dat je inziet dat dit een wezenlijk en ernstig probleem is en dat het niet voortvloeit uit het feit dat wij overdreven beschermende moederkloeken zijn.
Probeer je eens in mijn positie te verplaatsen: hoe kan ik die zorgen onder het kleed schuiven en gewoon ja zeggen op jouw verzoek? Mark en ik hebben Lucy geleerd dat ze volkomen eerlijk en open tegen ons moet zijn, en het is voor haar enorm verwarrend om met Amy te spelen.
Het andere stuk, het tweede blad, had Charlie al eens gelezen, maar deze keer las ze het hardop, in de wetenschap dat de schrijfster helemaal niet van plan was geweest om een eind aan haar leven te maken: ‘“Het spijt me zo. Iemand pijn of verdriet doen is wel het laatste wat ik wil. Ik geloof dat ik maar beter geen uitgebreide verklaring kan geven – ik wil niet hoeven liegen, en ik wil het allemaal niet nog erger maken dan het al is. Ik weet dat het verschrikkelijk egocentrisch lijkt, maar ik moet doen wat het beste is voor Lucy. Het spijt me echt ontzettend. Geraldine.”’
‘Hey had waarschijnlijk het gevoel dat hij met zijn neus in de boter viel toen hij zag dat hij die tweede bladzijde als Geraldines afscheidsbrief kon gebruiken.’
Charlie las hem nog eens over. ‘Encarna heeft haar er duidelijk van beschuldigd dat ze dat reisje naar Florida uit haar duim zoog. Ook erg.’
Simon sloeg de laan in die naar Corn Mill House leidde. ‘We zijn er bijna,’ zei hij. ‘Maar we komen waarschijnlijk te laat.’
Charlie knipperde met haar ogen. Ze had niet gemerkt dat ze niet meer op het kruispunt vaststonden. Haar stoelriem maakte telkens een klikkend geluid en trok strak bij elke hobbel. Simon reed alsof hij een olympisch nummertje hordelopen rende. ‘Pas op!’ gilde ze. ‘Je kunt ook om die gaten heen rijden, hoor. Daar is dat stuur voor.’
Een zware zucht, maar hij deed wat ze zei.
‘Dat dagboekbestand, hè,’ zei Charlie terwijl ze haar peuk uit het raampje gooide, ‘als dat voor haar dood op Geraldines laptop stond…’
‘Weken daarvoor,’ zei Simon. ‘En het is er ook niet allemaal in één keer opgezet – het bestand is een paar keer geopend en bijgewerkt. Norman heeft me alle data gegeven. En alle keren dat het bestand is geopend, was Geraldine gewoon in leven, behalve de laatste keer.’
‘Dus niet de laatste keer?’
‘Nee. Dat was op 3 augustus – toen was ze al dood. Hey heeft het geopend nadat hij haar heeft vermoord. O, nee, dat geloof je toch niet!’ Simon sloeg met beide handen op zijn stuur. Van de andere kant kwam een busje van DHL op hen af, en daar kon hij niet langs. ‘Ik haat dit verdomde laantje. Nee! Nee, ga jij maar lekker achteruit, eikel!’
‘Kijk eens naar zijn gezicht,’ zei Charlie. ‘Die gaat echt niet terug. We zullen achteruit moeten. Wat doe je…? Simon, tegen de tijd dat jij bent uitgestapt om te zeggen dat wij van de recherche zijn… dan is het net zo snel om terug te rijden zodat hij er door kan.’
Simon smeet zijn portier weer dicht en reed achteruit over de hobbels en gaten. Charlie stelde zich voor hoe ze zou trouwen met haar nek in een brace. Om te zorgen dat Simon ophield met vloeken en tieren stelde ze nog maar een vraag. ‘Hoe kon Hey in de computer van de Brethericks terwijl Geraldine nog gewoon leefde?’ Misschien zijn mannen wel net als baby’s. Misschien is afleiden een betere tactiek dan vragen of ze zich alsjeblieft willen gedragen. ‘En wil dat dan zeggen dat Hey al maanden of weken bezig was om de moord op Geraldine en Lucy voor te bereiden? Als hij dat dagboek zo ver van tevoren...’
‘Dat heeft hij niet gedaan.’
‘Hè? Wie dan wel? Encarna zelf?’
‘Die was toen al ruim een jaar dood,’ zei Simon, en hij moest bijna glimlachen. ‘Het boek dat Sally Thorning bij zich had toen ze gisteravond thuiskwam – je hebt me helemaal niet gevraagd wat dat voor een boek was.’
‘O, god, nog even en ik schrijf zelf een afscheidsbrief.’
‘Het was het dagboek van Encarna Oliva. Geschreven in het Spaans. Kun je je nog herinneren waar Geraldine Bretherick vroeger werkte?’
‘Op een IT helpdesk, toch?’
‘Ja, maar waar?’
‘Eh… ik geef het op!’
‘Het Garcia Lorca Institute – een taalinstituut. Een Spaans taalinstituut.’ Charlies ogen werden wijd; ze zei niets. ‘Dat dagboek dat we op Geraldines laptop hebben gevonden was de tweede versie. Norman heeft een eerste versie gevonden, maar die was weggegooid: die was heel stijfjes en raar vertaald. Je kon er wel wijs uit, maar het klonk zo houterig...’
‘Dus Geraldine sprak Spaans?’
‘Ik heb meteen gebeld met het Garcia Lorca Institute toen ik bij Norman op kantoor was geweest. En ja, ze sprak Spaans. Dat is hun beleid: iedereen die daar werkt moet vloeiend Spaans spreken, zelfs de technische staf.’
‘O, hemel! Dus dan heeft Geraldine het dagboek van Encarna vertaald. Voor Hey. Daarom stond het op haar computer.’
Simon knikte. ‘Maar ik moet hem aan het praten zien te krijgen als ik er ooit achter wil komen waarom.’
De DHL-bus reed hen voorbij. Nu konden ze weer vooruit. ‘Ik had het verband veel eerder kunnen en moeten leggen,’ zei Simon. ‘Tussen waar Geraldine heeft gewerkt en het feit dat Encarna Oliva Spaanse was. Dat dagboek: dat staat vol woorden tussen aanhalingstekens die Encarna in het Engels opschreef omdat ze dat beter vond: “masterplan”, “schreeuw om aandacht”, “status-quo”…’
‘Maar dat is Latijn,’ wees Charlie hem terecht.
‘In het originele handgeschreven dagboek waren de meeste dingen die tussen aanhalingstekens stonden ook in het Engels geschreven. Geraldine heeft kennelijk besloten om die aanhalingstekens bij het vertalen te handhaven.’
‘En zo ben jij er dus achter gekomen.’ Charlie schudde haar hoofd vol ongeloof. ‘Dat Franse huiswerk van Stacey: “Mijn vriend François”.’
‘Zonder dat had ik het ook wel uitgevogeld,’ zei hij.
‘Dat weet je helemaal niet,’ zei Charlie verontwaardigd. Het feit dat hij haar raadsel had opgelost was puur toeval, omdat hij in zijn werk toevallig net zoiets was tegengekomen. Hij had er dus helemaal niet over lopen piekeren… ‘Je hebt vals gespeeld,’ zei ze zachtjes.
Ze kwamen aan bij Corn Mill House. In de zinderende hitte leken het huis en de tuin stil en ver weg, als een fata morgana. Bretherick is er niet, dacht Charlie, en ze voelde de leegte om zich heen.
Simon belde aan, en sloeg toen een ruitje in, maar er werd niet gereageerd. Toen renden ze een paar minuten als bezeten door het huis, de trap op en af, gooiden alle deuren open en keken achter en onder elk meubelstuk. En natuurlijk ook in de badkamers: Charlie merkte dat Simon die aan haar overliet.
Maar waar ze ook keken, Mark Bretherick was nergens te vinden. Het enige wat ze vonden waren stilte en kamers vol lucht die onnatuurlijk koel aanvoelde, gegeven de temperatuur buiten.
‘Wat zou die lijn te betekenen hebben?’ vroeg Sellers aan Gibbs terwijl ze bij een lange smalle lijn van rood tape stonden die de vloer in twee stukken opdeelde. Ze hadden een sleutel van Spilling Magnetic Refrigeration gekregen van Hans, Mark Brethericks rechterhand. Hij was een serieuze, broodmagere Duitser in een hobbezakkerige ribbroek en met gigantische witte gympen die meer leken te wegen dan de hele man bij elkaar.
‘Zal wel een of ander veiligheidsvoorschrift zijn,’ zei Gibbs terwijl hij over de rode lijn stapte.
‘Voorzichtig,’ zei Sellers. ‘Straks ontploft er iets.’
‘We kunnen niet alleen maar een beetje rondkijken op zijn kantoor en het daarbij laten. Straks zit hij hier ergens.’
Sellers zuchtte en liep achter Gibbs aan. Hij was vroeger ontzettend slecht in scheikunde en natuurkunde geweest. Hij haatte al die enge dingen die je ervoor nodig had: bunsenbranders, oogbescherming, pipetten. Hij had absoluut geen trek om de veilige kantooromgeving met het beige tapijt en de gezellige potplanten te verlaten om de werkplaats in te gaan, met zijn metalige geur, akelig felle verlichting en stoffige betonnen vloer.
‘Nou, hier is hij dus ook niet,’ zei Sellers klaaglijk. Hij keek om zich heen naar wat er allemaal wel was. Zes grote zilveren cilinders die op een rijtje tegen de muur stonden: waren dat nou die koelkasten die Mark Bretherick maakte? Ze zagen er heel anders uit dan wat Sellers zich bij een koelkast voorstelde; misschien waren het wel units voor de opslag van… ach, het maakte hem ook eigenlijk geen reet uit.
Houten planken bedekten een andere muur, daarop lagen rollen draad, kabels, boren, iets wat leek op een grote stalen slang, iets anders dat wel wat weg had van een afstandsbediening voor een televisie, en een machine die op een kassa leek. Maar het ding diende vast allerlei complexe wetenschappelijke doeleinden, die Sellers van zijn langzalzeleven nooit zou kunnen bedenken. Zijn blik werd getrokken naar een klein apparaat met daaraan een onderdeel dat misschien wel kon draaien, althans zo zag het eruit. Deel van een magnetische koelinstallatie? Wordt iets dan koud van dat draaien?
Op een prikbord werd een aantal velletjes papier bijeengehouden door punaises met ronde rode kopjes. Sellers probeerde er eentje te lezen, getiteld ‘SMR Experimental Insert’. Maar hij werd al snel ontmoedigd door allerlei woorden waar hij nog nooit van had gehoord: flens, soldeernaad, goniometer, dewarvat, schot. Ja schot, dat was een woord dat Sellers prima begreep.
‘Bretherick is hier niet,’ zei hij. ‘Laten we de baas maar bellen, dan gaan we weer terug naar het bureau.’
‘Wacht,’ zei Gibbs. Hij knikte naar de zilveren cilinders. ‘We moeten die nog controleren, en de houten kratten die ernaast staan; alles waar een lichaam in past.’
‘Kom op, man! Hey heeft Bretherick helemaal niet vermoord, Waarom zou-ie?’
Gibbs haalde zijn schouders op. ‘Omdat hij het wel lekker vindt om mensen om te leggen? Als Sally Thorning niet terug had gevochten was de score nu vijf geweest.’
‘Bretherick is hier niet,’ zei Sellers. ‘Ik voel het.’
‘O ja, en waar is hij dan wel? Waarom heeft hij niks meer van zich laten horen, hè? Hij wil echt wel weten wat voor vorderingen wij maken. Die gaat niet zomaar weg zonder zijn mobieltje aan te zetten. Dat geloof ik gewoon niet.’
‘Ik wel,’ zei Sellers. ‘Eerst beschuldigen wij zijn vrouw van moord, en dan hem. En dan zeggen we: “O, sorry vriend, we hebben er een klotezooi van gemaakt, jij en je vrouw hebben er niks mee te maken. Jammer alleen dat zij dood is.” Nou, mij verbaast het helemaal niks dat hij niets meer met ons te maken wil hebben.’
Gibbs sleurde een stoel uit het kantoor naar de werkplaats. Sellers keek toe hoe hij die geduldig van de ene naar de andere cilinder verplaatste en een blik wierp in elk daarvan. ‘Nou? Wat zie je?’
‘Het lijken me lange, doorzichtige buizen, of zo. Met kleine...’
‘Dus geen Mark Bretherick? Want daar waren we namelijk naar op zoek, weet je nog?’
Gibbs maakte de deksels van zeven grote houten kratten een voor een open. ‘Leeg,’ zei hij. ‘Kom, we gaan.’
‘Ik bel even met de baas en…’ Sellers stond met zijn mobieltje te spelen. ‘O, geen bereik.’
‘Gebruik dan een van de telefoons hier.’
Sellers liep terug naar het kantoorgedeelte en Gibbs liep achter hem aan met de stoel voor zich uit. Hij was bijna bij de rode lijn en stond op het punt om de veilige zone in te stappen, toen hij Sellers hoorde roepen: ‘Pas op, er ligt...’ Maar het was al te laat. Gibbs lag op de grond en greep naar zijn kin terwijl hij alle harde, niet zulke nette geluiden die hij wilde produceren probeerde in te slikken. Naast zijn gezicht lag een cilinder van dik metaal met een ronde rand, ongeveer een halve meter in diameter en tien centimeter hoog. Hij stak uit een gat in de vloer. Daar was hij over gestruikeld en hij had zijn scheen opengehaald aan het koude, harde metaal.
‘Gaat het? Laat eens kijken?’
Gibbs was niet van plan zijn broekspijp op te tillen zodat Sellers als een oud wijf zijn wond kon inspecteren. ‘Niks aan de hand,’ zei hij, ook al trok een scheurende pijn door zijn hele lijf.
Sellers grijnsde. ‘Je had ook nooit over die rode lijn moeten stappen, hè?’ Hij vloekte zachtjes. ‘Hun telefoon doet het ook al niet.’
‘Buiten heb je toch wel bereik?’ Gibbs probeerde overeind te komen.
‘Chris? Geen van de telefoons in dit kantoor doet het. De draden zijn doorgesneden.’
‘Die houten kratten…’
‘Die waren leeg.’
‘Denk je dat die ronde zilveren dingen daar in moeten? Als ze worden afgeleverd, weet je wel?’
‘Misschien wel, hoezo?’
‘Omdat er zeven kratten zijn, en maar zes van die vaten.’
Sellers en Gibbs keken elkaar aan.
‘Waar ben ik eigenlijk over gestruikeld?’
‘Iets dat eruitziet als het deksel van mijn cocktailshaker thuis, maar dan een tikkie groter.’
‘Een deksel?’
Gibbs hobbelde achter Sellers aan, die op het ding af rende. Sellers wees naar de muur aan de andere kant van de ruimte. ‘Moet je zien wat een monsters. Die hebben alleen een opening aan de bovenkant. Er moet dus een manier zijn om ze naar beneden te brengen, om dat wat ze er in doen – die plastic buizen of wat het ook mag zijn – er in te kunnen stoppen. Dus dan moet onder het gat waar dit ding nu inzit een of ander platform zijn waarmee ze die vaten op en neer kunnen bewegen. Help eens, ik kan er geen beweging in krijgen.’ Hij probeerde de ronde metalen kap die Gibbs net had geveld los te draaien.
Toen probeerden de twee rechercheurs het samen. Er gebeurde niks. ‘Doe eens de andere kant op?’ vroeg Gibbs. ‘Kijk, het…’
Ze draaiden de andere richting op en het deksel kwam los. Het was zwaar; ze konden het er alleen met zijn tweeën van af krijgen. Ze hoopten allebei dat ook de zevende zilveren cilinder leeg zou zijn.
Maar ze zagen donker haar, en bloed, en ze hoorden iemand ademen. Ademen. Bretherick leefde nog.
‘Mark? Mark, dit is rechercheur Colin Sellers. Het komt goed met je. Het komt allemaal goed. We hebben je er zo uit. Mark, kun je iets zeggen? Kun je naar boven kijken?’
Het haar bewoog. Sellers zag een bebloed voorhoofd. Gibbs was naar buiten gehold om te bellen om hulp.
‘Goed zo. Praat tegen me, Mark. Blijf wakker en praat tegen me. Zeg iets. Maakt niet uit wat.’
Brethericks stem klonk als een raspend gefluister. ‘Laat me,’ zei hij, en toen iets dat klonk als ‘rust’. Sellers hoorde een stikkend geluid en zag het hoofd onder hem naar beneden zakken.